Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en gang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en gang

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CI.

Groens oordeel over de Afscheiding niet hetzelfde als dat over de Afgescheidenen.

In hetgeen voorafging hebben wij er reeds terloops de aandacht op gevestigd, dat Mr. Groen van Prinsterer — hoewel hij het voor de verdrukte en vervolgde Afgescheidenen opnam en onder hen ook vrienden had — zelf nooit met de Afscheiding is meegegaan. Veeleer vond hij het verkeerd om de weg te gaan, die zij ingeslagen waren. Dit blijkt onder meer wel zeer duidelijk uit de navolgende passage uit het geschrift, dat ons bezighoudt, waarin Groen zich aldus uitdrukt:

, , Men loopt het gevaar zich misrekend te hebben, wanneer men het oog uitsluitend op de Afgescheidenen vestigt, weinigen, tenminste niet zeer velen in getal, en over het algemeen uit onaanzienlijke stand. Dit onaanzienlijke op zichzelf bewijst niets tegen hen; de bewegingen, waardoor de maatschappij, die vooral, waardoor zij ten goede is geschikt, zijn doorgaans uit kleine beginsels en niet altijd uit de hogere klassen ontstaan. Maar de Afgescheidenen staan, in sommige misschien, zeker niet in alle opzichten alleen. Zij zijn een, ook naar mijn inzien, afgedwaald gedeelte, een, indien ik het dus uitdrukken mag, voorbarig en op verkeerd terrein handgemeen geraakte voorhoede der Gereformeerde gezlndrheid: in de hoofdzaak geheel eens met hen, die in het kerkgenootschap blijven aandringen op behoud of herstel van het wezen der Kerk".

Later, namelijk in 1850, heeft Groen zich ten aanzien van zijn standpunt tegenover de Afscheiding in zijn dagblad „De Nederlander" als volgt uitgelaten. Hij schreef: „Afkeuring van het onrecht, dat de Afgescheidenen geschied is, moet niet met een goedkeuring der Afscheiding worden verward. De Redactie van „De Nederlander" behoort tot de Hervormden, door wie, krachtens het recht der Hervormde Gezindheid, eerbiediging van haar eigenaardigheid in de staat en in het Hervormde Kerkgenootschap verlangd wordt". („De Nederlander", 2 Juli 1850). Ook in deze passage komt wel helder en klaar tot uiting, dat de Afscheiding zelf, ook al had hij ten voUe begrip voor de oorzaken, die haar tot gevolg hadden. Groens instemming niet had. Maar on­ der het bejammeren van de Afscheiding, zoals Groen ergens elders schrijft, heeft hij steeds sympathie voor de Afgescheidenen gehad en onderschreef hij ten volle wat één der meest vermaarde Nederlandse staatslieden, Falck geheten, eens ten aanhore van velen inzake de vervolging der Afgescheidenen gezegd had, namelijk dit: „wanneer zo iets in Nederland gebeurt, schaam ik mij Nederlander te zijn".

Verscheidene bedenkingen, welke Groen tegen deze vervolging had, hebben wij reeds genioemd. Thans rest ons nog te wijzen op wat Groen noemde, de onrechtmatigheid er van. Dienaangaande schreef Groen in zijn geschrift, dat de vervolging allermeest tegen de staatkunde streed, omdat zij onrechtvaardig was. En aangezien gerechtigheid de zekerste grondslag van iedere troon is, behoorde onrecht als onrecht verworpen te worden. ook wanneer echte staatkunde het aanraden en voorschrijven kon. Groen eiste dan ook recht en geen toegeeflijkheid; hij verlangde een onpartijdig oordeel en geen rechtstreekse of zijdelingse begunstiging. Men keure, aldus Groen, zo men wil, de gevoelens, de handelwijs der Gescheidenen af; men schrijve hun, zo men er reden voor meent te hebben, bekrompenheid, hoogmoed, liefdeloosheid toe; maar dit moet alles zonder invloed op de beslissing blijven. Het kenmerk der onpartijdigheid, der rechtvaardigheid is, dat men zonder aanzien der personen beslist.

Na aldus dit principe voorop te hebben gesteld, drukt Groen zijn mening in drie stellingen uit. Deze luiden:

De Afgescheidenen zijn: ingezetenen van Nederland, dus geen inlegeringen (inkwartieringen);

leden ener gezindheid, die de openbare orde of veiligheid niet stoort, dus vrije godsdienstoefening;

leden der Gereformeerde Gezindheid, dus hebben zij, evenals de leden van het Kerkgenootschap, recht op de gelijke bescherming, welke aan alle in het Rijk bestaande gezindheden toegekend is. Groen licht vervolgens elk dezer drie stellingen min of meer uitvoerig toe. In het kort weergegeven, merkt Groen bij de eerste stelling op, dat de grondwet destijds inzake inkwartieringen bepaalde, dat ze niet ten laste van één of meerdere inwoner of gemeenten mochten worden gebracht. Indien ze echter wegens onvoorziene omstandigheden noodzakelijk waren, dan behoorde het Rijk daarvoor schadevergoeding te geven, terwijl ze nooit aan enkele, maar aan alle inwoners, zonder onderscheid, uitzondering of voorrecht moesten worden opgelegd. De overheid verkrachtte dus brutaalweg de grondwet door alleen de Afgescheidenen, en dat wel zonder noodzaak of schadevergoeding, inkwartieringen op te leggen. Daarbij ontbrak het aan kwellingen en mishandelingen van de zijde der ingekwartierden niet. Ook de ambtenaren steunden menigmaal het Algemeen bestuur. Zo maakt Groen hierbij op bladzijde 49 van zijn geschrift melding van een geval, waarbij in een huis met slechts één woonkamer, welke door man, vrouw en vijf kinderen bewoond werd, maar eventjes acht soldaten werden gehuisvest, en dat niettegenstaande de bedlegerigheid der vrouw!

Dit vertreden van de grondwet was voor Groen aanleiding om de Koning aan zijn eed op de grondwet te herinneren, waarbij Z.M. verklaard had bij geen gelegenheid en onder geen voorwendsel van deze wet af te wijken, of te gedogen, dat daarvan afgeweken werd, en tevens dat hij de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle onderdanen en van , ieder derzelve zou beschermen. Voorts merkt Groen op, dat het bij de Koning weerzin zou moeten verwekken, dat tegen Nederlanders, in zijn naam, revolutionnaire maatregelen worden toegepast, middelen, welke onder de gruwelen der omwenteling en Napoleons dwingelandij op hun plaats waren. Niet de instandhouding, maar het is de afschaffing van dit onwaardig, dat onzalig overblijfsel uit de tijd der Revolutie, die Nederland en Oranje voegt, aldus besluit Groen dit gedeelte van zijn pleidooi.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1956

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en gang

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1956

De Banier | 8 Pagina's