Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Provinciale Staten van Zeeland

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De begroting

Bij de behandeling van deze begroting voerde burgemeester Kodde namens diï S.G.P.-fracüe het woord. Hij hield daar bij de volgende rede, welke wij met het oog op de plaatsruimte in „De Banier" niet in haar geheel kunnen opnemen in dit nummer, maar genoodzaakt zijn in gedeelten weer te geven. De rede zelf behoeft geen toelichting of aanbeveling, daar zij met handhaving van de beginselen der S.G.P. op een voor een ieder verstaanbare wijze is uitgesproken. De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Ik zou willen beginnen met te constateren, dat er nu eenmaal nog fracties in de staten zijn en diensvolgens ook fractievoorzitters. Het streven, dat de partij van de heer Oorschot voorstaat, is dus blijkbaar nog niet helemaal geslaagd, want dan, dacht ik, zou er hier maar één partij meer vertegenwoordigd zijn en hoewel ik wel eens gelezen heb, dat men aan die zijde meent, dat daarin toch ook de verscheidenheid tot uiting zou komen, zou er, naar mijn oordeel, in dat geval toch wel iets aan het uiten van die verscheidenheid tekort gedaan worden. Althans ik hoor van de verscheidenbeid ten opzichte van het principiële in die fractie niet zoveel. Daarom vergunne u mij, dat ik als fractievoorzitter bij de behandeling van deze begroting nog een enkel woord spreek. Ik zou dan, Mijnheer de Voorzitter, een aanvang willen maken met de aandacht te schenken aan de financiële positie. Wij hebben immers de begroting te behandelen en dan moeten wij zeerzeker in de eerste plaats op de financiële positie van de provincie letten, al zullen uiteraard bij die begroting ook verschillende andere onderwerpen aan de orde gesteld moeten worden. Ga ik nu de begroting na, dan moet ik zeggen, dat het bedrag, hetwelk voor de onvoorziene uitgaven overgebleven is, lüet groot is. Toch knabbelen wij daar nog steeds aan, de één op de ene vwijze en de andere op de andere wijze.

Het seniorenconvent — daar zullen wij straks nog wel iets over vernemen — is daar eveneens debet aan, maar knabbelen doen vs^j voortdurend aan de post Onvoorziene uitgaven. Daaruit blijkt toch wel, dat vidj, al mogen vrfj dan niet spreken van een ongezonde financiële positie, het misschien toch wel mogen hebben over een kwetsbare financiële positie. Want wanneer ik dan mijn oog richt op de provincie zelf, dan valt niet te ontkennen, dat er in deze provincie uitgaven nodig zijn, die elders achterwege kunnen blijven. Onze provincie vraagt nu eenmaal tengevolge van de gescheidenheid van haar delen door de zee-armen meer dan elders en ik vrees, dat wij door de omstandigheden waarin wij na de oorlog zijn komen te verkeren, maar al te veel afhankelijk worden van hetgeen door de één of andere wordt geoordeeld.

Overweeg ik daarenboven, dat ik op een andere plaats ook nog iets gehoord heb over de financiële toestand waarin het land zich momenteel bevindt, dan begint enige vrees mij te bekruipen. Zelfs echter al zou dat niet het geval zijn, dan meen üc toch, dat er altijd een groot gevaar schuilt in het feit, dat wi] als lagere pubhekrechteUjke lichamen zozeer afhankeUjk worden van een hoger publiekrechtelijk lichaam. Natuurlijk weet ik zeker wel, dat gezegd kan worden, hetgeen dan ook wel gebeurt, dat er, wanneer vidj op eigen krachten zouden moeten voortgaan, eveneens moeilijkheden te overwinnen zouden zijn. Ik erken dat volkomen, maar meen toch, dat wij nu wel zozeer kwetsbaar zijn, dat indien de bronnen, waaruit op het ogenblik onze inkomsten vloeien, wat in betekenis zouden afnemen of zcV gedeeltelijk zouden opdrogen, wij jn - ^ zeer moeilijke positie zouden kome En wij hebben ook geen mogelijkheden meer om elders inkomsten te verkriige Nu heeft de heer van Oorschot gezeji dat er voorzichtigheid was betracht hij achtte zelfs die voorzichtigheid vfoi wat te groot, maar ik geloof, dat die voorzichtigheid juist is geweest. Ik acht haar zeer nodig en ik prijs mij gelu).. kig, dat althans in deze provincie dit financiële beleid is gevoerd, waardoor er misschien nog een mogelijkheid is om te putten uit reserves, welke wi anders niet zouden hebben, en dat J naar gestreefd is, datgene af te doen waar dit maar enigszins mogelijk was Ik kan niet anders dan hierin het befey van het college prijzen en ik hoop, dat het college zo zal doorgaan. Ik viees alleen maar, dat zich niettegenstaande de in acht genomen voorzichtigheid moeilijkheden zullen openbaren, maai dat ligt niet direct in onze hand maar in Gods hand, voorts ook wel in het heleid, dat van bovenaf over ons wordt gevoerd.

Er is gesproken over vele taken; men zou ook kunnen zeggen: vele zaken, ft vraag mij wel eens af of wij inderdaad niet te veel hooi op de vork gaan T» men. Ik weet wel, dat er in zeker op. zicht achterstand is in de provincie en dat er het één en ander was, wat inderdaad gedaan moest worden, maar als wij de uitbreiding bezien, na 1945 ontstaan dan is dat toch werkelijk niet gering en dan vraagt men zich wel eens af of dit nu zo kan doorgaan. Ik behoef het eigenlijk niet meer te zeggen, maar wil voor alle zekerheid herhalen, dat wij bezwaar hebben tegen zekere uitgaven voor culturele uitingen, die hier menigmaal naar voren komen. Ik zie daarin geenszins hetgeen een lid van Gedeputeerde Staten volgens het algemeen verslag ziet en wat ook door de heer van Oorschot is aangehaald, namelijk dat ten deze verschillende belangen tegen elkaar zouden moeten worden afgevcogen. Er is in het verslag gezegd, dat het, om Zeeland te laten meeleven, niet alleen nodig is, dat er goede verbindingen zijn, maar dat de mensen ook moeten kunnen wonen en dat er een behoorlijke culturele en maatschappelijke ontwikkeling mogelijk moet zijn.

Wat de goede verbindingen en het wonen betreft, sta ik hier volkomen achter; dit zijn inderdaad zaken, well< e zeer en zeer nodig zijn. Ik zou er daarbij op willen vvdjzen, dat vtdj ook industrie nodig hebben. Er is terecht door de heer gebied een ontwikkeling mogelijk hjkt en ikzelf heb ook in de afdelingen gezegd, dat wij rekening moeten houden met wat op het hoogste niveau reeds naar voren is gebracht over de concentratie, welke bezig is te ontstaan in wat men noemt de „randstad Holland", al dat men wel vreest, dat die concentratie te sterk zal worden. Nu heeft bij zekere gelegenheid wel eens iemsmd in deze zaal een persoonlijke visie of een Zuid- Hollandse visie gegeven, die mij wel heeft verontrust, zo niet wakker gemaakt als ik misschien sliep, maar i* geloof, dat wij in een andere richting moeten gaan en dat vidj, voor zover ons dat als overheid mogelijk is, behoren te bevorderen en te stimuleren en moet® trachten te bereiken, dat er in Zeeland wat gaat gebeuren. Het komt mij voor, dat de mogeHjkheden van Zeeland z* ker niet slechter liggen dan voor wat men „randstad HoUand" noemt.

Wij hebben immers het voorrecht, Miji' heer de Voorzitter, aan open, diep vaarwater te liggen, dat wel zeer gemakkelijk bevaarbaar is. Het is ons allen ƒ0* bekend, dat toen „de Zeelandboten" nog van Vlissingen naar Engeland voeren • bijna altijd konden varen. Ook weten - allen dat de Wielingen steeds open n dat' het weinig moeite kost om een lip tot Vlissingen te brengen. Nu wil jiet zeggen, dat het precies Vlissin- 1 zal moeten zijn, maar wij zullen 'och inderdaad in die omgeving moeten eirinnen, alhoewel er mijns inziens ook "-elijkheden moeten liggen in Zeeuwsi ' ; ch-Vlaanderen. Echter, daar zuldan ook moeten kunnen wonen, 1 wj , zullen er werkkrachten een tehuis moeten kunnen vinden. Hier nu zie ik jgj grote moeiHj'kheid, want om induitiie te hebben moeten wij over persoover werkkrachten beschikken en werkkrachten te kunnen aantrekken Boeten wij woningen hebben. jÜdus heb ik het gevoel, dat - wij ook te jezen weer in de bekende cirkel zitten, (vant men kan geen industrie tot stand irengen, omdat er geen mensen zijn en Je mensen gaan weg, omdat er geen industrie is, terwijl ons dan weer geen woningen worden toegewezen, omdat een mensen hebben. Hoe zal dit nu ooit voor elkaar komen? Ik zie dit werkelijk als een buitengewone moeilijkbeid en toch meen ik, dat wij daarop telkens en telkens weer de aandacht Boeten vestigen al stel ik mij mede op het standpunt, dat hier niet alles door de overheid zal kunnen worden geregeld. b vraag ik mij af of er ten opzichte m de oplossing van het woningvraag- [tuk eigenlijk niet een teveel een ingrijpen van de overheid heeft plaats gevon- Ik weet wel, dat wij in zeer moeiomstandigheden zaten en dat, wanleer er moeilijke omstandigheden zich voordoen, wel eens overheids ingrijpen nodig kan 2djn, terwijl vsaj het anders zouden moeten nalaten, doch ik heb de stellige overtuiging dat er, als er wat meer vrijheid was gegeven en - wij niet in alle opzichten regelend waren opgetreden, er meer bereikt zou zijn dan thans hot geval is. Ik hoop, dat het beleid ten opzichte van de toekenning van bouwvolume, dat al enigszins om de hoek is komen gluren, er weer niet toe leiden zal, dat toch eigenlijk onze capaciteiten wederom als het ware worden vastgelegd.

Ik ben er van op de hoogte, Mijnheer de Voorzitter, dat men in mijn onmiddellijke omgeving in woegere tijden mogelijkheden zag om ruimschoots in de bestaande behoefte te voorzien en als ik dan naga waar wij nu zijn, dan voel ik mij gedrongen te verklaren, dat - wij er nog slechter aan toe zijn dan toen wij 1940 ingingen. Het laatste jaar is het gelukkig wat opgeleefd, omdat er wat meer vrijheid kwam. Ik hoop, dat de vrijheid blijven mag en dat u als college van Gedeputeerde Staten weer niet telkens het woord „bouwvolume" zult horen en lezen en dat u niet de taart onder de vele kinderen, die op een deel daarvan aanspraak maken, zo goed zult moeten verdelen, dat de één niet te huilen en de ander niet te lachen heeft. Tevens hoop ik, dat er meer initiatief van de kinderen zelf zal mogen uitgaan en dat zij de gelegenheid zullen krijgen om te tonen wat zijzelf kunnen.

Het zou voorts toch wel een bijzonderheid kunnen worden genoemd als vnj, de begroting behandelende, daarbij niet zouden spreken over de Deltawerken, want Zeeland staat nu eenmaal in het teken daarvan. Nogmaals wil ik uitspre­ ken. Mijnheer de Voorzitter, dat ik waardering heb voor hetgeen door de Werkgroep in deze reeds is gedaan. Ik geloof, dat dit juist gesteld is en ik geloof dit daarom, omdat u terecht deze zaak door de voorlichting van de technici in de bestuurlijke sfeer heb gebracht. Dat is voor mij het grote voor­ deel boven de dienst, die de heer van Oorschot blijkbaar nog voorstaat. Dit geachte lid uitte enige critiek over de wijze waarop op het ogenblik gewerkt wordt, omdat wij als statenleden in feite nog maar zo weinig weten. (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1957

De Banier | 8 Pagina's

Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1957

De Banier | 8 Pagina's