Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zending van de Zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zending van de Zoon

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

En ten laatste zond hij tot hen Zijn Zoon. Mattheüs 21 : 37a

Het heeft de Heere behaagd om in de meest gewone beelden de meest heerlijke zaken aan Zijn kerk te openbaren.

Daarmee komt Hij ons in onze blindheid voor geestelijk zaken tegemoet, opdat wij door genade zouden leren verstaan de dingen, „die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en in geen men-«enhart zijn opgeklommen, hetgeen God bereid heeft die, die Hem liefhebben". Nederbuigende goedheid Gods!

Daarom spreekt de Heere Jezus vaak in gelijkenissen. Zo ook hier.

Israël wordt hier vergeleken bij een wijngaard. Het was Gods wijngaard. De Heere had hem in onderscheiding van zovele andere volken geplant. Maar dan geplant in de vruchtbare grond van Zijn eigen Woord.

Edele wijnstokken had Hij er in geplant. Denk maar aan David, Jesaja, Jeremia enz. Hoe hadden deze wijnstokken gebloeid en daar goede vruchten gedragen. Zó zelfs, dat de kerk er nu nog de vruchten van mag plukken.

De Heere had er ook een heiningmuur omheen geplant, namelijk Zijn wetten en inzettingen. „Alzo heeft Hij met geen volk gedaan, en Zijn rechten, die kennen zij niet".

Die beiningmuur scheidde hen af van het woeste heidendom. Het moest een apart, een afgezonderd volk zijn en blijven.

Bovendien had de Heere er een wijnpersbak in gezet: De tempel met zijn altaren enz. Het was het hart van de rechte eredienst, en het hart van elke ware Israëliet verlangde naar Sions Godgewijde top. Daar immers vloeide het bloed der verzoening, dat aan de rechtloze en schuldige Israëliet de gemeenschap met de Heere ontsloot.

Daar werd de hogepriester gezien, zoals hij op de efod de borstlap droeg, waar al de namen in edelstenen ingegraveerd waren. Al de namen van de stammen Israels. Niet één overgeslagen. Benjamin had daar aan het hart van de hogepriester net zo goed een plaats als Juda en Ruben, Exodus 28 : 29.

Tenslotte had de Heere de wijngaard nog een toren gegeven, waarin de wachters moesten plaats nemen om vanuit de hoogte te waken tegen de gevaren, die dreigden. Daar hadden de profeten de gevaren gezien, die Israels ondergang zouden bewerken. Die wachters had de Heere Zelf aangesteld, naar het woord van Ezechiël 3 : 17. Die hadden gewaakt en gewaarschuwd.

En deze rijk beweldadigde vdjngaard had de Heere nu verhuurd, niet verkocht. O neen! Hij bleef er de Eigenaar van.

Hij wachtte nu op de vrucht. En om die vruchten in te zamelen, zond Hij Zijn knechten. De één na de ander. Telkens Weer anderen, zowel vóór, in als na de ballingschap.

Maar de huurders, Israël, sloegen, dood.den, stenigden hen, zaagden hen in stukken enz. Vreselijk! Hoe goddeloos! Hoe hemeltergend!

Dat was de vrucht! Met recht mocht de Heere goede vrucht verwachten, maar zie, het waren stinkende vruchten. Rotte druiven, waar de stank uitsloeg. Goed voor de mestvaalt!

De Heere kon nu Zijn hand aftrekken van die wijngaard en zeggen: „Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? "

En toch, de Heere deed het niet; want zo luidt het immers: „En ten laatste zond Hij tot hen Zijn Zoon."

„Tot hen", dat waren die ondankbare landlieden, die zo goddeloos waren geweest de tot hen gezonden knechten te doden.

„Tot hen". Dat was niet verwacht. Daar viel niet meer op te rekenen. Want de Heere had immers naar recht die wijngaard kunnen verwoesten. Hij had in Zijn toorn die Hem en Zijn ontferming tergende landlieden (Israël) kunnen verdelgen.

Maar Hij deed het niet. Hij zond Zijn Zoon! Zijn Enige, Die Hij liefhad! En dan wel „tot hen", hoewel de Vader wist, wat ze Zijn Kind zouden aandoen. Hoe ze Hem zouden bespotten, honen, lasteren, bespuwen, slaan, geselen en tenslotte kruisigen.

„Tot hen", da^r was niets verdienstelijks bij. Onverdiend! Vrije goedheid en ontferming.

Dit was toch de enige weg, waardoor de van de Vader gegevenen weer vrijgekocht konden worden van schuld en straf en weer als kind zouden kunnen aangenomen worden.

Diep treurig ziet het er uit in de vsdjngaard van ons leven. Wat waren we eertijds edele wijnstokken! Hoe droop de wijn van Godsverheerlijking uit ons leven, toen de Heere ons plantte in de vruchtbare grond van Edens hof. Hoe schoon was die hof, maar boven alles uit stak toch de schoonheid van deze wijnstok. Maar deze wijnstok is doodgebeten aan de wortel zodat er geen vruchten meer aan groeien.

Ach neen, de schone wijngaard is woest geworden. De vruchten, die er nog aan groeien, zijn stinkende vruchten, die tot spijze en vermaak van de duivel dienen.

En was het dat nu maar alleen! Maar neen! De Heere zond in de wijngaard van ons leven Zijn knechten, Zijn Woord. Hij bouwde een heiningmuur van Zijn inzettingen, van voorrechten in geestelijk opzicht rondom ons en onze kinderen. Hij gaf wachters, die waarschuw­ den; knechten, die naar vruchten zochten.

En waar bleven de vruchten? De vruchten van schulderkentenis, ootmoed, geloof, liefde, verzaking van de wereld, haten en vheden van de zonde?

Daar heeft de Heere toch recht op? En als zijn knechten ondanks al het waarschuwen en het ijverig zoeken, ze niet vinden, waar moet dat dan zo heen? Is er nu niemand van u, lezers, die bij zijn totaal verdorde wijngaard, ziende op zijn stinkende vruchten, zit te wenen?

't Ziet er mede daarom zo droevig uit, omdat velen voor vruchten aanzien, wat geen vruchten zijn, die de Heere welbehagehjk zijn.

De één houdt voor vruchten, dat hij toch niet is als de goddeloze tollenaar; de ander is een ijveraar als Paulus voor de voorvaderlijke inzettingen, menende de hemel er mede te verdienen; een derde denkt, dat de hemel hem niet zal ontgaan, omdat hij of zij toch gedoopt, een Hd der kerk en een trouw avondmaalganger is, waar geen natte vinger op te leggen valt; een vierde heeft wel eens gemoedelijke indrukken gehad, waarbij dan één of andere schriftplaats in zijn geheu-' gen opkwam; en een vijfde...., ma.ir waar is het einde van de vele vonden, die de duivel gebruikt om de zielen te verstrikken?

Maar wenen over stinkende vruchten en een totaal verdorde wijnstok is er niet bij. Het „houw hem uit, waartoe beslaat hij nog langer onnut de aaide? " is misschien geen vreemde taal, maar wel onbekende beleving.

Daar kunt gij de rechte vruchtdragers aan herkennen. Zij erkennen het zo hartehjk, onnut, onvruchtbaar te zijn. Dat „uitbouwen" vrezen zij zo, hoewel zij toch wel eens de Heere gelijk geven, dat ze dat waard zijn.

Ze proberen wel vruchten voort te brengen. Zij zijn daarin soms zeer ijverig. Het licht ontbreekt om te zien, dat ze nooit meer goede vruchten kunnen voortbrengen. Zij hopen diep in hun hart, dat het nog eens anders, beter worden zal. En of de Heere nu al door Zijn knechten laat zeggen: „Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid", heimelijk proberen en hopen zij toch, dat dit niet waar is. Totdat het klinkt: „Houw ze uit". Dat is de weg, waarin waarde zal krijgen: „En ten laatste zond Hij tot hen Zijn Zoon".

Barendrecht

Ds. J. KEUNING

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's

De Zending van de Zoon

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1955

De Banier | 8 Pagina's