VOOR DE JEUGD

OOM KOOS

Beste neven en nichten!

Voordat wij de namen gaan noemen van hen, die met het oplossen van de raadsels der opgaven 453 tot en met 456 een prijs bekomen, zullen wij, omdat dit — gelijk uit brieven meermalen bleek — eerst de oplossingen van de raadsels dezer opgaven vermelden.

OPGAVE 453,

Jongeren:

1. Bezaleël en Aholiab. (Elia, Ehza, Nebo, Baal, h).

2. Deze twintig jaren ben ik bij u geweest.

3. Zippora. (Zoar, Isaï, Paulus, Pilatus, Othniël, Ruth, Achor).

Ouderen:

1. Wie heeft de mens de mond gemaakt of wie heeft de stomme of dove of ziende of blinde gemaakt? (Zadok, Edom, Effatha, Füadelfia, Doëg, Simon, Efod, vonde, twee (2 maal), negen, bekommerd, testament, fi, Nebemia). 2. Aan uw knechten wordt geen stro gegeven (Exod. 5 : 16). 3. Zabdiël (Neh. 11 : 14).

OPGAVE 454.

Jongeren:

1. Ga tot de mier, gij luiaard, zie hare wegen. (Gedalia, Numeri, Azaria, twdjg, gereed, hoed, t). 1^ 2. Aan aUe volmaaktheid heb ik een einde gezien. 3. Mefiboseth. (Joram, Manasse, Jozef, Omri, Kaleb, Farao, Ahasveros, Egypte, Ararat, Abimelech).

Ouderen:

1. Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden. (Edom, Ziklag, Melzar, Dan, vijand, beneden, potentaat, neo, nou, i). 2. O, Heere! ik hoop op Uw heil en doe Uw geboden. 3. Gloeiende jeneverkolen. (Joel, vrede, Ekron, geel, en, in).

OPGAVE 455.

Jongeren:

1. Laat ons hun banden verscheuren. (Scheba, Ruth, vederen, Saul, Anna, On, en, n). 2. Hij maakt Zijn geesten engelen (Psalm 104 : 4). 3. Berodach-Baladan. {Berea, Ofir, Dagon, Chan, Basan, Laodicéa, Daniël).

Ouderen:

1. Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik zal niet meer kunnen uitgaan. (Benoni, Jeremia, Gaza, Daniël, Hur, Nun, Anna, tante, drie, goud, negen en twintig, edik, knik, h). 2. O, God! Gij weet van mijn dwaasheid (Psalm 69 : 6). 3. Nethaneël (1 Kron. 2 : 14). (Nathan, Efraïm, Thomas, Hiskia, Asnath, Nebucadnézar, Emmaus, Elihu, Lodebar).

OPGAVE 456.

Jongeren:

1. En de wateren waren gaande en afnemende. (arenden, wagenen, Amen, eed, deimen). water_ efa. 2. Dit is het woord des geloofs hetwelk wij prediken. 3. Fanuël. (Filistijnen, Absalom, Nimrod, Uzzia, Elimelech, Lydia).

Ouderen:

1. Voor een doom zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan. (Ninevé, Simon, Zondag, Beer, Endor, Boaz, oom, leemte, lente, raderen, 2 maal opa, anno, voeg, l.o.). 2. Welgelukzalig is het volk hetwelk het geklank kent (Psalm 89 : 16). 3. Jerubbaal. Thans volgen de nieuwe raadsels van

OPGAVE 462

Jongeren:

1. Zoek uit elk der volgende zinnen een woord, zo, dat de woorden tezamen een tekstgedeelte vormen, dat voorkomt in Psahn 119. a. Neem dit, o Job! ter ore; sta en aanmerk de wonderen Gods. b. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. c. Thomas zeide: Mijn Heere en mijn God. d. Maar wee u, gij rijken! want gij hebt uw troost weg. e. En het geschiedde in die dagen. f. Ik bewaarde dat woord in mijn hart. g. Ik ben de man, die ellende gezien heeft.

2. Noem de naam van: a. een vrouw, die zeer bezig was met veel dienens. b. de persoon, die het eerst om des geloofs wil gedood werd. c. het eiland, waar Barnabas geboren werd en dat in deze tijd zo veel ter sprake komt. d. de koning, die cederhout aan Salomo leverde. e. de plaats waar Jacob een nieuwe naam kreeg. f. één der vrienden van Job, die zeide, dat God geweldig is. g. een koning, genoemd in het Spreukenboek. h. de stad waar een altaar was gevvdjd aan de onbekende God. Welke naam vormen de eerste letters der gevraagde namen?

3. Een tekstgedeelte uit Psalm 119 bestaat uit vier en veertig letters. Zoek dit tekstgedeelte uit de volgende gegevens:39 6 25 22 30 20 is de naam van de vader van de oude profetes Anna. 24 5 7 is de naam van de eerste vrouw. 11 2 31 12 26 10 36 is één der boeken van Mozes. 14 4 8 28 is de naam van de berg waar de Engel des Heeren aan Mozes verscheen. 44 33 17 21 35 19 is het bovengedeelte van het been. 34 15 32 41 42 13 27 18 is een instelling met ambtsdragers. 40 43 38 31 37 is het voorste gedeelte. 9 7 23 is een deel van een jaar. 3 4 38 40 1 is een deel van het lichaam.

Ouderen:

1. Een tekstgedeelte uit het tweede boek der Kronieken bestaat uit zeven en zestig letters. Welk tekstgedeelte wordt bedoeld als het volgende bekend is? 15 6 64 35 24 is de naam van een man Gods, die het symbool is van de wet der Tien Geboden. 30 18 63 21 is de naam van een vindplaats van goud uit één der Psalmen. 45 12 27 28 1 13 is de naam van Benjamins moeder. 23 39 16 11 is de eerstgeborene van Seth. 19 26 40 38 14 is de naam van een koning, die herhaaldehjk zijn belofte verbrak. 25 33 37 59 is de persoon, uit wiens geslacht de priesters bij Israël gekozen werden. 52 5 34 17 57 is de naam van de stad welks god Baal-Zebub heette. 53 62 66 is de naam van Jozua's vader. Lot was een 36 4 51 31 van Abraham. 47 20 65 32 is gehjk 36 4 51 31. 6 44 3 41 21 56 10 betekent: voortdurend. 29 55 8 42 58 63 10 is een getal beneden dertig. 49 46 9 50 2 is een uiting van droefheid. 61 67 22 43 zijn vier gelijke letters, die geraden moeten worden. 54 12 7 48 1 is een familielid.

2. Zet de hieronder geplaatste woorden op de juiste plaats en vul de ontbrekende naam in. Men krijgt dan een tekstgedeelte uit het boek Genesis. De woorden zijn: en, was, hem, vreesde, toen, bang, zeer. Noem de tekst waarin dit gedeelte vermeld wordt en hoe dit tekstgedeelte luidt.

De oplossing dezer raadsels mogen nog niet ingezonden worden.

OOM KOOS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen