Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud Jong

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVI

Bijeenkomsten der „Christelijke Vrienden" in 1847 en 1848. Houding van Ds. Beets. Belangrijke vergadering 18 Aug. 1848.

l'oordat wij overgaan tot het beschrijven /an het aandeel, dat Groen gehad heeft in de strijd tegen het beroepen en toelaten van vrijzinnige predikanten, zullen, ivij eerst nog even in het kort stilstaan )ij wat er verder gedaan werd door de iChristelijke Vrienden", die op 26 Aug. 1845 hun eerste vergadering hielden ten luize van de heer Pierson op het Singel te Amsterdam. Wij hebben reeds vermeld, dat bij de tweede bijeenkomst be- (loten werd tot het in 't leven roepen van len maandschrift onder de titel: „Christelijke Stemmen", waarin Groen de verhandelingen schreef, welke later uitgegeven werden onder de naam: „Het recht der Hervormde Gezindheid". De derde bijeenkomst vond plaats op 20 October 1847. Hierin werd gehandeld over de toestand van de Evangeliepredi- ; en het academisch onderwijs in de Nederlands Hervormde Kerk. Men deed ait aan de hand van een viertal punten, met als resultaat, dat de overgrote meerderheid der vergadering zich verenigde in een verklaring, welke uitging van de grondgedachte, dat aan de belijdenis van ie hoofdwaarheden, waarvan de Christas der Schrift.en der kerk het middelpunt is^ snodelijk en onloochenbaar onrecht in de Ned. Herv. Kerk geschiedde Mor het opdringen en dulden van daarmee strijdige leerstellingen,

net was alzo aan Groen gelukt om in fe kring der „Christelijke Vrienden" ook te kerkelijke kwestie tot een onderwerp J'M samenspreking te maken. Verder wam men echter niet, ook niet in de wjeenkomsten van 3 en 4 Mei 1848, jvelke vanwege het toegenomen aantal "ezoekers, niet meer in een particulier ™is, maar in een kleine zaal, het Casino, net Wapen van Amsterdam, op de hoek J'^n de Kloveniersburgwal en het Rusland werden gehouden.

Aanvankelijk scheen het, dat men het 'önaal niet alleen bij samenspreken zou 'ten, maar dat men tot het ondernemen van bepaalde stappen zou overgaan. Ds. Heldring deed namelijk het voorstel, dat door de vergadering ter plaatse, waar het behoort, en op de wijze, die zij zal goedvinden, een stap zou worden gedaan tot het verkrijgen van een ruime en meer met het Presbyteriaanse beginsel overeenkomende vertegenwoordiging der Nederlands Hervomde Kerk, inzonderheid met toepassing op de samenstelling van Classicale Besturen.

Bij de discussie over dit voorstel bleek echter, dat niet allen met dit voorstel accoord gingen. Het was de predikant Ds. Beets, de bekende schrijver van de „Camera Obscura", één der voormannen van de etisch-irenische richting, en voorstander van 't standpunt: „doen door laten die verklaarde dat hen om des Ko-

ninkrijks Gods wil, stellig was tegen al wat in de kerk een crisis zou uitlokken of verhaasten. Het resultaat der discussie was dan ook, dat de vergadering besloot wel over de belangen der kerk samen te spreken en raad in te winnen, maar nimmer tot enige stap of maatregel over te gaan. Voorts werd besloten de volgende dag (4 Mei) des morgens 9 uur een bijzondere bijeenkomst te houden alleen van de aanwezige leden der Ned. Herv. Kerk, met het doel het voorstel van Ds. Heldring in nadere overweging te nemen. Ook deze bijeenkomst leverde echter niets op. Men kwam tot geen besluit. Slechts werd bepaald, dat men op 17 Mei 1848 opnieuw vergaderen zou om over het voorstel-Heldring te spreken. Da Costa, die tot nu de vergaderingen der „Chiistelijke Vrienden" had bijgewoond, liet weten, dat hij op de vergadering van 17 Mei niet aanwezig kon zijn, omdat de Koning op die dag in Amsterdam verwacht werd. Groen, die door dit bericht zeer teleurgesteld was, nam daarmede geen genoegen. Hij schreef onmiddellijk een brief aan Da

Costa, waarin hij deze op het hart drukte, dat zijn komst noodzakelijk was. Da Costa liet zich door Groen overreden en kwam. Zelfs gaf hij zich er voor om toe te treden als lid ener commissie van zeven leden, bestaande uit de predikanten Heldring, Secrétan en Van Toorenenbergen en voorts de heren Groen van Prinsterer, Capadose, Da Costa en Mackay, om een Nodiging te richten tot kerkeraden, leraars, opzieners en leden der Ned. Herv. Kerk om de 18e Augustus te Amsterdam op een algemene vergadering middelen te beramen tot verkrijging van een herstelling der kerk op haar ware grondslag.

De voorbereiding aan deze vergadering verbonden, kostte Groen veel werk en moeilijkheden. Om te beginnen bedankte

Ds. Beets voor de uitnodiging om het voorzitterschap te aanvaarden. Hij verklaarde niet alleen onbevoegd en ongeschikt, maar ook ongezind te zijn aan de uitnodiging gevolg te geven. De slotzin van zijn schrijven aan Groen luidde: „De vergadering van de 18e Augustus is de voortzetting van een lijn, die ik nimmer met u getrokken heb, die ik veeleer heb willen ophouden en storen.., ." Groens antwoord deed Beets niet van besluit veranderen en ook liet hij nog onbeslist of hij de vergadering zou bijwonen. Een dag vóór de vergadering berichtte hij echter niet aanwezig te zullen zijn, zodat Groen zelf nu als voorzitter moest fungeren.

Een tweede, grote moeilijkheid was voor Groen, dat hem uit de correspondentie over de concept-voorstellen in zake een beginselverklaring en adressen aan de koning en aan de Synode, bleek, dat er in plaats van eenstemmigheid, een hopeloze verwarring bleek te bestaan. Wat de één goed vond, werd door een ander afgekeurd, terwijl weer een ander wijzigingen voorstelde, waarmede anderen zich niet verenigen konden. Groen werd er, zoals hij zelf schreef, radeloos van. Eindelijk brak de 18e Augustus aan. In de grote zaal van het Odéon op het Singel te Amsterdam waren uit verscheidene gemeenten des lands 33 predikanten en 288 gemeenteleden, allen uitsluitend tot de Ned. Herv. Kerk behorend, bijeen. Voorts waren van verscheidene predikanten, kerkeraden en gemeenteleden brieven ingekomen, waarin instemming betuigd werd met de inhoud der Nodiging. Onder meer was er een schrijven van de kerkeraad van Oude Tonge, met een begeleidende brief van zijn voorzitter, Ds. Le Roy, waarin medewerking werd toegezegd tot herstelling der kerk op haar ware grondslag, door aan te dringen op een dadelijke ontbinding van de tegenwoordige kerkvorm en van alle wetten en reglementen, welke daaruit voortgevloeid waren en voorts op een eenvoudige herstelling der oude kerkenordening, met name zoals dezelve het laatst in de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 was vastgesteld, althans zover de hoofdzaak aanging en zover het nog te pas kwam. Helaas kon de inhoud van deze belangrijke brieven ter vergadering niet behandeld worden, omdat de tijd dit niet toeliet. Het ging op deze vergadering, zoals Groen zeide, alleen om eensgezindheid te verkrijgen of te openbaren in zake de algemene beginselen met name het handhaven der geloofsleer.

Bij de discussie hierover, kwam ook het gezag der Formulieren wederom ter sprake, waarbij Da Costa betrokken werd. Anderen discussieerden met elkaar onder andere over de rechten der gemeenteleden. Het resultaat dezer vergadering, welke zich kenmerlcte door orde en eendracht, was, dat met grote eenstemmigheid een Verklaring van beginselen onderschreven werd en dat in een tweetal adressen verzet werd aangetekend tegen eventuele wijziging der kerkelijke organisatie zonder voorafgaande en behoorlijke kennisneming door de gemeenten en aldus tegen bestendiging van het onrecht met medewerking en ondersteuning van het Gouvernement, jaren achtereen gepleegd.

{wordt vervolgd) een minderheidskabinet met welwiHende steun van de liberalen de teugels van het bewind in handen moesten nemen. Volgens Dr. Bruins Slot zou prof. Oud er heel wat beter aan doen indien hij onder de huidige omstandigheden meer steun gaf aan de sociaal-economische opvattingen der A.R., instede van hen te vergasten op een ongedekte wissel voor de toekomst. Wij kunnen- nog wel meer klappen te incasseren krijgen, zo besloot Dr. Bruins Slot zijn rede, maar wij staan voor een zaak, die alleen Gods zaak is. Wat de laatste opmerking aangaat, gaarne hadden wij gezien, dat Dr. Bruins Slot voor zijn-bewering gegronde redenen had aangewend. Doch deze werden, afgaande op het verslag in het dagblad „Trouw" en van andere dagbladen, nu juist niet door hem aangevoerd. En dat maakt zijn verklaring vrijwel waardeloos.

Wat ons betreft, wij beluisteren in de verslagen van het A.R. partij-convent wel een iets gewijzigde toon dan wij vroeger in zulke verslagen te beluisteren kregen. Wij treffen daar niet meer in aan het zo enthousiast en uitbundig toejuichen van een toetreden tot een kabinet op brede, basis. Integendeel. Tal van afdelingen der A.'R.P. beschouwden het als noodzakelijk, dat de twee A.R. ministers uit het kabinet Drees zouden treden, terwijl ook op het regering.sbeleid van professor Dr. J. Zijlstra, die deze aanboorde — wat wel merkwaardig voor iemand als professor Zijlstra is — zonder er nader op in te gaan en deze telkens te pogen te ontzenuwen.

Op de vergadering bleek tevens, dat het prijsstabilisatiebeleid, de dreigende huurblokkering, de socialistische belastingpolitiek en de opheffing der Nationale Reserve in brede kringen der A.R. ernstige bezwaren ontmoeten, alsook dat de verstandhouding tussen de P.v.d.A. en de A.R.P. heel veel te wensen overlaat, gelijk ook door een afgevaardigde ter vergadering het uittreden van de A.R. ministers op grond daarvan bepleit werd, dat men ten plattelande door het samenzitten van A.R. ministers met de socialisten in één kabinet de A.R. te veel met de socialisten vereenzelvigt, ja soms meent, dat er door dit samengaan in één ministerie tussen hen geen onderscheid of nagenoeg geen onderscheid bestaat. En inderdaad, dit niet geheel ten onrechte, want zo is het in de laatste tijd ook wel meermalen geweest.

Op de vergadering kwam ook de Euromarkt ter sprake, waartegen men vanuit Rotterdam nogal scherp in verzet kwam. Dit verzet zal Dr. Bruins Slot stellig niet als muziek in de oren geklonken hebben. Hij geeft toch gedurig er blijk van, dat hij in het dwepen met de Europese eenheid en wat daarmede in nauw verband staat, weinig voor de revolutionnairen en Kberalen onderdoet. Door hem werd dan ook niet de verklaring afgelegd, dat hij in geen geval zou willen medewerken aan iets, dat schadelijk voor ons land zou zijn, of ook niet, dat hij er zijn medewerking niet aan zou verlenen, dat ons land nog al verder afgleed van het beginsel der Reformatie, waarop naar den Woorde Gods onze oude Republiek gegrondvest was. Neen, er werd ter vergadering verklaard, dat 't toekomstig wetsontwerp rakende de Euromarkt aan een grondige studie onderworpen zou worden. Zonder ons over de resultaten van deze studie verder uit te willen laten, bekruipt ons toch de vrees, dat de conclusie van de studie zal zijn, dat er aan de Euromarkt wel schaduwzijden verbonden zijn, doch dat deze ver overtroffen worden door de Üclitzijden.

Ten aanzien van de Nationale Reserve, welke minister C. Staf wil opheffen, stond de vergadering afwijzend tegenover diens plan. Zij verklaarde prijs te stellen op het behoud van deze reserve als een stuk zedelijke volkskracht. En niet alleen in de woorden van Dr. Bruins Slot valt een zekere wijziging in de houding der A.R.P. te constateren, doch ook in de openingsrede van de partijvoorzitter. Dr. W. P. Berghuis, waar hij sprak: , , De situatie, waarin wij nu met de brede basis zitten, is volstrekt onbevredigend. Zij is niet gezond voor de politieke verhoudingen, en nog minder voor een duidelijke politieke meningsvorming. De huidige toestand mag niet te lang duren, daarvoor gaat het om te wezenlijke dingen". Hij kondigde in die rede tevens aan een felle strijd tegen de P.v.d.A., niet omdat deze een doorbraakpartij is in de eerste plaats, maar vooral omdat zij de partij van het socialisme is, „de grote politieke bedreiging van onze tijd". De Anti-Revolutionnaire Partij zal volgens haar voorzitter grond moeten ontnemen aan de leuze van de socialisten, als zou bij hen het monopolie der sociale vooruitstrevencUieid, der democratische waarborgen of van nieuwe organisatievormen berusten.

Nadat Dr. Berghuis nog opgemerkt had, dat het veld winnen der doorbraakgedachte in toenemende mate het besef wakker doet worden, dat de confessionele groepen in een zware strijd om hun historische bestaansgronden zijn betrokken, zeide hij, dat vooi-al na de teleurstellende verkiezingsuitslag van 1956 in A.R. klingen duidelijk is ingezien, dat het momenteel gaat om het behoud van de georganiseerde protestants-christelijke invloed in Nederland, en stelde hij vervolgens voorzichtig de vraag, of dit ook onder de Christelijk-Historischen voldoende wordt beseft. In deze strijd, waarbij Dr. Berghuis de bondgenoten van de A.R.P. ter sprake bracht, verklaarde hij, wil de A.R.P. naast de C.H.U. staan en is zij bondgenote ook van de K.V.P., ondanks de diepe geloofsbezwaren tegen het rooms-katholicisme en tegen zeer wezenlijke roomse staatsen maat-schappij-opvattingen.

TOT ZOVER hebben wij zo getrouw mogelijk weergegeven wat ons uit het dagblad „Trouw" en andere dagbladen betreffende het op het partij-convent der A.R.P. besprokene bekend is geworden. Zoals reeds eerder opgemerkt, valt er ten aanzien van de houding' der A.R.P. ten opzichte van het verleden enige wijziging op te merken. Dit komt onder andere ook aan de dag over hetgeen op het partij-convent ten aanzien van de K.V.P. als bondgenote is gezegd. Daarin is Rome niet meer als tevoren zo menigmaal als een christelijke maoht verheerlijkt, maar nadrukkelijk erkend, dat er tussen de Reformatie en Rome diepe geloofsgesohillen bestaan, wat meebrengt, dat inzake de religie, wat als het gewichtigste in het leven moet gelden en de scherpste scheidslijn trekt, er in de A.R.P. van een geheel andere geloofsovertuiging behoort uitgegaan te worden dan waarvan de K.V.P. uitgaat, welke zij niet verloochent en waarin zij steeds dezelfde gebleven is.

Ds. Hendrik de Cock van Ulrum heeft in zijn geschriften Rome meermalen als een anti-christelijke macht beschreven, waarbij hij soms de Duitse hofprediker F. W. Knimmacher met name vermeldt, die zich al bijzonder scherp — niet scherper dan Calvijn — over Rome's kerkleer heeft uitgelaten, waar hij verschillende banvloeken over de Reformatie en haar aanhangers van het concilie van Trente op sommige plaatsen in zijn geschriften aanhaalt en op andere plaatsen daarin spreekt over het „christelijke" Rome, dat in Duitsland, over het „christelijke" Rome, dat in Frankrijk, over het „christelijke" Rome, dat vrijwel in heel Europa ware christenen, kinderen Gods, vervolgd en hen op allerlei vsdjzen gruwzaam om het leven gebracht heetE Neen, wij schrijven dit niet om enige haat tegen een rooms-katholiek op te wekken, maar wensen er toch voor bewaard te worden om ter wille van Rome's gunst of vriendschap het vergoten bloed der martelaren te kleineren of stilzwijgend voorbij te gaan, hopende daarbij door Gods genade verwaardigd te worden om de stelregel der oude christelijke kerk in beoefening te brengen, welke inhield, dat men alle boze handeling en leer had af te keuren, zelfs te haten, maar dat men nochtans voor degenen, die ze bedreven en leerden, had te bidden, overeenkomstig Christus' bevel, dat wij hebben te bidden voor degenen, die ons vervolgen, te zegenen degenen, die ons vloeken, en wel te doen degenen, die ons haten. Doch overigens ontbreekt de wijziging, welke wij bovenal gewenst zouden hebben, dat op het partij-convent der A.R.P. aan de dag zou getreden zijn. Dit komt al uit in de woorden van Dr. Berghuis, waar hij betoogde, dat de A.R.P. er op bedacht heeft te zijn om de socialisten de grond te ontnemen aan hun leuze als zou bij hen het monopolie der sociale vooruitstrevendheid, der democratische waarborgen of van nieuwe organisatievormen berusten. In het diepste van het wezen zien wij daarin reeds een verloochening, althans een niet op de voorgrond stellen van het oude, vroegere A.R. beginsel, zoals dat door Mr. Groen van Prinsterer gesteld is, waar hij stelde: tegen de Revolutiie het Evangelie; en bovendien staat wel vast, indien de A.R.P. in concuiTentie, wie van hen tweeën wel het meest vooruitstrevend is, met de P.v.d.A. treedt, dat zij het stellig in deze concurrentiestrijd tegen de P.v.d.A. zal moeten afleggen. De P.v.d.A. heeft nog nimmer haar revolutionnaire beginsel afgezworen. Vooral als zij niet meer tot de regeringspartij behoort, dan kan zij ongehinderd op allerlei wijze haar vooruitstrevendheid weer botvieren en zal zij vrij zeker het advies van Marx in acht nemen, om als haar tegenstander zich vooruitstrevend betoont, er nog esn schepje in vooruitstrevendheid bovenop te doen en er zodoende voor te zorgen, dat zij haar tegenstanders nog altijd in zogenaamde vooruitstrevendheid, of met het modewoord van onze tijd genoemd, in progressiviteit overtroeft.

En ook wat Dr. Berghuis in dit verband over democratische waarborgen heeft gezegd, wijkt van het door Calvijn op grond van Gods Woord gestelde beginsel af, waar hij verklaard heeft, dat hij zelf het meest voor republikeinse beginselen gevoelde, maar dit bij hem toch allerminst de beslissende hoofdzaak uitmaakte, dat hij tenslotte elke regeringsvorm aanvaardde, en dat maakte nu voor hem het allesbeslissende punt uit, namehjk of er al of niet naar Gods Woord en wet geregeerd werd. Tot onze spijt — en dat spijt ons werkelijk — hebben wij Dr. Berghuis — afgaande op de ons ten dienste staande verslagen, met geen woord horen reppen, dat voor het welzijn van een volk een eerste onvoorwaardelijke vereiste is, dat het land overeenkomstig Gods Woord en wet geregeerd wordt. En ook al wat betreft de nieuwe organisatievormen, daarin kunnen wij niet geheel accoord gaan met Dr. Berghuis. Wij gaan in deze allerminst zo ver als sommigen wel gaan, die uit een nog wel verklaarbare antipathie tegen het woord „nieuw" alles afkeuren — want dit woord „nieuw" doet vaak dienst om oude kette­ rijen des te gereder bij het volk inoj»^ te doen vinden — doch dan zoudenV consequent redenerende, zelfs het nie! we schepsel, in Christus Jezus gesdjj pen tot goede werken, moeten afkeuren Maar anderzijds is er reeds in het ta': peilf van de Oude Christelijke Kerk opoe roepen en er tegen gewaarschmvd on al wat als nieuw woi'dt aangediend niet; maar zo voetstoots daarom met gejuicl binnen te halen. In de lectuur van è oude Gereformeerde schi-ijvers woi ook al vaak ernstige bedenkingen tenen nieuwigheden ingebracht. En dit m zonder redenen, want vaak hebben allet. lei nieuwigheden - gezangboeken » cluis, tegen welker invoering Calvijn ooi al zo scherp en met alle nadruk gewaar. schuwd heeft — ten doel om de waarlieii der aloude Gereformeerde Geloofsbelij. denis, zo niet geheel ten onder te brengen, dan tooh om deze te ondermijnen,

Doch wat ons van alles, wat er op hei partij-convent besproken is, nog lei meest spijt, is, waarop onder meer ooi Ds. Hendrik de Cock van Ulrum zo gedurig aangedrongen heeft, dat er aie! teruggekeerd is tot de leer en de praj. tijk, zoals die door onze gereformeerde, voorouders naar de eis van Gods WooiJ beleden en beleefd is. Dr. A. Kuypa heeft wel betoogd, dat het standpunt, èt genoemde voorouders op het staatkundij terrein hebben ingenomen, oud-testamentisch is. Doch dit geheel ten onreche, Zowel Calvijn als Beza, en met hen de belijdenisgeschriften ten onzent, zijn vai het woord van Christus uitgegaan - 1 geheel nieuw-testamentisch — : „Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zij gerechtigheid, en al deze dingen zulleii u toegeworpen worden". Op deze grondslag is eenmaal de oude Republiek van ons Gemenebest tot grote zegen voor volk gegrondvest geweest. Hierin wi ons bij alle geschil een vaste, soliede basis geboden, de grondslag van een de hoogste eenheid, zoals deze er c ren geleden bestond tussen de kerkeraaJ van de Hervormde Gemeente van IJssdmuiden en Grafhorst en de docenten van de Kamper Gereformeerde Theologisclie School, die op verzoek van genoemde kerkeraad in de dagen, waarin de gemeente vacant was, daarin predikbeurten vervulden.

Bij enige wijziging, welke er op het partij-convent in de A.R.P. viel waar te nemen, ontbreeikt echter de allervoomaainste: de terugkeer tot de leer en praktijk der Reformatie. Steeds en ook nu nog leeft de A.R.F, uit de neo-gereformeerde beginselen. Vandaar ook, is het te verklaren, dat wij onder degenen, die door haar voorzitter als mogelijke en toekomstige bondgenoten van de A.R.Pzien genoemd, wel de C.H.U., waarvan vele leden niet de gereformeerde zijn toegedaan, maar de ethische en thiaanse opiniën delen, en ook de roomskatholieken, die naar Dr. Kuypers uitspraak van de ure van onze Jandsgebo* te af de erfvijanden der Reformatie geweest; maar niet de Staatkundig Gereformeerden. Zo zinkt men steeds dieper, wanneer men eenmaal de hechte gromi slag van de leer der Reformatie heel prijsgegeven. Een verval, waaraan ma niet kan ontkomen en dat in mijn jeug' al voorspeld werd — en nochtans zeer d betreuren valt. Hoe ver is men in M leer en in de praktijk afgedwaald, oiji maar één te noemen, van de uit Pek afkomstige Ds. Middel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1957

De Banier | 8 Pagina's