Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het eigen land

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het eigen land

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De minister van Financiën heeft bij de indiening van de Mülioenermota zijn grote bezorgdheid uitgesproken over de toenemende stijging van de staatsuitgaven. Over die stijging zal de minister straks, afgaande op het Voorlopig Verslag over het beheer van 's lands financiën, nog heel wat te horen krijgen, dat hem nu juist niet zo welgevallig zal zijn, wanneer zijn financieel beleid straks in de Tweede Kamer een onderwerp van bespreking zal uitmaken. Deze bespreking zal, als er niets bijzonders tussenbeide treedt, over niet te lange tijd plaats vinden. Wel hebben de algemene beschouwingen over het politieke beleid reeds plaats gevonden, doch die over 't financieel beleid, welke in vroegere jaren immer tegelijk met die over het poUtiek beleid plaats vinden, moeten nog gehouden worden.

Van verschillende kanten is er in het Voorlopig Verslag over de sterke toeneming van het aantal rijksambtenaren geklaagd. Dit is inderdaad ook niet gering. In Juni 1955 bestond het rijkspersoneel uit 77.324 personen, terwijl thans gelden aangevraagd worden voor niet minder dan 83.941 personen, hetgeen een toene­ ming van 9 procent betekent. Hierdoor zijn de uitgaven van het rijk mede sterk gestegen, wat op zichzelf al hoogst bezwaarlijk is, doch wat ook een gevaar inhoudt voor de ambtenaren zelf, want wanneer de huidige hoogconjunctuur omslaat, dan behoeft niemand zich te verwonderen, indien er een aantal ambtenaren op min of meer grote schaal ontslagen zal worden, hetgeen voor deze personen en hun gezinnen hoogst onaangename gevolgen met zich mede brengt. Bovendien werd er in het Voorlopig Verslag aanmerking gemaakt op het grote verschil tussen oorspronkelijke ramingen en werkelijke uitgaven. En daar is terecht aanmerking op te maken. Indien men er acht op geeft, hoe de vermoedelijke uitgaven voor de gehele dienst van 1955 ƒ 7.744 millioen zullen bedragen, en men vergelijkt dit cijfer met de oorspronkelijke raming van ƒ 6.624 millioen, dan valt er een verhoging van bijna 17 procent te constateren. Dit grote verschil maakt het wel zeer moeilijk om een deugdelijk gefundeerd inzicht over de financiële toestand des lands te vormen. Dit heeft nog mede tot bezwaar, dat het on- •der die gegeven omstandigheden al zeer moeilijk valt om daarover te debatteren, zodat men zich onwiUeketirig afvraagt wat het voor zin heeft daarover besprekingen te voeren.

Ook werd er in het Voorlopig Verslag geen geringe bezorgdheid uitgesproken jver de grote geldsommen, welke in 1955 voor de defensie werden of zullen gebruikt worden. Ook al is men bereid voor de defensie des lands offers te brengen, en ook al is men accoord gegaan om daarvoor anderhalf milliard gulden uit te trekken, en ook al heeft men zich niet verzet tegen het nieuwe driejarenplan, toch is het te verstaan, dat er in het Voorlopig Verslag bedenkingen gerezen zijn, dat thans gewaagd wordt van kosten van vervanging en onderhoudskosten, welke nog meer zullen vragen dan in het driejarenplan voor de opbouw werd voorzien. De bedenkingen, welke op dit punt gerezen zijn, zijn alleszins begrijpelijk, want de vraag lijst, of deze uitgaven niet de financiële draagkracht van ons volk te boven gaan, te meer als men bedenkt, dat andere landen, mede door de financiële toestand van hun land daartoe genoopt, op de uitgaven voor de defensie bezuinigd hebben.

Voorts werd er in het Voorlopig Verslag bepleit, dat, waar uit de in de MilHoenennota gegeven opsomming van zaken, welke naar het oordeel der regering tot stand dienen te komen, niet blijkt, dat de regering ernst maakt met het uitstellen van werken, welke niet direct noodzakelijk zijn, de regering, ook al met het oog op de krappe arbeidsmarkt en om financiële redenen, tot het uitstellen van de uitvoering van niet direct noodzakehjke werken zou overgaan.

Verder werd er in het Voorlopig Verslag tegen opgekomen om tot een algemene loonsverhoging over te gaan, en dat door tal van leden, die het van het grootste belang achten te voorkomen, dat onze export door een verhoging van het loonpeil, die tot een verhoging van het prijspeil zou leiden, zou worden aangetast, met gevolg, dat er werkloosheid zou ontstaan.

In het bijzonder werd in het Voorlopig Verslag de mening uitgesproken, dat er voor de bezorgdheid, welke minister van de Kieft in de Millioenennota heeft tot uitdrukking gebracht, alle reden bestaat. Vooral de sterke stijging van de overheidsuitgaven vervulde vele Kamerleden met zorg. Dezen wezen op het feit, dat de ontwerp begroting voor 1952 de uitgaven stelde op 3801 miilioen, terwijl voor 1956 deze uitgaven op 5169 miilioen geraamd worden, hetgesn betekent, dat deze uitgaven in vier jaar met dertig procent gestegen zijn. Vergeleken met de oorspronkelijk vastgestelde begroting voor 1955 geeft die voor 1956 voor de gewone dienst een stijging te zien van 4677 tot 5169 miUioen, dus met ruim tien procent. Hierbij werd opgemerkt, dat de begroting van uitgaven voor 1956 met haar totaal van ƒ 6, 7 milliard de hoogste is, welke ooit in de geschiedenis van ons Koninkrijk is voorgekomen, en tevens de bezorgdheid er over uitgesproken, dat de uitgaven stijgen voor allerlei uitbreiding van diensten, en derhalve van staatsbemoeienissen, en bij een conjunctuuromslag niet of moeilijk te besnoeien zijn. Ook werd in verband hiermede de vraag gesteld, of de optelling van de cijfers, zoals de minister van Financiën die in de Millioenennota gegeven heeft, niet nog te optimistisch is. Tot dusver overtroffen de werkelijke ontvangsten de ramingen niet onaanzienlijk. Nu echter bij de ramingen van de inkomsten voor 1956 reeds van de veronderstelhng van de voortzetting van de hoogconjunctuur is uitgegaan, is de kans — zo oordeelden vele leden — op verdere belangrijke overschrijding van de inkomsten aanmerkelijk verkleind. Daartegenover zijn telken jare suppletoire begrotingen nodig geweest, welke de toegestane uitgaven sterk deden stijgen. Deze leden vreesden, dat wat voor 1956 suppletoir nodig zal zijn, het bescheiden beraamde tekort tot een veel hoger tekort zal opvoeren. Blijkens de millioenennota toch moeten voor 1956 met zekerheid additionele uitgaven verwacht worden tot een bedrag van ƒ 50 miilioen. Het geraamde tekort stijgt daardoor tot ƒ 80 milhoen. Vervolgens is onder de gewone ontvangsten verantwoord een bedrag van ƒ 120 miilioen wegens liquidatie van vljandeHjke vermogens, dat niet elk jaar terug komt. Zonder dat bedrag zou het tekort tot ƒ 200 miilioen zijn gestegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1955

De Banier | 8 Pagina's

Uit het eigen land

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1955

De Banier | 8 Pagina's