Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Repliekrede van de heer Kodde

i'sadat de minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening de Kamerleden, die aan de algemene beschouwingen over de begroting van Landbouw hadden deelgenomen, beantwoord had, werd gelegenheid gegeven tot repliek, waarvan verscheidene leden gebruik maakten.

Ook de heer Kodde wenste naar aanleiding van het door de minister gesprokene nog enkele opmerkingen te maken, hetgeen hij deed in de hieronder volgende repliekrede, welke wij, als naar gewoonte, onverkort weergeven. De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Ook ik breng gaarne dank aan de geachte bewindsman voor de uitvoerige uiteenzetting van het beleid en voor de aandacht, ook aan hetgeen door mij is gesproken, gewijd. Ik zal nu niet meer uitvoerig op alles ingaan, want daarvoor zou de tijd zeker ontbreken. Ik wü beginnen met iets te zeggen over de

vestigingseisen.

De minister beroept zich op de gewoonte in de middenstand. Wanneer er over gewoonte wordt gesproken, . denk ik weleens aan de bekende vraag aan de palingvisser. Ik zal dit nu niet uiteenzetten, maar ik wil toch wel zeggen, dat, wanneer de minister zich beroept op de gewoonte in de middenstand, zulks mij niet overtuigt, want ook het stellen van vestigingseisen aan de middenstand acht ik niet juist, vooral wanneer niet alleen op bekwaamheid wordt gelet, maar ook gelet wordt op het aantal zaken. De bemoeiingen van de overheid daarmee acht ik onjuist en te ver gaand. Reeds heb ik gewezen op het gevaar van het te veel regelen en het bezwaar van het steu­ nen op het menselijk kennen en kunnen. Ook het beroep op de kostbaarheid van de grond kan ik als noodzaak niet aanvaarden voor het stellen van vestigingseisen. Geenszins acht ik bewezen, dat door het stellen van vestigingseisen er meer waarborg is, dat het kostbare bezit beter zal worden beheerd. Ik ben er niet gerust op, ook al wordt de uitvoering in handen van het Landbouwschap gesteld. Ik zal hierop niet verder ingaan, omdat ik nog enkele woorden wü spreken over de sanering van de

kleine bedrijven.

De geachte bewindsman heeft mij niet geheel goed begrepen. Ik heb mij tegen 'n dwingend optreden verzet en daarbij gewezen op de wijze, waarop in Walcheren wordt gewerkt. De minister heeft gezegd, dat het daar niet gelukt is. 'Daarin heb ik hem niet geheel begrepen. Ik weet, dat niet alle kleine bedrijven zijn verdwenen, maar ik weet ook, dat toch aan vele aanvragen om vergroting is voldaan. Er is vrijheid gelaten en daardoor is ook niet voor allen grond beschikbaar geweest, terwijl er ook personen waren, die geen vergroting wensten. Ik wil vragen, hoe het er uit zou hebben gezien wanneer dwingend was opgetreden. Ik denk hierbij in het bijzonder aan

WestkapeUe,

waar zeer veel klein grondgebruik is. Hoe had het daar daii moeten gaan? Had dit allemaal moeten verdwijnen? Welk een stroom van verontwaardiging zou er dan zijn gekomen. Zou die gunstig hebben gewerkt voor het vervolg? Op Walcheren h — het is door de geachte bewindsman gezegd — een proef genomen. Wij hebben inderdaad weleens gemeend, dat vidj „proefkonijn" waren.

Welke invloed zou het in het land hebben gehad wanneer in Walcheren een stroom van verontwaardiging was gerezen? Mij is weleens gevraagd op an'dere plaatsen een uiteenzetting te geven van het verloop in Walcheren. Dat heb ik altijd gedaan zoals ik het zelf zag. In vele gevallen heb ik de moeihjkheden vermeld, maar ook de resultaten kunnen melden. Wanneer ik nu tot de mensen had moeten zeggen: het kleine gaat allemaal verdwijnen, dan zou, naar ik vermoed, de stemming wel zeer laag zijn geweest als men daar aan verkaveling had willen beginnen. Ik meen dan ook, dat door het

vele ingrijpen van de overheid

ons volk niet zal zijn gediend, en dat, eenmaal dat pad betreden zijnde, het streven gericht zal worden of blijven op het doel, dat alles door de overheid geregeld moet zijn en het particulier initiatief volkomen gedood zal zijn. De vraag, uit welke beginselen dit voortvloeit, zal 'ik niet aan een nadere beschouwing onderwerpen, maar ik meen, dat dit niet voortvloeit uit een gevoel van afhankelijkheid van God. Ten aanzien van de verkrijging van grond door de staat, wil ik opmerken, dat er werkelijk enig misverstand dreigt te ontstaan. Ik heb gepleit voor tijdelijke maatregelen, maar met het doel de grond weer in handen van particulieren te geven, en niet alleen, dat de overheid niet exploiteert. De verkavelingsrente mag niet zo hoog worden, dat daardoor de waarde van de grond ongeveer nihil wordt.- De minister heeft gezegd, dat dit met sparen is te vergelijken. Dat is juist, maar hoe goed sparen ook is, er dient rekening mee te wor­ den gehouden, dat sparen niet mogelijk is als de nodige middelen om te blijven bestaan, ontbreken; daartoe zouden deze hoge lasten inderdaad wel kunnen leiden, namelijk wanneer een hoge herverkavelings- of verkavelingsrente moet worden betaald. Wat de mogelijkheid van de

commissie van beroep

betreft, vrees ik, dat de minister te hoge verwachtingen heeft. Naar mijn mening zal gestreefd moeten worden naar een zodanige wijze van werken, dat de in de wet gegeven rechten gehandhaafd worden en uit te voeren zijn. Wat de bestrijding van de dierziekten aangaat, is onze vrees niet weggenomen. De uitdrukking , , algemeen belang" is niet bepaald begrensd. Ik twijfel geen og(; nblik aan de goede bedoelingen, maar ik heb toch vrees, en die vrees is te meer blijven bestaan, omdat de organisaties, die menen het algemeen belang voor te staan, naar ons weleens gebleken is, blijven aandringen op de bestrijding van dierziekten, zoals dit nu gedaan wordt, geen bezwaar hebben tegen het gebruik van

voorbehoedmiddelen

en er blijk van geven geen oog te hebben voor de bezwaren van hen, die ik tekende als in de vreze Gods te leven. Daarom zou ik nogmaals een dringend beroep op de minister willen doen, toch niet te zien op wat door de mensen, ook al zijn het er velen, wordt nodig geacht, maar zich te richten naar de leiding Gods, die wij ook hem gaarne toewensen, tot ïieil van hemzelf, maar ook voor land en volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1957

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1957

De Banier | 8 Pagina's