Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXII.

Beginsel en leer der Hervorming verre van revolutiomiair.

Voordat wij overgaan tot het tweede punt namelijk de leer der Hervorming, willen wij eerst nog één en aijder uit Groen's Ongeloof en Revolutie vermelden met betrekking tot het eerste punt namelijk het beginsel der Hervorming. Wij zagen, dat dit beginsel inderdaad vrijheid inhoudt, maar dan een vrijheid in gebondenheid en onderworpenheid aan Gods Woord en Wet. De vrijheid, die iemand door het ware, zaligmakende geloof in Christus deelachtig mag worden, is dus niet een vrijheid, waarbij het met het doen van zonden niet meer zo nauw behoeft genomen te worden. Verre is het vandaar. Wie zo over de ware vrijheid denkt, gaat lijnrecht tegen Gods Woord in.

Dit is al evenzo het geval, wanneer men menen zou, dat het er niet meer op aankomt hoe men zich stelt tegenover degenen, die in het maatschappelijk en staatkundig leven over ons gesteld zijn. Neen, een ieder van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, is schuldig, zich aan de Overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen en hrm gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord. Zo ook zijn de dienstknedLten en dienstmaagden, ook al zijn zij door de Heere nog zo rijk met genade bedeeld, zo, dat zij op goede gronden kunnen en mogen betuigen, dat zij Christus als hun Borg en Zaligmaker door het geloof hebljen mogen omhelzen, verschuldigd om met alle vreze degenen, in wier dienst zij zijn, onderdanig te zijn. En dat niet alleen de goeden en bescheidenen onder hen, maar ook de harden. Dat is volgens Gods Woord. Ja, dat Woord acht het zelfs een teken van genade, als iemand om het geweten voor God zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte. Overeen­ komstig deze Schriftwoorden, schreef Groen in zijn boekwerk „Ongeloof en Revolutie": Waar over aardse machten sprake is, kent hij (namelijk de christer) een vrijheid ook in het dienen; vrijheid om, in elke betrekking, dienstknecht van God en, in zijn dienst, dienaar en onderdaan ook van de mensen te zijn.

Hierna gaat Groen vragenderwijs aldus voort: „Is dit beginsel van geloof en gehoorzaamheid twijfelachtig? Is de uitdrukking daarvan in de schriften der Hervormers of in de belijdenissen der Evangelische kerken dubbelzinnig? " Deze laatste althans zijn eenstemmig. Het is geen toetsen aan het menselijk verstand, wanneer men verklaart, dat gener mensen schriften bij de Goddelijke Schriftuur zijn te vergelijken, omdat „alle mensen uit zichzelf leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf". Geen aanprijzen van losbandigheid, wanneer men verklaart, dat ieder schuldig is zich aan de Overheden te onderwerpen.

Hiermede is dan het eerste punt betreffende het beginsel der Hervorming besproken. Helder en klaar is daarbij aan het licht gekomen, dat Groen's betoog geheel en al op Gods Woord gegrond is. En tevens, dat het een grote leugen is, wanneer men aangaande de Hervorming beweert, dat zij de oorzaak der revolutie is. Een leugenachtige voorstelling, die niet alleen door Rome wordt voorgestaan en verbreid, maar in enigszins andere zin, ook door hen, die van vrijzinnige richting zijn en zich protestanten noemen, doch voor vne de kracht en waarde der Hervorming enkel en alleen in het protesterend element ligt, gelijk dat — zoals Groen mededeelt — onder meer het geval was bij de zogenaamde vertegenwoordigers der Groningerschool, die zich niet ontzagen vrijheid van onderzoek, zonder perk of maat als de leus der Hervorming van de zestiende eeuw te beschrijven.

Wij gaan nu over tot het tweede punt namelijk de leer der Hervorming. Was deze soms revolutionnair, vraagt Groen in zijn „Ongeloof en Revolutie"? In de beantwoording van deze vraag begint hij met er de aandacht op te vestigen, dat hij ten deze niet het oog had op plaatsen, waar men tot geloof aan Gods Woord en tot onderdanigheid aan menselijke ordening, om des Heeren wil, opgewekt wordt. Dat Groen dit schrijft, is duidelijk. Hij heeft op deze plaatsen reeds de aandacht gevestigd bij de behandeling van het beginsel der Hervorming.

Thans, handelend over de leer der Hervorming, heeft hij meer het oog op de inhoud van Gods Woord in zijn geheel. En wel allereerst op wat dit Woord ons leert over de mens, namelijk over de mens, zoals hij door de val in zonden geworden is. Dat is voor de mens niet aangenaam om te horen. Dat gaat tegen Jiijn natuurlijk bestaan ten enenmale in. Werd er nu van hem maar in dat Woord gezegd, dat hij van nature goed is, dat hij de geestelijke kracht heeft om het goede te willen en het kwade te haten en om maar niet meer te noemen, dat hij het in zijn eigen macht heeft om te geloven en door dat geloof, gepaard met zijn goede werken, de hemel te verdienen, dan, ja dan zou de Bijbel zijn boek zijn. Dan immers zou hij op de troon gezet worden en zou alles van hem afhangen. Zo is het echter juist niet. Gods Woord snijdt alles, wat voor de door de zonde bedorven menselijke natuur behagelijk zou kunnen zijn, met alle nadruk af. Van alle vermeende deugden blijft letterlijk niets over, want dat Woord verklaart aangaande de gevallen mens: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt. Er is niemand, die goed doet, er is niet tot één toe. 's Mensen keel is een geopend graf, zijn tong een instrument tot bedrog, onder zijn lippen is slangenvenijn, zijn mond vol vervloeking en bitterheid, zijn voeten snel om bloed te vergieten; vernieling en ellendigheid is in zijn wegen, de weg des vredes heeft hij niet gekend en er is geen vreze Gods voor zijn ogen.

Terecht merkt Groen dan ook op, dat een leer, die op het volslagen bederf van de mens wijst, geen zelfverheffing voedt. En wat de verlossing uit die ellende-en jammerstaat betreft, die, Gode zij dank, mogelijk is, omdat Hij daartoe Zelf een weg geopenbaard heeft, ook daarin is de mens totaal afhankehjk van Gods genade, zodat alle roem aan des mensen zijde totaal is uitgesloten. Een leer, die voorts op het voorbeeld doet staren van Hem, die gekomen is om te dienen en Zijn ziel te stellen tot een rantsoen voor velen, spoort niet aan om naar onafhankelijkheid en meesterschap te dingen. Die leer zal ook niet doen jagen naar een volkomenheid van bezit en genot. Kortom en hiermede besluit Groen dit punt: De leer des Bijbels om welke te belijden en te beleven het bloed van de martelaren der Hervorming gevloeid heeft, maakt afkerig van al wat naar ongeloof en ongehoorzaamheid gelijkt.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1955

De Banier | 7 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1955

De Banier | 7 Pagina's