Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verplichtstelling notariële  akte en uitzonderingen hierop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verplichtstelling notariële akte en uitzonderingen hierop

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XWEEDE KAMER T^WEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Het was niet voor het eerst, dat over bovenstaande kwestie door de Tweede Kamer gediscussieerd werd. Reeds in 195.3 5 kwam zij ter sprake bij de behandeling der vraagpunten in zake het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

Als resultaat hiervan werd de conclusie aanvaard, dat voor overdracht van onroerende zaken als regel een notariële of authentieke akte moet geëist worden, doch dat op deze regel uitzonderingen kunnen worden toegelaten. Wilde de vorige minister van Justitie deze uitzonderingen aanvankelijk bij algemene maatregel van bestuur vastleggen, op aanvraag uit de Kamer deed hij de toezegging, dat de uitzonderingen in de wet zouden worden vastgelegd.

Dit was dan ook geschied in het wetsontwerp, hetwelk thans bij de Kamer in openbare behandeling kwam. Als regel wordt daarin bepaald, dat de akte tot levering van onroerende zaken en tot vestiging van zakelijke rechten op onroerende zaken een notariële akte behoort te zijn. Deze verplichting geldt echter volgens het wetsontwei-p r niet voor overeenkomsten tot levering of vestiging, indien de staat, de provincie of andere publiekrechtelijke lichamen daarbij partij zijn. In deze gevallen kan met een onderhandse akte worden volstaan. Hiertegen werd van onderscheidene zijden ppgekomen. De bezwaren tegen deze uitzonderingen bleken zelfs dermate zwaar te wegen, dat het betreffende artikel door de Kamer met 43 tegen 33 stemmen verworpen werd. De staat, de provincie en de andere in het betreffende artikel bedoelde lichamen zullen dus in het vervolg hun akten notarieel moeten laten opmaken. Een tweede uitzondering in het wetsont­

werp betreft de zaakwaarnemers en de bij hen op - kantoor zijnde kinderen. De voorgestelde regeling houdt in, dat alleen de zaakwaarnemers, die thans als zodanig gevestigd zijn, en dus bevoegd zijn tot het opmaken van onderhandse akten, dit zullen mogen blijven doen. Ook voor hun kinderen, die sedert 4 November 1954 op het kantoor van hun vader werkzaam zijn, bestaat volgens het wetsontwerp de mogelijkheid, dat zij als opvolger van hun vader door de Minister van Justitie worden aangewezen. Dit gaat echter niet zo maar. Zij moesten volgens het oorspronkelijk wetsontwerp door een tweetal barrières, eerst bij het verzoek tot plaatsing op een lijst en daarna bij de aanwijzing als opvolger van hun vader. Hiertegen werden ernstige bezwaren ingebracht, terwijl er ook amendementen werden ingediend met het doel deze strenge voorwaarden ten aanzien van de kinderen van zaakwaarnemers te doen vervallen. Na deze toelichting menen vfij w thans de

rede, welke de heer van Dis namens de fractie der S.G.P. bij de behandeling van dit wetsontwerp hield, te kunnen laten volgen.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

In het Voorlopig Verslag, behorend bij het onderhavige wetsontwerp, is door enkele leden bezwaar ingebracht tegen artikel II van het ontwerp, welk artikel er onder meer op gericht is om het zaakwaarnemers, die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet bevoegd zijn tot het maken van

onderhandse akten,

mogelijk te maken, dit te blijven doen. Volgens de betreffende passage uit het Voorlopig Verslag blijkt, dat het bezwaar van deze leden daarin bestaat, dat door het opnemen van artikel II wordt afgeweken van het in artikel I bepaalde, dat namelijk de akte tot levering van onroerende zaken notarieel verleden moet zijn, met andere woorden uitgedrukt: dat deze akte een authentieke akte moet zijn.

Ten deze kunnen wij het echter met de-" ' hier bedoelde leden

niet eens

zijn. Wel hebben ook wij bezwaren tegen artikel II, doch deze zijn van geheel andere aard. Zo hebben wij er allereerst bedenking tegen, dat de uitzondering betreffende de zaakwaarnemers slechts betrekking heeft op hen, die op het tijdstip van het in werking treden dezer wet tot het maken van onderhandse akten bevoegd zijn. Door deze bepaling toch wordt het beroep van zaakwaarnemer in een overgangstoestand geplaatst, met andere woorden: het zal geleidelijk aan worden

geliquideerd.

Wij kunnen deze oplossing allerminst een gelukkige vinden, terwijl wij voorts van gevoelen zijn, dat, gezien hetgeen betreffende deze kwestie in 1953 in deze Kamer bereikt werd, een andere oplossing zeer wel mogelijk was geweest. De vorige Minister van Justitie heeft zich er toen namelijk mede akkoord verklaard, dat er uitzonderingen toegelaten zouden kunnen worden op de regel, dat voor overdracht van onroerende zaken en het vestigen van zakelijke rechten op onroerende zaken een notariële akte nodig is, maar daarbij is door hem niet verklaard, dat die

uitzonderingen

beperkt behoorden te worden tot de zaakwaarnemers, die op het tijdstip van het in werking treden van een desbetreffende wet, tot het maken van onderhandse akten bevoegd zijn. Het is dan ook zeer wel te verstaan, dat de in artikel II sub 2 van het wetsontwerp voorgestelde regeling in de kringen der zaakwaarnemers een allesbehalve gunstig onthaal heeft gevonden, daar men in deze regeling terecht een

discriminatie

ziet van het beroep van zaakwaarnemer. En dit wordt in deze kringen des te meer zo aangevoeld, omdat in het wetsontwerp voor andere instanties, zoals de staat, de provincie en andere publiekrechtelijke lichamen de eis van een notariële akte niet vereist wordt. Deze kunnen derhalve met een onderhandse akte volstaan en dit wel zonder enige overgangstermijn. Is deze discriminatie van het zaakwaarnemersberoep al uiterst pijnlijk, zij is niet minder

hoogst onbillijk.

Het is toch in de praktijk bewezen, dat de zaakwaarnemers vooral in die streken van ons land, waar slechts hier en daar of in het geheel geen notaris gevestigd is, een zeer nuttige functie vervullen. Ook kunnen wij niet inzien, dat de rechtszekerheid door de zaakwaarnemers in gevaar wordt gebracht. Het gevaar, zoeven door één der afgevaardigden, mejuffrouw Zeelenberg, naar voren gebracht, dat schoenmakers en kruideniers onderhandse akten zullen gaan opmaken, achten wij

schromelijk overdreven.

Het feit, dat alle zaakwaarnemers onder toezicht van een speciaal „College van Toezicht", waarvan bij uitstek deskundige personen deel uitmaken, staan, biedt onzes inziens voldoende waarborg er voor, dat het algemeen belang door het maken van onderhandse akten door zaakwaarnemers niet geschaad wordt. Dit Islijkt vervolgens ook nog daaruit, dat er onder de boerenleenbanken en ook zelfs onder de hypotheekbanken zijn, die met een onderhandse akte genoegen nemen, gelijk dit ook het geval is met de meeste deskundigen. Wij kunnen dan ook niet inzien, Mijnheer de Voorzitter, waarom het nodig i is, dat — gelijk in het wetsontwerp wordt gedaan — ten aanzien van de zaakwaarnemers de

uitstervingsmethode

wordt toegepast. Het is toch vrijwel zeker, dat het verbod van het maken van onderhandse akten door zaalcwaamemers aan deze categorie van personen het bestaan onmogelijk zal maken. In het Voorlopig Verslag wordt wel de opmer­ ] king gemaakt, dat het in het onderhavige ontwerp slechts gaat om één van de werkzaamheden, welke door zaakwaarnemers wordt verricht, zodat hier niet hun gehele taakuitoefening in het ] geding is, doch het kan geenszins ontkend worden, dat de zaakwaarnemers ook in hun

andere werkzaamheden

er grote schade van zullen ondervinden, wanneer zij geen onderhandse akten meer zullen mogen maken. De Minister van Justitie ad interim heeft voorts zelf in de Memorie van Antwoord verklaard, dat met het wegvallen van de bevoegdheid tot het maken van onderhandse akten een

belangrijk deel

van de werkzaamheden van de zaakwaarnemers zal komen te vervallen. Dit bestaat niet alleen in het wegvallen van de onderhandse akten, doch ook in het verlies van andere werkzaamheden. Ziende op de nuttige rol, die de zaakwaarnemers in het maatschappelijk bestel vervullen, kan het dan ook onze instemming niet hebben, dat zij voor het maken van onderhandse akten worden uitgeschakeld, met uitzondering dan van hen, die deze bevoegdheid op het tijdstip van het in werking treden van deze wet bezitten.

Vanzelfsprekend achten wij dit laatste op zich zelf een

lichtpunt

in dit wetsontwerp, daar het ook mogelijk zou zijn geweest, dat men de zaak-waarnemers een tijdslimiet had gesteld na afloop waarvan geen enkele zaait. waarnemer meer de bevoegdheid zon hebben om onderhandse akten op tj maken. Er zijn ongetwijfeld in hel lanj en ook in deze Kamer, die dit gaarne zouden gezien hebben. In zoverre (jj[ door de Regering in dit wetsontwerp niet is voorgesteld, kunnen wij dit waar. deren en wordt dit ook door de

zaakwaarnemers

blijkens hun adres aan de Kamer van 21 Juni 1955 ten zeerste gewaardeerd al zijn zij over de geboden oplossing niet geheel voldaan. Er is echter in de voorgestelde regeling met betrekking tot de zaakwaarnemers nog iets, waartegen wij bezwaar hebben, namelijk de bepalingen betreffende de

kinderen van zaakwaarnemers

die op 4 November 1954 op het kantoor van hun vader werkzaam waren. Ook dezen kunnen, op verzoek aan de Minis, ter van Justitie, als zaakwaarnemer in de zin dezer wet worden aangewezen doch daaraan zijn in het wetsontwerp zodanige voorwaarden verbonden, dat ei inderdaad alle reden is voor de vrees, welke in de kringen der zaakwaarnemers bestaat, dat er van de bevoegdverklaring van de kinderen der zaakwaarnemers

niets of bitter weinig

terechtkomt. In het derde en vierde lid van artikel II wordt namelijk bepaald, dat de Minister bij de beslissing niet slechts rekening houdt met het belang van het rechtsverkeer, doch ook met de vraag of afwijzing van het verzoek tol aanwijzing van het kind ernstige gevolgen voor zijn belangen zal hebben. Voorts is aanwijzing slechts mogelijk, wanneer het kind binnen drie maanden na het in werking treden van deze wel op een door de Minister van Justitie aan te houden lijst wordt geplaatst. Dit

plaatsen op de lijst

hangt eveneens af van twee factoren, dezelfde, welke zoeven door mij genoemd zijn, namelijk van het al of niet bestaan van bezwaar uit hoofde van het belang van het rechtsverkeer en van het ernstig in zijn belangen geschaad worden van het kind.

Deze bepalingen komen dus hierop neer, dat het kind van een zaakwaarnemer, dat op 4 November 1954 bij hem op zijn kantoor werkzaam was,

tweemaal door de zeef

moet. Eerst bij de beslissing of hel op de lijst geplaatst zal worden en daarna nog eens bij de aanwijzing. Het zal dus kunnen voorkomen, dat eén betrokkene op de lijst wordt geplaatst, omdat de Minister vaii oordeel is, dat door nietplaatsing op de lijst het kind ernstig in zijn belangen zou worden getroffen, maar dat deze betrokkene bij het overlijden van de vader of wegens ouderdom van de vader, deze toch niet kan ojivolgen, omdat de Minister van oordeel is, dat aanwijzing niet toegestaan kan worden, omdat de belangen van de betrokkene niet ernstig worden geschaad. Het komt ons voor, Mijnheer de ^'oor• zitter, dat tegen een dergelijke regeling bij de hierbij betrokken zaakwaarnemers zeer terecht

ernstig bezwaai

bestaat. Dit klemt te meer, omdat het hier slechts gaat om een uiterst klein aantal, - , namelijk van 18 zaakwaarnemers, die één hunner kinderen op hun kantoor hebben. Wij wensen dan ook bij de Minister te , bepleiten, dat hij een welwillende houding zal aannemen tegenover de poging tot het aanbrengen van zodanige wijziging in het wetsontwerp, dat kinderen

Rede van Ir van Dis van zaakwaarnemers, die op 4 Mei 19o4 op het kantoor van hun vader werkzaam waren en thans nog zijn, zonder meer op de lijst geplaatst en aangewezen zullen worden. Nu het beroep van zaakwaarnemer door dit wetsontwerp na verloop van tijd toch tot

uitsterving

gedoemd is, zouden wij het alleszins redelijk achten, wanneer de Minister daarin tegemoet zou willen komen en de daartoe ingediende amendementen zou willen overnemen. Te meer wensen wij dit bij de Minister voor te staan, omdat in de Memorie van Toelichting op het Regeringsontwerp van Boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (Wetsontwerp 3770, blz. 5) een redactie is gegeven waarbij het aan een kind van een zaakwaarnemer

zonder meer

mogelijk wordt gemaakt de vader op te volgen. Hoezeer wij de noodzaak van het notariaat ten volle erkennen en de door het notariaat verrichte werkzaamheden hogelijk waarderen, menen wij toch dat er zowel met het oog op het geringe aantal van de zaakwaarnemers, die hierbij betrokken zijn, alsook op hetgeen voorheen in de Memorie van Toelichting op het Regeringsontwerp van Boek 3 door de ambtsvoorganger van de Minister in uitzicht is gesteld, alle reden toe is zowel aan het plaatsen op de lijst als aan hét aanwijzen geen voorwaarden te verbinden, zoals in het wetsontwerp wordt gedaan. Wij wensen nu reeds te verklaren, dat wij, indien de Minister de op artikel II ingediende amendementen niet mocht overnemen, daaraan onze stem zullen geven.

De bezwaren, welke met name tegen de leden 3 en 4 van artikel II van het wetsontwerp waren ingebracht, hadden blijkbaar enige indruk op de Minister van Justitie gemaakt. Hij kwam namelijk met een nota van wijziging, waarbij ten aanzien van de kinderen van zaakwaarnemers bij het plaatsen op de lijst en bij de aanwijzing, de eis in zake het beoordelen of zij bij afwijzing ernstig in hun belangen zullen geschaad worden, door hem was teruggenomen. Hoewel dit een belangrijke tegemoetkoming was, bleven de bezwaren tegen de eis, die in de genoemde leden van artikel II door de Minister gehandhaafd was, bij onderscheidene leden der Kamer onverminderd bestaan. Het amendement, dat beoogde deze eis te laten vervallen, bleef dan ook gehandhaafd. In zake de door de Minister voorgestelde wijzigingen werd door Ir. van Dis bij de behandeling van artikel II, in een korte rede nog het volgende opgemerkt:

Mijnheer de Voorzitter!

De door de Minister aangebrachte wijzigingen in het derde en vierde lid van artikel II van het wetsontwerp achten wij een belangrijke verbetering. Door deze wijzigingen toch is de eis vervallen, dat betreffende de kinderen van zaakwaarnemers tweemaal een onderzoek moet plaatshebben omtrent de vraag, of het kind door afwijzing van zijn verzoek ernstig in zijn belangen zal worden geschaad, eerst bij het plaatsen op de lijst, daarna bij het aanwijzen. Wij zijn de Minister voor de door hem aangebrachte wijzigingen zeer dankbaar, maar toch niet voldaan. De Minister handhaaft namelijk, zowel bij het plaatsen op de lijst als bij de aanwijzing, de eis van het rekening houden met het belang van het rechtsverkeer. Tegen het handhaven van deze eis in lid 3 en lid 4 van artikel II hebben wij ernstig bezwaar. Wij zien daarin maar al te zeer het gevaar, dat de één of andere Minister van Justitie, die evenals bijvoorbeeld de heer van Rijckevorsel een sterke tegenstander van de onderhandse akte is, deze toetsing kan aangrijpen om kinderen van zaakwaarnemers niet op de lijst te plaatsen of niet aan te wajzen. Wij zien het grote belang van de rechtszekerheid terdege in, doch wij zijn van oordeel, dat lid 6 van artikel II daarvoor reeds de nodige waarborgen biedt. Wij zullen dan ook onze stem uitbren­ gen voor het amendement van de geachte afgevaardigde freule Wttewaall van Stoetwegen, dat geheel overeenkomt met hetgeen door ons in eerste instantie is bepleit.

Het amendement op de leden 3 en 4 van artikel II werd met 48 tegen 27 stemmen aangenomen. Het is duidelijk, dat ook de Kamerleden der S.G.P. voor dit amendement stemden. De kinderen van zaakwaarnemers zullen dus nu, op verzoek, zonder meer op de lijst geplaatst en ook zonder meer als opvolger van hun vader aangewezen kunnen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1956

De Banier | 8 Pagina's

Verplichtstelling notariële  akte en uitzonderingen hierop

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1956

De Banier | 8 Pagina's