Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jang

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXV.

Elmit van Soeterwoude, Mackay en Van der Kemp.

Om volledig te zijn, willen wij ook nog even stilstaan bij de overige bezoekers van Groens voorlezingen, door hem in de boekenkamer van zijn woning aan de Korte Vijverberg in de winter van 1845— 1846 gehouden. Temeer doen wij dit, omdat onder die overige bezoekers een paar personen voorkomen, die tot de meest verwante geestverwanten van Groen gerekend moeten worden, namelijk ]hr. P. J. Elout van Soetcrivoude en haron Mackay.

De eerstgenoemde werd in 1805 te 's-Gravenhage geboren en overleed aldaar in 1893/Daar ook hij te Leiden studeerde en met Groen van Prinsterer het privaat college van Bilderdijk bezocht, behoorde hij tot Groens beste vrienden. Evenals deze promoveerde hij tot doctor in de rechten, waarna hij al spoedig tot commies bij de Raad van State werd aangesteld. Koning Willem I was hem zeer genegen, gehjk daaruit blijken kan, dat hij Elout in 1838 opgegeven had voor een plaats als raadsheer in het Hof van Holland. De toenmalige minister van Justitie, Mr. van Manen, echter wilde hem voor deze> functie niet voordragen, omdat Elout voortdurend opgekomen was tegen de vervolging der Afgescheidenen. In plaats van raadsheer in het Hof van Holland werd hij toen tot rechter bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage benoemd. Enige jaren later werd hij eerst lid, daarna vice-president van het Provinciaal Gerechtshof. Met Groen heeft hij zich ook ingezet voor de strijd ten behoeve van het herstel der kerk. Zo behoorde hij tot de „zeven Haagse heren", die in 1842 een adres aan de Synode der Hervormde Kerk richtten, en van wie Mr. Groen van Prinsterer de stuwende kracht was. Wij hopen hierop bij leven en welzijn in het vervolg nader terug te komen, wanneer wij aan Groens actie ten behoeve van de kerk toekomen. Thans hebben wij deze actie maar even aangestipt om daarmede te doen zien, dat Groen en Elout zeer nauw met elkander verbonden waren. En dat gold niet alleen de strijd op kerkelijk, doch ook op staatkundig gebied. Ook hier stond Elout steeds aan Groens zijde. Het ligt dan ook voor de h^nd, dat hij een trouwe bezoeker was van Groens voorlezingen, die in 1847 onder de naam van „Ongeloof en Revolutie" door Groen uitgegeven werden. In tegenstelling met Groen, die steeds lid der Ned. Hervormde Kerk gebleven is, heeft hij in 1886 voor het lidmaatschap van deze kerk bedankt en zich aangestoten bij de kerkformatie van Dr. Kuyper. Dit bracht echter in zijn vriendschap met Groen geen verandering. Tot aan diens dood bleven zij met elkaar verbonden en toen aan Elout bij zijn tachtigste verjaardag een album met handtekeningen werd aangeboden, waarbij Mr. Keuchenius een rede hield, beantwoordde hij dit met het geven van enkele herinneringen uit Mr. Groen van Prinsterers laatste dagen.

De tweede hierboven genoemde geestverwant van Groen, namelijk baron Mackay, stamde uit een oud Schots geslacht. In 1806 te Nijmegen geboren, studeerde hij te Utrecht in de rechten en promoveerde hij aldaar op een proefschrift over de Triple AUiantie. Vervolgens vestigde hij zich als advocaat te 's-Gravenhage, alwaar zijn leven een andere wending nam, zeer waarschijnlijk — met zekerheid is hiervan niets bekend — onder invloed van het Réveil, dat in Den Haag veel aanhangers had. Wel is van hem bekend, dat hij bij het graf van zijn vriend baron Boetzelaer van Dubbeldam de woorden sprak: „Door Gods grote genade werden ons de ogen geopend op de weg des levens en der waarheid. Wij werden pelgrims, die hier geen blijvende stad hebben" Zoals opgemerkt, beschikken wij niet over verdere bijzonderheden betreffende de omkering in Mackay's leven, zodat hierover verder niets kan worden vermeld. Wel staat het vast, dat Groen, wat zijn staatkundige richting betreft, grote invloed op hem heeft gehad. Toen hij Groens voorlezingen bezocht, bekleedde hij de functie van referendaris bij de Raad van State. Later, in 1862, werd hij vice-president van dit college, terwijl hij voorts nog verscheidene jaren kamerheer is geweest bij de gem'alin van koning Willem II. Toen hij het boekwerk Ongeloof en Revolutie van Groen ontving, erkende hij tegenover laatstgenoemde, dat hij, wat de staatkunde betreft, de beginselen, die hem van de leiband der dwaalbegrippen hadden losgemaakt, aan Groen te danken had. Door Groens onderricht was het hem duidelijk geworden, dat Gods Woord niet slechts voor het particuliere, doch ook voor het staatkundige leven van kracht is. Tevoren had hij daar nimmer oog voor gehad. Dienaangaande schreef Mackay zelf: , , Het Woord, toegepast op de staatkunde, was voor mij nieuw".

Later, namelijk in 1874, toen Groen drie-en-zeventig jaar geworden was, betuigde Mackay ten aanzien van Groen: , , Groen, wat ik ben, ben ik, onder Gods goedheid door u".

Als laatste toehoorder van Groens voorlezingen noemen wij Mr. C. M. van der Kemp, die geboren werd in 1799 en in 1861 overleed. Hij was uit het geslacht van de onder ons bekende schrijver van de verklaring van de Heidelbergse Catechismus, genaamd: „De christen geheel en al het eigendom van Christus in leven en sterven, vertoond in drie-en-vijftig predikatiën over de Heidelbergse Catechismus", wiens naam Johannes van der Kemp was. Deze, die predikant te Dirksland is geweest, was de oud-overgroot-viider van hem, die Groens voorlezingen bijwoonde. Mr. van der Kemps vader was Johannes Cornelis van der Kemp, die advocaat-generaal bij het Hoge Gerechtshof te 's-Gravenhage en ook nog geruime tijd lid der Tweede Kamer is geweest. Op 17-jarige leeftijd werd Van der Kemp als student in de rechten en letteren aan de Academie te Leiden ingeschreven. In 1822 promoveerde hij, waarna hij te 's-Gravenhage de rechtspraktijk beoefende. Hij bewoog zich echter ook op ander terrein, nameHjk op dat der historie en der kerk. Van het eerste getuigt een geschrift ter verdediging van Prins Maurits tegenover de remonstrantse predikant Stolker, en van het tweede een uitvoerig werk, dat tot titel draagt. , , De eer der Nederlandsch Hervormde Kerk gehandhaafd tegen Ypey en Dennout". Later, in 1852, werd hij benoemd tot kantonrechter en in 1853 tot raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof. Ook hij behoorde met Groen en Elout tot de „zeven Haagse heren". Groens voorlezingen heeft hij met grote aandacht gevolgd, maar tevens op enkele punten van zijn afwijkende mening doen blijken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jang

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's