Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Landbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Landbouw

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van ir van Dis

Verscheidene sprekers voerden bij de behandeling der 'begroting van Landbouw het woord. Namens de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door Ir. van Dis, wiens fede wij hier dii-ect laten volgen. Na de rede zal dan in het kort het antwoord van de minister weergegeven worden, waarbij vooral de aandacht gevestigd wordt op hetgeen de minister zeide ten aanzien va-n de gewetensbezwaarde, veehouders, die zich niet aan de maatregelen van de Provinciale Gezondheidsdienst kunnen onderwerpen. Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Sedert de Minister, nu reeds ruim tien jaar geleden, de verantwoordelijkheid over het Departement van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening op zich nam, hebben er grote veranderingen plaats gehad. Bestond er in de eerste jaren van 's Ministers optreden een grote schaarste aan land-en tuinbouwproducten, thans kan gezegd worden, dat er een overvloed is. Waren de

rundveestapel en de kippenhouderij

bij de bevrijding van ons land sterk ingekrompen, thans kan geconstateerd worden, 'dat de nmdveestapel zijn omvang van Augustus 1940 heeft teruggekregen. Gelijke tred hiermede hield de melk-en zuivelproductié. Van de kippenstapel en nauw in verband daarmede, de eier^roductie, kan hetzelfde vermeld worden; ook deze hebben het vooroorlogse peil weer bereikt. Deze grote verandering ging gepaard met een ruime mate van bedrijvigheid en

werkgelegenheid,

terwijl ook de productie, tot voor een paar jaar, over het algemeen genomen, tegen behoorlijke prijzen kon geschieden. Zoals opgemerkt, is daarin de laatste jaren verandering gekomen. Wel bleven de prijzen over het algemeen op hetzelfde peil, maar de bedrijfsresultaten werden beduidend minder, doordat de

onkosten

belangrijk stegen. De lonen gingen omhoog, niet alleen die van de landarbeiders, doch ook van de arbeiders in de andere bedrijfstakken, hetgeen door het stijgen der prijzen eveneens van invloed op het stijgen der onkosten was. Het is dan ook zeer goed te verstaan, dat er bij de landbouwende bevolking ongerustheid ontstond en nog bestaat

voortdurende stijging

der kosten en het gelijkblijven, ja zelfs het dalen der inkomsten. En dat te meer, wanneer in aanmerking genomen wordt, dat de haverprijzen de laatste tijd reden tot zorg gaven; dat voorts de garantieprijs van het koolzaad, nadat dit reeds gezaaid was, plotseling losgelaten werd, en om maar niet meer te noemen, dat ook de varkenshouderij minder goede resultaten opleverde. Ziende op al dere en nog andere

moeilijkheden,

achten wij het nodig, dat de Minister de land-en tuinbouw, 20veel in zijn vermogen is, zal helpen tot het verwerven van een behoorlijk bestaan, zowel ten opzichte van de ondernemer als van de landarbeiders, die ook groot belang hebben bij een goede gang van zaken in het bedrijf. Wat de

melkprijs

betreft, Mijnheer de Voorzitter, 'heeft het ons teleurgesteld, dat de Minister hieromtrent in de Memorie van Antwoord nog geen nadere mededelingen heeft kunrien doen, al erkennen wij de grote' moeilijkheden, die zich daarbij voordoen. Teleurgesteld heeft ons ook de mededeling van de Minister, dat hij nog steeds niet het juiste moment gekomen acht om naast de op 2, 5 pet. vet gestandaardiseerde melk ook melk met een

vetpercentage van 3, 5 pet.

in de handel te brengen. Ten sterkste bepleiten wij bij hem daartoe spoedig over te gaan, daar Nederland van de overige Westeuropese landen vrijwel het enige, zo niet het enige land is, waar nog altijd melk met zulk een laag vetgehalte wordt verbruikt. Een volgend onderwerp, dat wij onder de aandacht van de Minister wensen te brengen, betreft de beperking van de aardappelteelt in verband met de

aardappelmoeheid.

Wij hebben daarbij niet het oog op de teelt in het groot, doch op de volkstuintjes, die veelal door arbeiders in hun vrije tijd des avonds bewerkt worden en gebruikt worden voor de teelt van aardappelen en wat groenten. Wanneer er geen beperking van de aardappelteelt bestond, zouden deze mensen zoveel aardappelen kunnen telen, dat een gezin van middelmatige grootte daarvan het hele jaar zou kunnen eten. Dit schijnt echter niet te mogen, ook al zijn het slechts

volkstuintjes.

Ons werd dienaangaande medegedeeld, dat niet meer dan 1/3 van zo'n tuintje voor het telen van aardappelen mag worden gebruikt, zodat dit voor de betrokkenen een grote tegenslag is. Wij wensen dan ook bij de Minister in dezen enige tegemoetkomendheid te bepleiten en hem te vragen: ten eerste, of het inderdaad juist is, dat in volkstuintjes niet meer dan 1/3 gedeelte van de oppervlakte met aardappelen mag worden beteeld en ten tweede, als dit het geval mocht zijn of de Minister hierin dan een zodanige

wijziging

wil aanbrengen, dat voor volkstuintjes de beperking in het vervolg niet zal gelden, of anders, dat een groter gedeelte voor de teelt van aardappelen zal mogen worden gebruikt. Thans, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij één en ander op te merken over het

stempelen der eieren.

Het is daarmede volgens artikel 13 van de verordening op de handel in eieren van 1950 zo gesteld, dat het aan pluimveehouders is toegestaan om 25 eieren ongestempeld rechtstreeks aan de consument te verkopen. Het komt dus hierop neer, dat de consument 25 ongestempelde eieren bij de pluimveehouder kan gaan kopen of dat deze 25 ongestempelde eieren bij de consument aan huis brengt en verkoopt. Wij hebben daar niets tegen: integendeel, wij achten dit

goed recht

van de pluimveehouder. De rechtvaardigheid gebiedt echter, dat ook aan de melkhandelaar hetzelfde recht wordt toegekend. Deze zaak is zo duidelijk, dat er eigenHjk geen woord aan zou behoeven te worden verspild. Wat de pluimveehouder toegestaan wordt, behoort ook de melkhandelaar te worden toegestaan. Wij bepleiten daarom met alle nadruk bij de Minister, dat hij zowel aan de pluimveehouder als aan de

melkhandelaar

het recht geeft om ongestempelde eieren te verkopen, waarnaast de melkhandelaar bovendien als vergunninghouder dan ook nog gestempelde eieren kan verkopen. Naar mij werd medegedeeld, heeft niet alleen het bedrijfsleven, maar ook de

rechterlijke macht

veel last van deze verordening. Ja de rechterlijke macht acht deze gang van zaken intolerabel. Ook de controlerende instanties stemmen volmondig toe, dat deze verordening een

onding

is. Zij zien zelfs geen kans ten deze regelend op te treden. Vooral op het platte land en in de kleine steden, zo werd mij van betrouwbare zijde medegedeeld, moet men van gestempelde eieren nietS" hebben. Wij dringen er daarom nogmaals bij de Minister, uit het oogpunt van

rechtvaardigheid,

op aan, te dezer zake de pljiimveehouder en de melkhandelaar op gelijke voet te behandelen. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, 'wensen wij andermaal met alle beslist-|te heid op te komen tegen de J !

onbarmhartige behandeling, i

welke veehouders wordt aangedaan, dieP principiële, godsdienstige bezwaren heb-' ben tegen het zich onderwerpen aan del maatregelen van de Provinciale Gezond-P heidsdienst. Het is toch j

geen kleinigheid

om deze mensen van hun vee te beroven en ze daardoor in grote ellende te i brengen, zo zelfs, dat zij hun bedrijf moeten opgeven en in armoede vervallen. Hun vee wordt naar de slager ver wezen, terwijl het kan voorkomen, dat daaronder helemaal geen t.b.c.-lijden voorkomen. En dit komt inderdaad voor. Nog zeer onlangs kreeg ik ee« veehou der wit

Putten

op bezoek, die mij zeide, dat het weggehaald en geslacht. Eén van deze drie veehouders, mij bij name bekend, . had bericht ontvangen, dat de bij hem weggehaalde koeii coeien t.b.c.-vrij bevonden , waren. Toch had hij voor die 4 koeien slechts ƒ 2145.55 gekregen, terwijl ze wel ƒ 3200 waard waren. Het is niet te verwonderen, dat er bij deze lieden argvv/aan ontstaat, wanneer zij voor vier t.b.c.-vrije koeien ongeveer ƒ 1100 te

krijgen uitbetaald. De andere veehou ders kregen voor elke koe circa f 400 a ƒ 500, tei-wijl mij verklaard werd, dat ze wel ƒ 600 waard waren. Van een

boer uit Kampen

werden 24 stuks vee weggehaald, die, zoals mij bericht werd, volgens de vee arts t.b.c.-vrij waren. Déze veehouder had nog vóór het afslachten gezegd, dat een familielid ze wilde kopen, maar dat werd geweigerd. Een veehouder uit

Rouveen m

kreeg voor zijn vee slechts ƒ 10.000, terwijl zij volgens de belastinginspecteur zeker ƒ 17.000 waard waren, voor welk! bedrag hij dan ook door de inspecteiii werd aangeslagen! Wij zouden nog tal m van dergelijke v

droevige gevallen

kunnen noemen, het ene al schrijnender dan het andere, doch wij zullen .het bij deze gevallen laten om dit onderwerp. dat wij reeds zo herhaaldelijk èn in per-^ soonlijic onderhoud èn in de Kamer, meti|™ de Mmister besproken hebben, te be-ii sluiten met nogmaals een dringend be-S'^ [ roep op de Minister te doen, om ter m wille van de gewetensvrijheid, waarvoor v onze vaderen

80 jareir a

g j gestreden hebben, de gewetensbezwaarde boeren werkelijk vrij te stellen, er dat niet op de manier, zoals die nu geldt waarvan de Minister zelf zeer goei e weet, dat daaraan zeer ernstige bezwa A ren kleven. i

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen/™ ih thans enige opmerkingen te maken meil v

betrekking tot de overschotter e W

b van agrarische producten. Een . onder werp, waarover de laatste jaren herha; delijk bij de landbouwbegroting gespro ken is, dat ook thans weer in de Me o morie van Toelichting door de Ministe k ter sprake is gebracht en dat in de g« g wisselde stukken nadere, behandeling tei b deel is gevallen. Uit hetgeen over di( d overschotten in sommige landen, voor lamelijk in Noord-Amerika, in de schriftelijke stukken wordt opgemerkt, blijkt wel overduidelijk, dat deze overschotten nog steeds als een

zwaard van Damodes

boven ons hoofd hangen. In de Memorie van Toelichting toch wordt verklaard, dat de bedoelde overschotten onverminderd een

gevaar

vormen voor de stabiliteit van de weeldmarkt. In het Voorlopig Verslag ivordt voorts door zeer vele leden opemerkt, dat zij 's Ministers bezorgdheid )ver de overschotten van agrarische prolucten delen. fceze verklaringen. Mijnheer de Voorzitter, bewijzen genoegzaam, dat de hieredoelde overschotten een voortdurende «dreiging voor de landbouw, ja sterker,

economie

van heel ons land vormen. Die bedrei-Iging klemt te meer, als wij aoht geven op uitlatingen, van de zijde der Regering van één der landen, dat inzake de landouwoverschotten de grootste bedrei-Iging vormt, namelijk Amerika. De Ameikaanse Minister van Landbouw toch |ieeft kort geleden, volgens berichten in |de pers, op de

bijeenkomst

van de Landbouw-.en Voedselorganisatie van de U.N.O., ik meen te Rome, gedreigd, dat de bescherming van de landbouw van andere landen door het "pl^op^'^ '^^" Amerikaanse landbouwoverschotten door de Regering der Verenigde Staten weleens weg zou kunnen vallen. Daarbij beschuldigde Minister Benson de andere landen er van, dat zij hun landbouwproductie uitbreiden op ( osten van de ondersteun ingsmaatrege-'^" '^^^ Amerikaanse Regering aan de

Het is ons niet bekend, of dit laatste inderdaad het geval is. Mogelijk kan de Minister hierover nadere inlichtingen geven, doch wij menen uit de woorden van Minister Henson wel te mogen opmaken, dat er inderdaad

reden

is voor de vrees, dat Amerika zijn overschotten te eniger tijd op de markt zal brengen, al kunnen wij ten deze niets met zekerheid voorspellen. Het onlangs van Amerikaanse zijde kenbaar gemaakte voornemen inzake levering van overtollige landbouwproducten aan

West-Duitsland

wijst echter in die zelfde richting. Inmiddels vormen deze grote overschotten in het ene deel der wereld wel een schril contrast met het grote tekort aan voedingsmiddelen in andere delen. Terwijl men in het ene deel met de overvloed van producten geen raad weet en deze aan de betreffende regering grote zorgen baart, lijden er miljoenen bij miljoenen

groot gebrek

en sterven er zelfs velen van honger. Alle internationale conferenties en alle internationale irtstellingen, die zich met !het vraagstuk der overschotten hebben beziggel'iouden en zich daarmede nog voortdurend bezighouden, hebben dit enorme contrast niet kunnen opheffen. Wel zijn er met betrekking tot de landbouwoverschotten

richtlijnen

opgesteld, waaraan/35 landen hun goed iP®"''™? gehecht hebben, doch wij vra '1'^''" ""^^ ^^' °^ *^®^® richtlijnen door alle ''^'^''o'^'^en landen wel stipt zullen wor-*^^" nageleefd, zo, dat dus werkelijk he beoogde doel bereikt wordt. Men kan zich ten deze wel allerlei

. idealen

voorspiegelen, maar de ervaring leert, dat dergelijke richtlijnen gewoonlijk op allerlei manieren ontdoken kunnen worden en ook inderdaad ontdoken worden. In de Memorie van Antwoord komt een zinsnede voor, waaruit blijkt, dat wij ten deze niet zo ver mis zijn. Deze zinsnede houdt in, dat er bij de toepassing der principes ruimte overblijft voor een

subjectieve

waardering. Ook de mededeling van de Minister in de Memorie van Antwoord, dat enkele van de 35 leden-landen van de F.A.O. — welke landen dit zijn, wordt niet vermeld •— bij hun bereidverklaring om de richtlijnen te aanvaarden,

reserves af aanvullende opmerkingen

hebben gemaakt, wijst er op, dat deze richtlijnen geen waarborg bieden, dat de Nederlandse graanteelt en zuivelproductie, om maar bij ons land te blijven, van de overschotten geen moeilijkheden kunnen krijgen. Dit blijkt trouwens ook uit de verklaring van de Minister, dat de overschotten onverminderd een gevaar vormen voor de

stabiliteit

van de wereldmarkt, een verklaring, die door de Minister gegeven werd, terwijl hem de richtlijnen der F.A.O. volledig bekend waren. De Minister zelf blijkt dus van de stipte naleving van de richthjnen der betreffende internationale in­

stelling niet al te grote

verwachtingen te hebben. In dit verband, Mijnheer de Voorzitter, zouden wij de aandacht van de Minister willen vestigen op de kortgeleden plaats gehad hebbende levering van

melkpoeder

door Amerika aan Denemarken. Volgens een bericht in de landbouwpers ging het daarbij over een hoeveelheid melkpoeder van 40 miljoen kg. voor de prijs van 50 et. per kg., terwijl het bestemd zou worden voor het voefen van vee. Deze verkoop heeft in de kringen van

kaas-en baconproducenten

grote ongerustheid verwekt. De Denen maken namelijk van de melk der met de Amerikaanse melkpoeder gevoederde koeien kaas, waarmede de Nederlandse producenten beconcurreerd kunnen worden. Voorts wordt deze melkpoeder als voer voor baconvarkens gebruikt. Daar de Amerikaanse melkpoeder voor dumpingprijs is verkotht en dus

veel goedkoper

is dan ander voer van 'dezelfde kwaliteit, bestaat het grote gevaar, dat de Denen s'traks bacon op de wereldmarkt zullen aanbieden, dat belangrijk goedkoper is dan het Nederlandse. Indien dit werkelijk het geval zou zijn, zou 'daarmede aan de Nederlandse baconexport, die toch reeds belangrijk ingekrompen moest worden, een

ernstige afbreuk

•worden gedaan. Zowel de kaasfabrikan-'ten als de baconfabrikanten zouden door ^eze Amerikaanse melkpoederlevering aan Denemarken tegen een prijs, die. belangrijk lager is dan de in Nederland geldende, dus ernstig getroffen kunnen worden.

Indien dit inderdaad het geval zou zijn. dan hebben de zoeven genoemde

richtlijnen

van de F, A.O. feitelijk niets te betekenen. Amerika kon dan zijn overschot aan melkpoeder ook wel direct op de wereldmarkt gebracht hebben. In landbouwkringen hecht men dan ook aan die richtlijnen geen of anders bitter weinig waarde, daar zij langs een omweg maar al te zeer omzeild, ja zelfs

geschonden

kunnen worden. Mijnheer de Voorzitter! Sprekende over internationale aangelegenheden, gaan wij 'thans over tot een volgend onderwerp, namelijk het streven naar integratie in de landbouw. In de stukken laat de Minister er ons niet over in het onzekere, dat hij nog steeds een warm voorstander daarvan is. In de Memorie van Antwoord verklaart hij, dat hij steeds heeft betoogd, bijzondere waarde te hechten aan een geheel nieuwe vorm van internationale samenwerking, name-' lijk die op

supranationale

grondslag. Wij kunnen de Minister hieriïi echter niet volgen, daar zulk een samenwerking zou meebrengen, dat wij een stuk van onze nationale zelfstandigheid zouden moeten prijsgeven, terwijl bovendien daarbij het gevaar bestaat, dat wij in economisch opzicht er eerder slechter dan beter van zouden worden. Wij hebben dit al ondervonden met de Europese

Kolen-en Staalgemeenschap,

die tot gevolg had, 'dat reeds betrekkelijk kort na haar totstandkoming de kolen duurder werden. Nu verklaart de Minister in de Memorie van Antwoord wel, dat hij de verzekering kan geven, dat het geenszins in het voornemen van de Regering ligt over te gaan 'tot een zo ingrijpend proces als het overhevelen van Nederlandse tuinbouwbedrijven naar andere landen, maar aan die verzekering hebben wij bitter weinig. Het gaat hierbij toch niet om wat de Regering onder de tegenwoordige verhoudingen zal doen, maar om wat er gaat gebeuren, als er eenmaal een

supranationaal orgaan

is, een soort landbouw-, visserij-en voedselvoorzieningsgemeenschap dus, naar de trant van de Kolen-en Staalgemeenschap. Dan zal de Nederlandse Regering ten deze niets meer 'te zeggen hebben, daar dan het supranationaal gezag beslist hoe de land-en tuinbouw moet georganiseerd en

gedirigeerd

worden. Bij de Kolen-en Staalgemeenschap is het toch ook zo, dat het supranationaal gezag bijvoorbeeld Nederlandse mijnwerkers naar de mijnen in andere landen kan overbrengen, zoals dat onder het bewind van

Hitler

gebeurde, toen Nederlandse arbeiders tot zelfs naar Polen en Rusland werden getransporteerd. Zo zal een eventueel supranationaal orgaan op landbouw-, visserij-en voedselvoorzieningsgebied ook tuinbouwbedrijven in ons land kunnen opheffen ter wille van tuinbouwbedrijven in Italië, De Minister heeft zich daarvan zelfs een

voorstander

betoond in een rede, door hem op 25 Juni 1953 te Amsterdam gehouden voor de Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperaties. Zijne Excellentie zeide toen, niet alleen met betrekking tot de tuinbouw, doch ook tot 'de landbouw. dat er bij het wegvallen der grenzen een stuk werkverdeling zal ontstaan, waarvoor

offers

.zullen moeten worden gebracht. Die offers bestonden volgens de Minister daarin, dat bepaalde industrieën en de voortbrenging van bepaalde producten in de land-en tuinbouw niet in stand zullen kunnen gehouden worden, wanneer een ongelimiteerde aanvoer van elders komt. Voorts verklaarde de Minister toen in zijn rede, dat het toch eigenlijk

te zot

is, dat wij hier in ons kille klimaatje kunstmatig allerlei producten onder glas telen, terwijl dat onder de Zuiderzon aan 'de Middellandse' Zee veel beter gaat!

Uit deze passages blijkt toch wel overduidelijk, dat er bij doorvoering van een geheel nieuwe vorm van internationale samenwerking, n.l. die op supranationale grondslag, gelijk door de Minister wordt voorgestaan, slachtoffers zouden vallen in de land-en tuinbouw, dat dus land-en tuinbouwers op

Hitleriaanse

wijze gedwongen zouden worden hun kasbedrijven op te ruimen om zelf wellicht ergens in het buitenland aan het werk te worden gezet of naar de dienst van sociale zaken te worden verwezen. De Minister erkent dit ook in de Memorie van Antwoord, door op te merken, dat, als de gemeenschappelijke markt eenmaal tot stand komt, die ongetwijfeld leiden zal tot

structurele veranderingen

in de economieën der daaraan deelhebbende landen, hetgeen — aldus vervolgt de Minister — vermoedelijk ook in Nederland tot zekere aanpassingen en verschuivingen in de agrarische productie zal nopen. Naar het zich laat aanzien, is er voor deze door de Minister en de hem steunende partijen zo sterk begeerde

nieuwe orde

thans nog geen plaats. Telkens toch blijkt, dat onderscheidene Westeuropese landen voor landbouwintegratie nie'ts gevoelen, getuige de onlangs plaatsgehad hebbende besprekingen tussen Frankrijk en West-Duitsland, met ui'csluiting van andere landen, over het uitwisselen van producten. Ook de door ' de Regering van West-Dui'tsland aangekondigde maatregel om een

vast invoerrecht op eieren

van 15 pet. te gaan heffen, een maatregel, welke voor de Nederlandse pluimveehouderij uiterst na'delige gevolgen zou hebben, wijst er op, dat er va'n Europese samenwerking nog geen sprake is. Zelfs in het kleine Benelux-verband is er op land-en tuinbouwgebied van een gemeenschappelijke markt geen sprake. Herhaaldelijk sluit België voor Nederlandse

Nederlandse tuinbouwproducten

zijn grenzen, gelijk dit jaar nog plaatsvond ten aanzien van de tomaten, zelfs — de Minister erkent het in de Memorie van Antwoord — in strijd met de bestaande overeenkomst. Het ziet er dus voor de plannen van de voorstanders van landbouwintegratie nog niet zo gunstig uit, Inplaats van integratie staan wij voor het in het werk stellen van al datgene, wat dienstig kan zijn tot het

wegnemen

der handelsbelemmeringen. Ten slotte.

Mijnheer de Voorzitter, wensen wij nog te bepleiten, dat de handel nog meer dan tot nu toe het geval is, door de Minister zal worden ingeschakeld en gekend in vraagstukken, waarbij de handel nauw betrokken is, zoals bij besprekin-• gen over de monopolieheffingen, over de varkensprijzen en over zovele andere zaken meer.

Antwoord van de Minister

Inzake de verkoop aan de consumenten van melk met 3, 5 % vet, zeide de minister, dat hiertoe nog niet kan worden overgegaan.

Wat betreft het telen van aardappelen in volkstuintjes, verklaarde de minister, dat de volkstuintjes voor het ontstaan van aardappelmoeheid een ernstig gevaar vormen. Daarom bestaat er met de georganiseerde landbouw volledige overeenstemming over, dat ten aanzien van deze tuintjes dezelfde maatregelen getroffen moesten worden als ten aanzien van de grotere percelen. Dit antwoord komt dus hierop neer, dat de minister niet aan het hem gedane verzoek betreffende dit punt wüde voldoen. Wat betreft de verkoop van ongestempelde eieren, zowel door pluimveehou­ ders als door melkhandelaren, stelde de minister zich op het standpunt, dat het oordeel van het bedrijfsschap moet worden afgewacht, waar deze zaak in bespreking is.

Ten aanzien van de gewetensbezwaarde veehouders bleef de minister op zijn standpunt staan. Hij beriep zich ook nu weer op de gehele georganiseerde landbouw, die, zoals hij zeide, op het standpunt staat, dat de t.b.c.-bestrijding moet geschieden langs de wegen, die hier zijn uitgestippeld. Voorts verklaarde de minister, dat het niet mogelijk is de gewetensbezwaarden vrij te laten met betrekking tot hun vee, tenzij men in 16 maanden de veestapel kan omzetten.

De minister stond al evenzeer afwijzend tegenover het voorstel, hetwelk hem was voorgelegd hij het onderhoud, dat Ds. Zandt en Mr. Spanjaard, die verscheidene veehouders bij hun verhoor voor de rechtbanken kosteloos heeft bijgestaan, op 27 October 1.1. met hem hadden gehad. Wegens gebrek aan plaatsruimte zullen wij het volledige antwoord van de minister D.V. de volgende week geven, tegelijk met de rephekrede. Slechts zij nu vermeld, dat de minister de uitvoering van dit voorstel om practisclw redenen onmogelijk achtte.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1956

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Landbouw

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1956

De Banier | 8 Pagina's