Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van het Zuiderzeefonds

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van het Zuiderzeefonds

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir van Dis

Was het voorheen steeds zo, dat eerst de begroting van Verkeer en Waterstaat in behandeling kwam en dan pas de begroting van het Zuiderzeefonds, thans was het net andersom.

Daar de door Ir. van Dis bij deze begroting uitgesproken rede geen nadere toelichting behoeft, laten wij haar hier zonder meer volgen.

Ir. van Dis sprak het volgende:

Mijnheer de Voorzitter!

In de gewisselde stukken bij deze begroting wordt herinnerd aan het onlangs door de Tweede Kamer aanvaarde wetsontwerp betreffende verruiming van de mogelijkheid tot het verlenen van een geldelijke tegemoetkoming ingevolge artikel 13 van de Zuiderzeesteunwet. Dit wetsontwerp voorziet inderdaad in een behoefte, zodat wij er dankbaar voor kunnen zijn, maar anderzijds kunnMi wij toch niet verhelen, dat

tal van belanghebbenden

met dit wetsontwerp niet gebaat zijn. Wij hebben hierbij het oog op de IJsselmeervissers en de houders van nevenbedrijven, zoals zeilmakerijen, scheepswerven en vishandel, die na 1906 geboren zijn. Hoewel deze personen evengoed tot de belanghebbenden behoren, is er voor diegenen onder hen, die wegens de inpoldering niet in staat zijn hun bedrijf voort te zetten, niets gedaan. Zij vallen buiten het zoeven genoemde wetsontwerp en nog steeds is niet bekend, wat de Regering ten aanzien van hen van plan is.

Het is gemakkehjk om te zeggen, dat deze mensen, zowel vissers als houders van nevenbedrijven,

zonder veel moeite elders werk kunnen bekomen of gelijksoortig werk in bun branche ter hand kunnen nemen, maar de betrokkenen denken daar heel anders ov.er.

Er zal dan ook noodzakelijk op de één of andere manier wat voor deze belanghebbenden moeten worden gedaan, hetzij door een algehele wijziging der Zuiderzeesteunwet, of, wat wij het liefst zagen, door een

geheel nieuwe wet,

daar de toestanden thans geheel anders zijn dan ten tijde van de totstandkoming der Zuiderzeesteunwet. Met het oog hierop achten wij het dringend nodig, dat het rapport van de Commissie-Van der Zaal spoedig wordt uitgebracht en dat de Regering op grond daarvan die maatregelen neemt, welke zullen kunnen dienen om aan de belanghebbenden recht te doen. Steeds toch is onzerzijds er op gewezen, dat de slachtoffers van de afsluiting der Zuiderzee en de inpoldering een

zakelijk recht

op schadevergoeding hebben. Wij zijn er dan ook ten sterkste tegen, dat de Regering deze mensen naar de Noodwet Ouderdomsvoorziening of naar de Dienst van Sociale Zaken verwijst.

Voorts, Mijnheer de Voorzitter, is ons gebleken, dat er onder de IJsselmeervissers zijn, die wel voor een geldelijke tegemoetkoming volgens wetsontwerp 4014 in aanmerking zouden komen, maar die toch schromen, deze aan te vragen, omdat zij bevreesd zijn er minder van te worden. Wij hebben hierbij het oog op vissers, die kinderen in een inrichting hebben, bijvoorbeeld voor

geestesziekten.

Tot nu toe zijn er onder dezulken, die in staat waren een deel van de verplegingskosten bij te dragen. Hun vraag is echter, wat zal er gebeuren, als zij met vissen ophouden en een geldelijke tegemoetkoming ontvangen. Zullen zij dan een verhoogde uitkering krijgen, zodat, als zij hun bijdrage voor de verpleegkosten blijven betalen, daardoor geen vermindering van inkomsten zullen krijgen? Gaarne zouden wij hieromtrent een antwoord van de Minister ontvangen, te meer, daar hij in de Memorie van Antwoord verklaard heeft, dat degenen, die thans met de visserij ophouden en een geldelijke tegemoetkoming ontvangen, niet zullen uitgesloten worden van een mogelijk gunstiger regeling, waartoe het rapport van de Commissie-Van der Zaal aanleiding zou kunnen geven.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans nog een ander onderwerp te bespreken, dat met de

afsluiting en inpoldering

van de voormalige Zuiderzee in zeer nauw verband staat, namelijk de toestand op Urk. Dit is ook een kwestie, die reeds meermalen in deze Kamer is besproken en waarvoor bepleit is, dat de Minister uit het Zuiderzeefonds aan de gemeente Urk een bedrag zou geven ter bestrijding van de hoge kosten van bestrating en riolering. Wij hebben dit verzoek, dat reeds in 1952 door de gemeente

Urk

in een schrijven aan de Regering uitvoerig is toegelicht en nadien van de zijde der Kamer bij de behandeling van de begroting van het Zuiderzeefonds gedurig onder de aandacht van de Minister is gebracht, alleszins billijk gevonden. Ware het zo, dat de toestand op Urk met de inpoldering van het IJsselmeer niets te maken had, dan zou het de Minister niet euvel kunnen geduid worden, dat hij het door de gemeente Urk gedane verzoek afwijst en het gemeentebestuur, alsook de Kamer naar de Minister van Binnenlandse Zaken verwijst. Zo staat de zaak echter niet. De

moeilijkheden

op Urk zijn wel degehjk een gevolg van de inpoldering van het IJsselmeer, zodat de Minister er ook wel degelijk mede te maken heeft en deze zaak niet op de Minister van Binnenlandse Zaken behoort af te schuiven.

Wij betreuren het dan ook zeer, dat de Minister, dit in de Memorie van Antwoord opnieuw heeft gedaan. Zijne Excellentie merkt namelijk op, dat, dank zij de Zuiderzeewerken, het lage deel van het eiland, dat vroeger periodiek onder water liep, watervrij is geworden, zodat hier de noodzakelijke uitbreiding van de bebouwing kan plaatsvinden op bouwterreinen, welke nagenoeg zonder kosten ter beschikking kwamen, terwijl andere gemeenten zich voor de inrichting van de bouwterreinen in hun uitbreidingsplan als regel aanzienlijke uitgaven moeten getroosten.

Dit argument van de Minister lijkt heel sterk. De gemeente Urk toch heeft door de inpoldering de beschikking gekregen over bouwterreinen, voor de verkrijging waarvan het aan kosten voor het aanleggen van dijken ongeveer 2% miljoen had moeten betalen. Als argument om het verzoek van de gemeente Urk om een miljoen gulden uit het Zuiderzeefonds te mogen ontvangen als bijdrage voor het aanleggen van straten en riolering met zuiveringsinstallatie, af te wijzen, is dit echter

niet houdbaar.

En wel om deze reden, dat de gemeente Urk de 2% miljoen voor de omdijking om bouwterreinen te krijgen nimmer zou hebben betaald. Terecbt wordt dienaangaande in een adres van het gemeentebes'tuur van Urk opgemerkt, dat alle waterkeringen in de IJsselmeersector door het Rijk in stand worden gehouden, zodat het voordeel van 2% miljoen slechts ten voordele van het Rijk gekomen is. Wat voorts de aanwinst van

50 ha. grond

ten noorden van Urk betreft, zij opgemerkt, dat dit zeer slechte grond is en bovendien door de gemeente voor uitbreiding moest worden gekocht voor ƒ 60.000. Voor deze grond van slechte kwaliteit moest dus door de gemeente Urk ƒ 1200 per ha. worden betaald. Zij heeft die 50 ha. dus niet voor niets gekregen.

Voorts is door de Minister aangevoerd, dat Urk de beschikking heeft gekregen over meer cultuurgrond voor de veehouders. Het gaat hierbij echter over slechts 150 ha. grond, welke door de directie van de Noordoostpolder aan kleine Urker veehouders, onder

zeer strenge vooi-waarden.

wordt verpacht. De Minister noemt verder als voordeel, dat Urk thans aangesloten is aan het wegennet van de Noordoostpolder. Wij betwijfelen echter sterk, of dit door alle bewoners van Urk als een voordeel wordt beschouwd. Wij hebben althans meermalen Urkers gesproken, die over de toeneming van het verkeer door Urk

allerminst

te spreken waren. Zij hadden veel liever gezien, dat Urk door het water omgeven ware gebleven, daar de huidige toestand ten gevolge heeft, dat de

Zondagsrust en de Zondagsontheiliging

op dit voorheen zo rustige eiland in geen geringe mate worden vers'toord. De Urkers hebben dan ook de afsluiting der voormalige Zuiderzee en de inpoldering van het IJsselmeer niet gevraagd. Dit werk is hun van bovenaf opgelegd.

Vervolgens heeft de inpoldering bewerkt, dat het met de

IJsselmeervisserij

steeds slechter is geworden. De Minister merkt naar aanleiding hiervan wel op, dat de bezwaren, die men op Urk ondervindt, practisch uitsluitend voortvloeien uit de veranderingen van de visserij en dat deze voor Urk van gelijke aard zijn als voor de overige visserijplaatsen rondom het IJsselmeer, doch deze opmerking snijdt geen hout. De Urker vissers ondervinden inderdaad dezelfde moeüfjkheden met het oog op de visserij, als de vissers uit andere vissersplaatsen en die zijn al erg genoeg. De gemeente Urk heeft daar echter

bovendien

nog bij, dat zij tengevolge van de inpoldering van het IJsselmeer, zich geplaatst ziet voor de kosten van één miljoen gulden, die nodig zijn voor het aanleggen van straten en riolering met een zuiveringsinstallatie. De overige vissersplaatsen, waarop de Minister in de Memorie van Antwoord doelt, hebben zulk een tegenvaller niet. Vergeleken bij bedoelde gemeenten, staat Urk er dus beslist

ongunstiger

voor. Voorts als voordeel voor de gemeente Urk aangevoerd, dat zij een betere electriciteits-en watervoorziening gekregen heeft. Van de zijde der gemeente Urk is dit allerminst ontkend, maar daar staat tegenover, dat deze voorzieningen haar

geen cent

opleveren. Voorts moet bedacht worden, dat de gemeente Urk door de inpoldering financieel sterk is achteruitgegaan. Voorheen heeft zij steeds in eigen onderhoud kunnen voorzien. Door een zuinig beheer gelukte het haar zelfs in 1943 een reserve van ƒ 165.000 te bereiken, waardoor men in staat was om tekorten van de naoorlogse jaren, die ook al voortvloeiden uit het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van

riolering en bestrating,

te dekken. Daarna is echter de financiële toestand steeds slechter geworden. Was de opbrengst aan rechten van de visserij in 1947 en 1948 nog ruim ƒ 60.000, bij een omzet van 2 miljoen gulden, in 1955 liep deze opbrengst tot ƒ 30.000 terug. Voorts bedroeg de vaste schuld omstreeks 1951 ruim ƒ 50.000, in 1955 bijna

IVz miljoen gulden,

ivat zijn oorzaak vindt in het aanleggen van straten en riolen.

Zien wij naar deze buitengewoon hoge toeneming der vaste schuld, die een gevolg is van de inpoldering, dan is het verzoek der gemeente Urk om uit het Zuiderzeefonds een bedrag te mogen ontvangen, dan ook alleszins redeUjk en billijk. De tegemoetkoming, welke volgens voornoemd adres van het gemeentebestuur van Urk, gedateerd 21 October 1955, van de Minister van Binnenlandse Zaken in de vorm van een

subjectieve verhoging

der algemene uitkering uit het Gemeentefonds ontvangen is, is onvoldoende om de gemeente Urk uit de nood te helpen, zulks te meer, omdat deze niet voor elk jaar geldt, doch telkens opnieuw bepaald moet worden en dus wisselvallig is. Het gemeentebestuur ziet dan ook de toekomst met betrekking tot de financi ele positie der gemeente donker in. De financiering der reeds tot stand gekomen werken dreigt op

losse schroeven

te komen s'taan, terwijl andere noodzakelijke voorzieningen onmogelijk worden gemaakt. Nu reeds zou de post inzake sociale hulpverlening aan de IJsselmeervissers a ƒ 50.000 niet gehandhaafd kunnen worden.

Wij doen daarom nogmaals een beroep op de Minister om aan de gemeente Urk als schadevergoeding voor de buitengewone uitgaven wegens bestrating, riolering en waterzuivering, het door haai gevraagde bedrag uit het Zuiderzeefonds te verstrekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1955

De Banier | 7 Pagina's

Begroting van het Zuiderzeefonds

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1955

De Banier | 7 Pagina's