Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXVII.

Inhoudsverdeling van „Ongeloof en Revolutie".

Het boekwerk „Ongeloof en Revolutie" van mr. Groen van Prinsterer is verdeeld in een vijftiental hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk behelst een Inleiding, het tweede heeft tot titel: De wetenschap tegenover het staatsrecht der Revolutie. Hoofdstuk III gaat over: Anti-Revolutionnaire beginsels, hoofdstuk IV over: Historische staatsvormen. Het vijfde hoofdstuk handelt over: Misbruiken; het zesde over: Verbastering van het staatsrecht. Daarop volgt een hoofdstuk over: Hervorming en één over: Ongeloof, dat in het negende hoofdstuk vervolgd wordt. He't tiende hoofdstuk is aldus getiteld: De Revolutieleer in strijd met natuur en recht. In het elfde en het twaalfde hoofdstuk worden het eerste en het tweede tijdperk der Franse Revolutie behandeld. Het eerste betreft de voorbereiding en het tweede de ontwikkeling. Vervolgens gaat het in het dertiende hoofdstuk over het Schrikbewind. In hoofdstuk XIV wordt een overzicht gegeven over de periode van 1794-1845, terwijl het vijftiende hoofdstuk als „Besluit" is aangegeven.

Zoals tevoren reeds werd opgemerkt, heeft Groen zelf nog een tweede uitgave verzorgd, die echter slechts weinig veranderingen bevat vergeleken met de eerste uitgave. Dit blijkt overduidehjk uit het voorwoord bij de tweede iritgave (Juli 1868), waarin Groen het volgende opmerkt: „Bij deze tweede uitgaaf, ter inleiding, een enkel woord slechts. Nauwelijks zag Ongeloof en Revolutie het licht, toen de Revolutie van 1848 over Frankrijk en Europa losbrak.

De tekst is nagenoeg onveranderd; doch in de Aantekeningen heb ik getracht, onder verwijzing naar mijn latere geschriften, winst te doen met de ervaring van een twintigjarig bij uitnemendheid revolutionnair tijdvak.

Aldus zal kunnen blijken, dat mijn overtuiging, in de hoofdgedachte ener christelijk-historische of anti-revolutionnaire wereldbeschouwing, niet slechts dezelfde gebleven, maar versterkt is. De moderne Maatschappij, met al haar uitnemendheden, in de dienstbaarheid der ongeloofstheorie geraakt zijnde, wordt telkens meer verleid tot stelselmatige verloochening van den levenden God". Toen Groen met zijn voorlezingen in de winter van 1845 tot 1846 begon, lag het blijkbaar niet in zijn voornemen om deze zo spoedig mogelijk na het beëindigen er van, in druk te geven en ze als boekwerk te doen verschijnen. Hij kwam hiertoe pas nadat hij alle voorlezingen gehouden had. Verschillende gebeurtenissen schijnen hem toen toch de overtuiging te hebben gebracht, dat het wenselijk was zijn voorlezingen in boekvorm uit te geven. Vooreerst maakte het optreden van de koning van Pruisen, Friedrich Wühehn IV, die van 1840—1861 regeerde, een zeer diepe indruk op Groen. Uit dit optreden toch bleek, dat deze vorst beginselen voorstond, die door Groen in zijn voorlezingen uiteengezet waren. Genoemde koning toch stelde zich evenals Groen met alle beslistheid tegen de geest der revolutie, terwijl hij zich ook met alle nadruk tegen het ongeloof verklaarde. Dit kwam wel zeer helder en klaar aan de dag bij gelegenheid van een gemeenschappelijke vergadering van de provinciale landdagen, die tot 1847 steeds ieder voor zichzelf beraadslaagd hadden. Friedrich Wilhelm IV hield toen een openingsrede, waarin hij zich met de woorden: „Ik en mijn Huis, wdj zullen den Heere dienen" tegen de heersende tijdgeest, waarin twijfel en ongeloof zulk een grote rol speelden, stelde.

Met deze beginselverklaring was Groen ten zeerste ingenomen. Hij verblijdde zich er over, zoals hij schreef, dat één der machtigste vorsten, als regent in de kring der landzaten, van zijn voornemen om de Heere te dienen, met plechtige ernst en aandoenlijke eenvoud, belijdenis aflegt; wanneer hij in de wil en in de ordeningen Gods de grondslag van het gezag, het richtsnoer zijner plichten, de onvernietigbare waarborg der vorstelijke verantwoordelijkheid aanschouwt; wanneer hij, met de onafhankelijkheid der landsheerlijke bevoegdheid, haar grenzen in het oog houdt; in genen dele begeert, onder driekleurige vlag, door bloemlezing uit de nieuwerwetse vvijsheid, naar een revolutionnair alvermogen, dat aan de constitutionele overheid zo licht in handen gespeeld wordt, te dingen; wanneer hij, te goeder trouw, op het verlenen van vrijheden en waarborgen bedacht is, waarvan het libera­ lisme, met bedriegelijke ophef, de valse munt geeft.

De genoemde openingsrede van de koning van Pruisen, waarin Groen de tegenstelling "opmerkte van het historisch en het revolutionnaire staatsrecht, van ware en schijnbare vrijheid, van moderne constitutiën en traditionele rechten, van verloochening en aanbidding van Hem, die over alle volkeren regeert, heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen om tot de uitgave der voorlezingen te doen besluiten.

Ook geschriften, welke in die dagen, het licht zagen, waarin de revolutieideeën gepropageerd werden, droegen daartoe bij. Zo wijst Groen onder meer op de geschriften van Louis Blanc en Lamartine, op zichzelf schitterend geschreven, maar uiterst gevaarlijke en verderfelijke inhoud, dewijl daarin de revolutiegedachte niet bestreden, doch veeleer aangemoedigd werd. Zelf schrijft Groen over dit soort geschriften onder meer, dat waar de gedachten niet tot de gehoorzaamheid van 0hristus geleid zijn, noch kunde, noch vernuft, noch ervaring, noch bestudering van al wat in de afgrijselijkheid der Revolutie leerrijk geweest is, beletten, dat men langs dezelfde baan naar dezelfde afgrond wordt gesleept, de rede voor onfeilbare maatstaf houdt en een schemerend lampje of een gloeiende helletoorts bewondert, alsof het hemellicht was.

Daartegenover stelt Groen dan vervolgens, dat alleen Gods Woord en de historie richtsnoer van alle maatschappehjke en staatkundige overleggingen behoren te zijn. Het is hierbij, dat hij de zo zeer bekende uitdrukkingen: „Er staat geschreven" en , fii is geschied" gebezigd heeft, waarop wij in het vervolg nader hopen in te gaan.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1955

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1955

De Banier | 8 Pagina's