Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Millioenennota

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Millioenennota

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

In de miUioenennota verklaarde miaister J. van de Kieft, dat bij het opstellen van deze nota de regering het voor ogen gestaan heeft binnen de grenzen der financiële mogelijkheden door middel van de rijksfinanciën bij te dragen tot een verdere evenwichtige expansie van de Nederlandse volkshuishouding in haar verschillende economische, sociale en culturele aspecten, om een dergelijke expansie niet te belemmeren, en dat er bij de opstelling van deze begroting naar gestreefd is de stijging van de rijksuitgaven zo veel mogelijk binnen de perken te houden. Niettemin kon de minister niet verhelen, dat de verdere ontwikkeling van het rijksuitgavenniveau hem met enige bezorgdheid vervult. Hij vatte daarbij in het oog de grote mate van conjunctuurgevoehgheid der belastingmiddelen, en de eisen, die door het treffen van verschillende als urgent beschouwde aanvullende voorzieningen in de komende jaren aan het staatsbudget zullen worden gesteld.

Het totaal der uitgaven van de gehele dienst — zo blijkt uit de nota — wordt volgens de ontwerpbegroting 1956 geraamd op 6.682 millioen, welk bedrag naar schatting voor 6.102 mülioon wordt gedekt door budgetaire middelen. Er resteert derhalve n ongedekt begrotingstekort van 580 miUioen, waarvan 550 mil­ lioen ten laste van de kapitaaldienst komt.

In zijn slotbeschouwing zeide de minister, dat het huidige beeld in aanzienlijke mate mede wordt bepaald door de voortdurende hoogconjunctuur. Bij het ramen van verschillende middelen en uitgavenposten toch is een voortzetting, zij het iii gematigder tempo, van de huidige gunstige economische ontwikkeling verondersteld. Zo wordt verwacht, dat de belastingen in 1956 rond 475 milhoen gulden meer zullen opbrengen dan geraamd was in de oorspronkelijke begroting van 1955. Daar komt dan nog bij, dat uitgaven als die ter verruiming van de werkgelegenheid en die ter verlichting van de sociale gevolgen van werkloosheid betrekkelijk gering zullen kunnen blijven.

Toch, aldus de minister, vertoont de overigens zo evenwichtige begroting voor 1956 een paar aspecten, die een waarschuwing kunnen zijn tegen een al te gunstige beoordeling van de huidige toestand. In de eerste plaats is een voortduren van de huidige hoogconjunctuur heus niet voor onbepaalde tijd gewaarborgd. Een terugslag van de internationale conjunctuur zou Nederland — gezien het open karakter van zijn economie — in niet geringe mate kunnen treffen. Maar ook als de hoogconjunctuur voortduurt, eal het tempo vaa de welvaartstoeneming toch gaan zakken. Immers, in Nederland 2X) goed als elders, heeft de productie haar top benaderd, en de eerste tijd is er dus geen kans tot verdere uitbreiding daarvan.

Hierbij wil de minister er tevens op wijzen, dat de hoogconjunctuur een zeker gevaar voor inflatie in zich bergt, niet alleen door het hoge peil der bestedingen, maar ook door de kostenstijgingen, die door de grote bestedingen worden veroorzaakt. Vooral dit laatste vraagstuk is in ons land thans actueel. Gewaakt moet, volgens de minister, worden tegen een beleid, dat prijsstijgingen verhindert of zoveel mogelijk compenseert door ze op de schatkist af te wentelen. De politiek van regeringssubsidies is wel aanvaardbaar om tijdelijke spaimingen op loon-en prijsgebied te helpen verminderen, doch een duurzaam element van budgetair beleid mag zij toch niet worden.

Verder wijst de minister er op, dat het totaal der lopende uitgaven zelfs nog is toegenomen, vergeleken met de ramingen van de oorspronkelijke begroting 1955, dit ondanks het verminderen van enige belangrijke tijdelijke uitgaven.

Sommige der uitgavenstijgingen houden volgens de verklaring van de minister verband met de groei van de bevolking. Het sterkst doet zich dit gevoelen bij sommige uitgaven ten behoeve van het onderwijs. De opmerkelijke stijging van de waterstaatsuitgaven vloeit zowel voort uit de sterk toenemende verkeersomvang, als uit de noodzaak ons land te beveiligen tegen de gevaren van de zee.

Men moet, aldus de minister, hoe verheugend de verdere ontwdkkeling van de overheidsactiviteiten in verband met de gestegen welvaart ook is, toch oog hebben voor de daaraan te stellen financiële grenzen.

Het geheel overziende, oordeelt minister van de Kieft, dat de toestand van 's Rijks financiën in de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd. Ondanks de belastingverlaging van 1 September jongstleden is de ontwerpbegroting 1956 wat de lopende dienst betreft zo ongeveer in evenwicht, terwijl de minister besluit met te verklaren: Desondanks blijft een behoedzaam financieel beleid noodzakelijk.

HET is in het oog springend, hoe zeer de Rijksbegroting voor 1956 drijft op de hoogconjunctuur. Bij het ramen van verschillende middelen-en uitgavenposten toch, zo verklaarde minister van de Kieff; is een voortzetting, zij het in gematigd tempo, van de huidige gunstige economische ontwikkeling verondersteld.

Het is ontegenzeggelijk waar, dat de conjunctuur van zijn bewind voor dit ministerie uitermate gunstig is geweest. Door de hoogconjunctuur heeft het, fiaanciëel beschouwd, gemakkelijk kunnen regeren. Het heeft ook al mede door de exorbitant hoge belastingen tijdens zijn bestaan inkomsten in 's lands schatkist zien vloeien, waarvan men in vroegere jaren niet gedacht heeft, dat zulks ooit mogelijk zou zijn. Het ministerie heeft als het ware in het geld kunnen zwemmen, zo enorm groot toch zijn de inkomsten geweest, waarover het te beschikken had. En 'dit — het wordt door het ministerie zelf erkend — door de hoogconjunctuur. Doch wat zal er gebeuren als de conjunctuur omslaat? Wanneer zij in dit •of in het komende jaar zelfs omslaat? Wat zal er dan van de ramingen en berekeningen van het ministerie terecht komen? Hoe zeer kan er dan een geweldige verandering in de stand van zaken komen!

Daarop acht gevend, en ook anderszins, verontrust het ons wel üi bijzonder sterke mate, dat de rijksuitgaven in deze begroting weer zo veel hoger zijn. En dit te meer, waar de staatsschuld nog 20 milliard gulden bedraagt, waarvan twee milliard aan het buitenland, een schuld, wel­ ke, als er magere jaren komen, welke meermalen op vette zijn gevolgd, in geen geringe mate op ons volk zal drukken.

Daarom achten wij het ook niet verantwoord, dat het totaal der rijksuitgaven voor 1956 op niet minder dan 6.682 milhoen gulden is geraamd, hetgeen, vergeleken met de begroting van 1955 weer 100 millioen gulden hoger is. Houdt men hierbij rekening met de vermindering van de uitgaven voor het herstel van oorlogsen watersnoodschade met ongeveer 500 milhoen gulden, dan betekent één en ander een stijging van maar eens eventjes 600 miUioen gulden. Hierbij komt nog, of het de vraag is, of deze uitgaven de raming nog niet zullen te boven gaan, wat op dit gebied en ook op ander terrein volstrekt geen zeldzaamheid is.

Het behoeft dan ook op zichzelf geen verwondering te verwekken, dat de minister van financiën deze gang van zaken met enige bezorgdheid vervult. Hij overweegt daarbij, dat de opbrengst van de belastingen, welke ruim 84 procent van de rijksinkomsten bedragen, zo zeer afhankelijk is van de conjunctuur, wat zij ook inderdaad in hoge mate is.

Reeds sedert jaren is er in de Tweede Kamer van de zijde van de S.G.P. op aangedrongen, dat de rijksuitgaven in sterke mate verminderd behoren te worden en dat daarin het snoeimes dient gezet te worden. Wij zijn er van overtuigd, dat de periode, waarvan professor Schermerhom als minister-president destijds zeide, dat er met de rijksgelden gesmeten werd, nog niet is afgesloten. Er kan steUig, zonder dat het land er enige schade van ondervindt, in die zin dat de rijksdiensten er minder goed om zullen functioneren, op de rijksdiensten een doelmatige snoeüng worden aangebracht.

Bij voortduring is dit door de S.G.P.-Kamerleden bepleit. En dit te meer omdat, wanneer er te eniger tijd een terugslag in het buitenland komt, deze terugslag zich ook ongetwijfeld in ons land zal doen gevoelen. In dit opzicht leven v^^j niet op een eüand, maar zijn wij maat schappelijk gesproken al zeer afhankelijk van de gang van zaken in de Verenigde Staten van Amerika.

De minister van financiën heeft in de toelichting op de begroting een staat opgenomen, waaruit blijkt, dat de rijksuitgaven ongeveer 25 procent van ons nationale inkomen vorderen. Hoe zeer zal het beeld van de rijksuitgaven moeten veranderen, indien de huidige welvaart in een tegendeel omslaat! Zullen er dan weer geen ambtenaren in groten getale moeten worden ontslagen? Dit zal alsdan waarlijk niets vreemds zijn, want het is il de magere jaren al meer gebeurd. En dit niet alleen. - Er zal alsdan een maatschappehjke druk op heel ons volk komen. De ons thans aangeboden begroting heeft daarom zulk een bedenkehjke en gevaarlijke kant, dewijl zij veel te veel rust op de hoogconjunctuur.

Daarom mag het niet bij het uitspreken, zoals de minister deed, van gegronde bezorgdheid blijven. Op de woorden, welke de minister sprak, behoren voor het welzijn van ons volk daden te volgen, welke al veel te lang op zich hebben laten wachten. Want het is meer dan verontrustend, dat jaar op jaar de staatsuitgaven maar verhoogd worden. Dit kan in de toekomst funeste gevolgen hebben. Juist deze dagen van hoogconjunctuur lenen zich er uitermate voor om financieel woekergewas uit te snijden.

Tevens valt uit deze begroting op te maken, dat de belastingverlaging van September jongstleden ten aanzien van de Rijksfinanciën niet alleen zeer goed te verantwoorden was, maar ook dat zij al heel veel eerder had plaats kunnen vinden. Daarmede zou steUig het bedrijfsleven, waarvan het toch in maatschappelijk opzicht moet komen, stellig zeer gebaat zijn geweest, en ook daarmede, indien de belastingverlaging eerder had plaats gevonden, zou er in het leven van menige particulier een verhchting zijn aangebracht.

Wat de belastingen betreft, is het zeer te betreuren, dat in de begroting geen ruimte gelaten is voor een toekomstige belastingverlaging, want de belastingen zijn ook na de verlaging nog hoog. Hoe nodig is het, inzonderheid voor de zogenaamde vergeten groep, dat het leven goe< Ecoper wordt gemaakt!

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's

De Millioenennota

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's