Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Vervolg van de rede van Ds. Zandt betreffende de algemene ouderdomswet

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

In dit verband wil ik gaan spreken over degenen, die, zoals de officiële stukken het uitdrukken, gemoedsbezwaren tegen deze wetgeving en wat daarmede samenhangt, hebben. En dezen zijn er, zoals de Kamer heeft kunnen vernemen uit een adres van niet minder dan negen gemeenten van de Gereformeerde Kerken, en één uit de Gereformeerde Kerken, onderhoudende artikel 31 van de K.O., in de provincie Groningen. Daarin wordt het bezwaar geopperd, dat er mogelijk

predikanten achten wij met de adressanten een grote onbillijkheid. Wij zijn van oordeel, dat de regering

de gemoedsbezwaren van deze en al de andere personen

te respecteren en dat zij de gemoedsbezwaarden — liever zou ik zeggen gewetensbezwaarden — buiten de wet had moeten stellen in dien zin, dat zij niet in de lusten, maar ook niet in de lasten zouden delen. Doch hier is de regering helaas niet toe genegen. Zij gaat met een in dit opzicht tyranniek beleid zó ver, dat zij dwingt om te betalen, ook al staat daar geen enkele uitkering tegenover, omdat deze vanwege gewetensbezwaar niet aanvaard kan worden. Wij achten dit schrijnend onrecht, ja — laat ik het woord maar even gebruiken — barbarisme. De regering gaat ons erachtens tegenover ^ de hierbij betrokken personen een volledig

staatsdespotisme

bedrijven, dat de spot drijft met alle burgerlijke vrijheden. Het is toch verregaand, dat de staat op zulk een afgedwongen wijze jaar op jaar, vele jaren lang, ƒ 420.— kan beuren van personen, die straks, als zij 65 jaar zijn geworden, om des gewetens wil zelfs geen cent kunnen beuren.

Mijnheer de Voorzitter! Ten aanzien van ' dit wetsontwerp bestaat nog een ander bezwaar, waarover wij thans gaan spreken. In het zo straks genoemde adres der 10 kerken wordt het woord „staatsvoogdij" gebruikt. En waarlijk valt in het onderhavige wetsontwerp de toepassing van het socialistische beginsel, namelijk de zucht om een ieder en alles van de •wieg tot het graf onder staatsvoogdij te brengen, te onderkennen. Het wetsontwerp grijpt in de besteding van de lonen in, waartegen

Prof. Fabius

destijds zijn bezwaren opperde, en nu ook in de pensioenen. Waarom en met welk recht, zou ik de minister willen vragen, worden instituten, die goed voor het pensioen van de bij hen in dienst zijnde personen zorgen, , zij het niet rechtstreeks, dan toch indirect, onder staatsvoogdij gesteld? Waarom moet toch de staat, wat particulieren goed hebben geregeld, ook nog eens gaan regelen? Waarom moet nu pertinent als een soort „made in Germany" op alles het staatsmerk worden gezet, wil het pas in zekere ogen goed zijn? Waarom moet

de staat

ontevredenheid stichten waar tevredenheid was? Waarom sticht zij ongenoegen waar tevoren genoegen was? Waarom nog eens extra lasten opleggen, waar men tevoren de lasten zelf gewillig en met aller instemming gedragen heeft? Waarom moet de staat tegenover hen de cmbillijkheid, de onrechtvaardigheid betrachten, dat men straks wel zal moeten betalen, maar om des gewetens wdl niet zal kunnen ontvangen? Zo iets is niet vrij te pleiten van onbillijkheid en onrechtvaardigheid, ook niet van hardvochtigheid. Gelijk dit ook al het geval is bij de

gewetensbezwaarde veehouders

die hun vee wel bij de belasting voor de staat moeten aangeven naar de belastingwaarde, maar bij het afnemen van hun vee slechts de slachtwaarde, die veel lager is, uitbetaald krijgen. Dat betreft zelfs kleine boeren, die daardoor zeer zwaar getroffen worden. Mijnheer de Voorzitterl Een soortgelijke onrechtvaardigheid wordt bedreven tegenover hen, die krachtens arbeidsprestaties recht op pensioen hebben.

Deze personen

kunnen een door de wet gewaarborgde aanspraak op pensioen laten gelden. Zij hebben daarvoor een niet gering deel van hun loon of salaris moeten afstaan. Op deze voorwaarden zijn zij als ambtenaren in dienst genomen en op deze voorwaarden hebben zij hun dienstbetrekking aanvaard. Deze personen zullen nu voor hun eigen pensioenen moeten blijven betalen, doch ook krachtens de algemene ouderdomswet een behoorlijk bedrag moeten opbrengen. Maar als het op de ontvangst van het pensioen aankomt, dan vervalt het gelijke recht voor allen opeens. Dan is de betrachting der rechtvaardigheid tegenover deze personen zoek. Dan past de regering op hen een wonderlijke en in wezen

zeer onbillijke en onrechtmatige aanpassing

toe, terwijl hier toch van de minste noodzaak in het algemeen belang geen sprake is.

Deze vondst van de regering komt hier op neer, dat de oorspronkelijke pensioenen verminderd worden met een gedeelte, zelfs in vele gevallen met een betrekkelijk groot gedeelte, van het bodempensioen, dat de algemene ouderdomswet biedt. Het is dus ook zeer begrijpelijk, dat deze aanpassingspolitiek bij de hierbij betrokken personen een grote en

alleszins gerechtvaardigde ontstemming

heeft verwekt. Wij zijn met hen van oordeel, dat iedere korting op rechtens verkregen en door de wet gewaarborgde pensioenen onder de huidige omstandigheden een schromelijke inibreuk op de rechtvaardigheid is en ook in strijd is met de grondbeginselen van onze rechtsorde. Het is toch onbiUijk om deze korting alleen op deze categorie toe te passen en wel op die personen, die krachtens hun arbeidsprestaties een wettelijk recht op hun pensioenen kunnen laten gelden. Door deze categorie is voor het pensioen arbeid verricht. Daarvoor is van regeringswege met haar een contract aangegaan en dit contract gaat de regering nu verbreken, terwijl zij in de gewisselde stukken nota bene nog wel heeft verklaard, dat

verkregen rechten

geëei*biedigd behoren te worden en zij deze ook wil eerbiedigen. Een pensioen, dat op wettige vsdjze langs de weg van arbeid is verkregen, wü de regering gaan inkorten, terwijl zij, weer zo wonderlijk, in de algemene ouderdomswet een pensioen wil geven aan mensen, die er geen hand voor hebben uitgestoken en die er hoegenaamd geen arbeid voor hebben verricht. Dat wü zij onverkort gehandhaafd zien. Het bodempensioen mag onder geen enkel beding worden aangetast; zelfs zeer gefortuneerde mensen moeten het in hun geheel kunnen bekomen. Daaraan wü de regering onder geen voorwaarde tomen. Dit is nog te

meer bevreemdend

waar de regering ten aanzien van het door arbeid en contract rechtmatig verkregen pensioen het behoefte-element in het geding brengt.

Zij verklaart toch in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp inzake de beperking van de uitbetaling van een overheidspensioen bij gelijktijdige aanspraak op een pensioen krachtens de algemene ouderdomswet, dat de reeds verleende pensioenen nog niet zodanig zijn aangepast, dat zij geacht kunnen worden een alleszins redelijke voorziening te bieden. Nu staat het wel onbetwistbaar vast, dat gefortuneerde mensen dit pensioen niet behoeven. Nochtans mag daaraan niet worden getornd als zij 65 jaar oud zijn. Het is wel iets heel vreemds, als men ook let op de samenstelling der regering, dat hier de

kapitalisten

zoals zij in de kring van de communisten en de socialisten worden genoemd, worden ontzien, en dat mensen, die door hun arbeid n recht hebben gekregen op pensioen, zullen worden gekort. Hier wordt ontegenzeggelijk met twee maten gemeten. Hierdoor wordt zonder enige tvvijfel ook het recht aangetast. Ten aanzien van degenen, die zich in weelde baden, mag er geen cent worden gekort, maar de ambtenaren, de militairen en het spoorwegpersoneel zullen voor vele guldens worden benadeeld door een vreemdsoortig aanpassingssysteem.

De eersten

behouden dus alles, de laatsten worden gekort. Hier wordt niet alleen met twee maten gemeten, hier wordt ook de grondslag van het recht geschonden. En dit doet de regering op een hoogst

willekeiuïge wijze

door het behoefte-element in 'het geding te brengen. De grens voor de nodige levensmiddelen valt moeilijk te bepalen. De één zal ze hoog, de ander zal ze betrekkelijk laag aanslaan. Daaromtrent geldt: Zoveel hoofden, zoveel zinnen.

Wij bepleiten derhalve met nadruk, dat er hier

niet naar willekeur, maar naar recht

zal worden gehandeld, en dat deze onrechtvaardige bepalingen uit het wetsontwerp zullen worden weggenomen, alsook — en dit met de allergrootste nadruk — dat de

gemoedsbezwaarden.

beter de gewetensbezwaarden, buiten deze wet zullen worden gesteld.

Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben in onze rede duidelijk op de voorgrond gesteld, dat wij, overeenkomstig de beginselen van onze

Gereformeerde voorvaderen

van oordeel zijn, dat, zo nodig, de hulp van de overheid ter leniging van de noden der behoeftigen, nooddruftigen en ouden van dagen niet afgewezen mag worden, dewijl zij ook naar him en ons gevoelen niet aan schrijnende ontbering mogen prijsgegeven worden. Het is uit die overweging, dat wdj er destijds geen bezwaar tegen hebben gehad, onze stem te geven aan de Noodwet Ouderdomsvoorziening. Die wet was er toch op gericht met name de ouden van dagen in hun noden te helpen. Daarvoor behoefden niet zulke lasten opgebracht te worden door degenen, waarvan er ongetwijfeld velen zuUen zijn, die er met hun gezinnen min of meer door in nood worden gebracht. Zo helpt men de één uit de nood en brengt men de ander er in. Dat is op zichzelf

een groot bezwaar

voor ons. Die kant zat in het geheel niet aan de Noodwet. Daarop hebben wij totaal geen aanmerking gemaakt. Die wet is met onze instemming ingevoerd. Wij hadden gewenst, dat de onderhavige wet op dezelfde basis was geschoeid als de Noodwet Ouderdomsvoorziening. Wij zouden er dan geen bezwaar tegen hebben gehad, wanneer de uitkeringen in zulk een wet in gelijke mate of zelfs nog iets hoger gesteld waren dan in de Algemene Ouderdomswet.

De heer Amelink heeft er tereöht op ge­ wezen, dat het dusgenaamde bodempen, sioen belangrijk minder bedraagt dan de gemeentehjke uitkeringen van maat schappelijk hulpbetoon in-grote gemeen. ten aan ouden van dagen.

Mijnheer de Voorzitter! Het is uit mm redevoering wel gebleken, dat wij geenj. zins kunnen delen in de hoerastemming welke vrijwel algemeen in deze Kamei betreffende, dit wetsontwerp heeft gs. heerst. Die hoerastemming herinnert onj levendig aan een soortgeHjke stemming, die heerste toen de Kamer accoord gl™ met het voorstel van de regering om onj bij de Volkenbond aan te sluiten, en oolj heerste toen besloten werd tot de Orga. nisatie der Verenigde Naties toe te treden. Ook toen toonde men zich

totaal blind

voor de grote bezwaren, die daaraan verbonden waren. Wij hadden onze principiële bezwaren er tegen, maar verder niemand in deze Kamer, doch in latere jaren heeft het ook, zij 'het dan geen principiële, bezwaren in deze Kamer geregend, en dat tegen beide instituten. Mei moet wel blind zijn, als men de bezwaren niet ziet, die aan dit wetsontwerp ve^ bonden zijn.

Nogmaals, wij zouden gaarne 'hebben gezien, dat

de uitkeringen

volgens de Noodwet, welke voor de behoeftigen was ingesteld, desnoods wat waren verhoogd. De tijden zijn duur, peperduur. Voor tal van gezinnen zijn de op te brengen bedragen inderdaad hoog, zelfs zeer hoog. Deze wet levert voor ons bezwaren op. Als men straks de boei opgaat, kan men hoog opgeven van deze wet, maar als men een zuiver beeld er van wil geven, mag men niet

de geweldige bezwaren

verzwijgen, welke er aan verbonden zijn. Wanneer men een eerlijk getuigenis van deze wet wil geven, moet men niet alleen de zonzijde, maar ook de schaduwzijde er van noemen. Dit eist de billijkheid. Mijnheer de Voorzitter! Tot besluit stellen wij nogmaals vast, onze bezwaren tegen de Algemene Ouderdomswet uiteengezet hebbende, dat vidj het met onze Gereformeerde voorouders "hartelij!; eens zijn, dat behoeftigen, in dit geval de behoeftige ouden van dagen, milddadig moeten worden geholpen, en dat vdj de hulp van de overheid in deze niet afwijzen, maar zelfs voorstaan.

Wat onze stem betreft, zullen vsdj eerst het antwoord van de minister afwachten. De rede, welke minister Suurhoff ter verdediging van de Algemene Ouderdomswet hield, nam ettelijke uren in beslag. Onder meer werd daarin ook de rede, 'welke Ds. Zandt gehouden had, besproken. Het antwoord, dat hij van de minister ontving, bevredigde hem echter niet Hij gevoelde zich dan ook gedrongen om op dat antwoord in een repliekrede nader terug te komen. Hij deed zulks m«t het oog op de toegemeten tijd in beknopte vorm.

Dewijl deze repliekrede geen nadert toelichting behoeft, laten 'wij haar tó direct in haar geheel volgen.

Ds. Zandt sprak dan als volgt:

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Banier | 8 Pagina's

Vervolg van de rede van Ds. Zandt betreffende de algemene ouderdomswet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Banier | 8 Pagina's