Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Oorlog en Marine

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Oorlog en Marine

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ds. Zandi

Deze rede, welke, zoals zij werd uitgesproken, niets aan duidelijkheid te wen- , sen overlaat, laten wij in haar geheel hier volgen. Zij behoeft geen nadere toelichting. Ds. Zandt sprak dan als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Allereerst wens ik bij de openbare behandeling van de begrotingen van Oorlog en Marine de erkentelijkheid en de dank van mijn fractie uit te spreken voor het feit, dat de Minister door middel van de nota ter algemene inleiding van de Memories van Toelichting en door middel van de Memories van Toelichting op beide begrotingshoofdstukken aan de Kam.er en daarmee aan ons volk

zo uitvoerige inlichtingen

heeft willen verstrekken. Onzerzijds wordt dit te meer gewaardeerd, omdat de Volksvertegenwoordiging deze keer wel met bijzondere zorg en attentie de begrotingen van Oorlog en van Marine moet 'beschouwen, want, behalve dat deze begroting wederom zware financiële lasten op ons volk legt, dient er zoveel mogelijk zorg voor te worden gedragen, dat de opbouw van de strijdkrachten gelijke tred 'houdt met de ontwikkeling op het gebied van de strategie en de techniek. Het is toch van eminent, het is zelfs , een noodzakelijke vereiste, dat onze strijdkrachten, gelet op de voortschrijdende ontwikkeling op het gebied van de strategie en techniek, zich in een goede staat zullen bevinden en dit zowel voor de veiligheid der müitairen als voor de deugdelijkheid der bewapening, alsook ter nakoming van de door ons op ons genomen verplichtingen ten aanzien van het Noordatlantisch Pact, alsmede ter verdediging van Nieuw-Guinea.

De enorme geldbedragen,

welke voor de strijdmacht worden uitgegeven, zijn onzes inziens niet verantwoord, als niet alles wordt gedtian om onze strijdkrachten in een behoorlijke staat van bewapening en verdediging te brengen en te behouden. In geval van oorlog zou het niet te verantwoorden zijn en zou het vreselijk zijn, als onze militairen het slachtoffer werden van een niet naar behoren verzorgde bewapening en zij als 'kanonnenvlees ten offer vielen. Het is daarom een geboden zaak, dat ooik bij het aankopen van wapens scherp gelet wordt op de deugdelijkheid der wapt'ns en dat geen wapens worden gekocht, welke door de regeringen van andere landen als onbruikbaar en verouderd zijn afgeschaft, maar ook, dat de gelden, bestemd voor de strijdkrachten, op de juiste wijze zullen worden besteed. \Vat ons betreft, kunnen wij niet zeggen, dat bij ons de indruk is gevestigd — dit wat betreft datgene, wat bekend is geworden omtrent

het proces tegen majoor K.,

op welk geval wij thans niet nader zullen ingaan, omdat de zaak sub judice is — dat steeds goede, deugdelijke wapens worden aangekocht, alsook, dat 'degenen, die daarmede belast zijn, de juiste mensen op de juiste plaats zijn; de indruk is bij ons voorts gevestigd, dat hun salarissen wel buitensporig hoog zijn en dat de verzending van de wanens naar ons land niet op de voor ons land voordeligste wijze geschiedt. Het is ook al gelet op het feit, dat de gelden voor de defensie door de belastingbetalers moeten worden opgebracht, alsmede gelet op het feit, dat de financiën van ons land in een desolate toestand verkeren, dat in deze alle onnodige uitgaven strikt dienen te worden vermeden en dat de gelden, bestemd voor de defensie,

op de juiste wijze

worden besteed. De uitgaven voor de defensie zijn tooh al exorbitant hoog. Alles dient te worden, aangewend, de lasten zoveel mogelijk te verlagen, te meer, waar de gebeurtenissen in Indonesië de nodige, waarlijk niet geringe uitgaven uit 's rijks schatkist zullen vorderen. Het is de grote vraag, of de hoge kosten voor de defensie op den duur zullen zijn te handhaven en of op den duur niet een aanmerkelijke vermindering van de hoge kosten moet worden tot stand gebracht. Engeland trekt ook om financiële redenen een deel van zijn bezettingstroepen uit Duitsland terug. Tevens, Mijnheer de Voorzitter, moet op het materieel

volstrekte zuinigheid

worden betracht. Menigmaal wordt op niet verantwoorde wijze ruw met het materieel omgesprongen. Ooik de regering zal, met het oog op de hoge uitgaven, daarop terdege moeten letten. Kortom, zij heeft te overwegen, of er geen mogelijkheid bestaat om de kosten voor de defensie zelfs aanmerkelijk te verlagen, zonder dat de defensie van ons land daarmee ernstig wordt geschaad. Ook zou een kortere diensttijd in zulk een geval sterk aan te bevelen zijn. De lange duur van de diensttijd is voor tal van Nederlanders hoogst bezwaarlijk. Velen kunnen een zo lange tijd voor de vervulling van hun dienstplicht maar leec node uit hun bedrijf of uit dat van hun ouders worden gemist. Menigmaal beloopt het bedrijf daardoor geen geringe schade. Ook voor stude­ renden is het geen kleine opoffering, als zij

voor zo lange tijd

uit de studie gehaald worden. Voor geheel ons volk zal een verkorting van de diensttijd hoogst welkom zijn. De Minister beveel ik dan ook met nadruk aan, zowel de vermindering van de kosten alsook de verkorting van de diensttijd in ernstige overweging te nemen.

Verkorting van de diensttijd

bepleiten wij met te meer vrijmoedigheid en met de groter aandrang, omdat nog altijd door de militairen er over geklaagd wordt, dat niet alle tijd, die zij in militaire dienst hebben door te brengen, voor het bekwaam maken van hen als geoefend militair besteed wordt. Zij zijn van oordeel, dat, indien alle tijd in de dienst daaraan besteed werd, hun diensttijd aanmerkelijk bekort zou 'kunnen worden. Het ergert hen, dat er zoveel tijd in de dienst door lediggang of allerlei onnutte bezigheden teloorgaat. Ook uit moreel oogpunt is de lediggang ten sterkste te veroordelen. Lediggang toch is des dxiivels oorkussen; hij leidt menigwerf tot het bedrijven van allerlei kwaad. Bovendien bederft het de goede geest onder onze strijdkrachten; hij verwekt ouder hen een gevoel

van zeer verklaarbare ontevredenheid.

Als de militairen bedenken, hoe node zij in hun bedrijf en hun gezin gemist kunnen worden en hoe zij in de dienst ledig of nutteloos rondlopen, werkt dat een slechte stemming of een afkeer tegen de, dienst sterk in de hand. Er zou in deze ook niet weinig gewonnen kunnen worden, indien alles ter hand genomen werd om de müitairen zoveel mogelijk in de gelegenheid te stellen, dat zij hun ledige tijd in de dienst zo nuttig mogelijk zouden kunnen besteden, en ook zou het stellig in brede kring van het volk gewaardeerd worden, indien de diensttijd verkort werd. Over de goede geest in het leger sprekende, beschouwen wij het ter bevordering daarvan van groot belang, indien de militairen worden ondergebracht

in een garnizoen dicht bij hun eigen woonplaats.

Ook daarover bereiken ons nog voortdurend klachten, dat zij zo ver van hun eigen woonplaats in een garnizoen geplaatst worden. Deze klaöhten behoeven geen bevreemding te wekken. De militairen, wie dit overkomt, ondervinden de zwaarte van de dienstolidht vaak in dubbele mate, waar zij deze zo ver van hun verwanten hebben te vervullen, sommigen hunner zelfs in zo'n ernstige mate, dat zij aan een volstrekt niet ongevaarlijk heimwee gaan lijden. Van welke kant ook bezien, alles pleit er voor, dat de militairen him dienstplicht dicht bij hun woonplaats kunnen vervullen; zij behoeven dan niet zoveel geld te verrei: ren; zij kunnen gemakkelijker eens thuiskomen; zij 'kunnen zelfs in hun vrije tijd naar huis gaan en een handje meehelpen in de werkzaamheden van 'hetgeen voor het gezin soms hard nodig is. Zij behoeven dan ook niet langs de straat te slenteren, waaruit nooit veel goeds voortkomt. Wij brengen deze volstrekt niet onbelangrijke aangelegenheid nogmaals onder de aandacht van de minister en wij doen een ernstig beroep op hem een oplossing t© brengen in de geest, waarin wij gesproken hebben. Voorts, Mijnheer de Voorzitter, zou het ongetwijfeld bij zeer vele militairen dienstig zijn, ter bevordering van de goede geest in onze strijdkrachten, wan­ neer de Minister alle dienstplichtige militairen in de gelegenheid stelde

's maandagsmorgens met de eerste reisgelegenheid

naar hun garnizoen terug te keren. Vroeger is er we! opgemerkt, dat wij dit bij de mini.5ter al meermalen bepleit hebben, dooh dat wij dit thans opnieuw doen, ligt waarlijk niet aan ons. Wij zouden deze aangelegenJieid nooit ofte nimmer meei- . in deze Kamer hebben ter sprake gebracht, indien een bevredigende oplossing was gegeven, dooh dat is niet zo en dat brengt ons er toe nog eens op deze zaak terug te komen, ja, dp harde noodzaak dringt ons er toe. De zaak zelf is veel te geiwichtig dan dat wij het zwijgen er toe zouden doen. Dat kunnen wij niet, dat mogen wij niet en dat willen wij ook niet, dewijl wij anders aan een ernstig plidhtsverzuim voor God en mensen schuldig zouden staan. Het betreft hier toch niet meer of minder

dan Gods dag,

de dag, welke God in Zijn wet geheiligd heeft. Andere leden mogen deze aangelegenheid van te gering belang achten om er het woord over te voeren, mogen er zelfs aanstoot aan nemen, gelijk dit wel gedaan is, dat wij er bij herhaling over spreiken. Het raakt in deze de eer Gods, waar het hier een uitdrukkelijk geliod Gods betreft en

tevens een oeroud christelijk beginsel,

dat uit de dagen van Constantijn de Grote afkomstig is, een beginsel, waarvoor heel de oude christenlieid met grote eenstemmigheid is opgekomen, namelijk de eerbiediging van Gods dag in deze zin, dat deze dag naar Gods gebod zou worden geëerbiedigd, daarop zou worden gerust en daarop ook geen legeroefeningen mochten plaatshebben, welke dan ook door keizer Constantijn de Grote ter bevordering van de heiliging van en de rust op deze dag zijn afgeschaft. Inderdaad, wij brengen hier dan ook niets nieuws naar voren, geeri nieuw en pas door de staatkundig gereformeerden verzonnen en uitgedacht dogma, maar een leerstuk, dat eeuw na eeuw door de christenheid en ook door de refoimatie beleden en gehuldigd is. Wij doen zulks met te meer vrijmoedigheid, omdat wij zulks doen

bij een minister van christelijkhistorische beginselen.

De Christelijk-Historische Unie en dus ook de minister belijden, dat de grondslag van haar program, van haar streven en optreden is het „Er staat geschreven". ET is nu een gebod geschreven — dat staat in Gods Woord — dat Gods dag geheiligd en daarop gerust moet worden. Dat is de minister niet minder bekend dan 'het mij is.

Krachtens zijn beginselen

is hij verplicht daaraan gehoor te geven en zich daarnaar ook in rijn ministerieel beleid te richten, doch dit is helaas niet het geval in de door ons besproken kwestie, en dit tot ons leedwezen. Toch zou de minister dit als bewindsman juist kunnen doen. Hij zou de rust op die dag zeer bevorderen, wanneer hij het verlof zodanig deed regelen, dat onze dienstplichtige militairen 's maandagsochtends met de eerste reisgelegenheid naar hun garnizoenen konden terugkeren. Daarmee zou de van God gevorderde rust op Zijn dag zeer gediend zijn. Daarmee zou ook aan een vurig begeerde wens van honderden en honderden in den lande voldaan zijn. De brieven, welke ons te dezer zake bereiken, wijzen dit wei uit. Daaruit blijkt, dat

vele militairen en ook hun ouden

het op zeer grote prijs zouden stellen, als de minister het door ons gevraagde wilde inwilligen. Er zijn ei' onder de militairen en hun ouders, die zich bereid verklaard hebben des maandagsmorgens zeer vroeg, voor dag en dauw, op te staan, op eigen kosten een auto te nemen, welke hen uit hun dorp, enkele uren van het naastbijzijnde station, zal brengen om van daaruit met de trein naar hun garnizoen te reizen. Ons zijn gevallen bekend, dat de. militairen alsdan maar een kwartier te laat voor de dienst aankomen en desniettemin het hun door hun korpskommandanten wordt geweigerd. ET waren echter in tegenstelling daarmede

ook korpskommandanten,

die de dienstplichtige militairen in deze zeer ter wille waren, zodat zij des maandagsmorgens naar hun garnizoen konden terugkeren. Wij brengen deze kommandanten vanaf deze plaats onze_ zeer erkentelijke dank en hulde. Zij zijn van oordeel, dat dit de dienst niet sdiaadt, wanneer de militairen op maandagmorgen naar hun garnizoenen terugkeren en deze kommandanten staan in dit gevoelen volstrekt niet alleen. Er zijn toch ook tal van militairen, waaronder

hooggeplaatsten,

die van hetzelfde oordeel zijn en die van mening zijn, dat de dienst de komende week zo kan worden geregeld, dat deze hoegenaamd geen schade ondervindt. Wij doen tenslotte een zeer ernstig beroep op de minister om alsnog van standpunt te veranderen en, naar zijn eigen beginsel handelende, de rust op des Heeren dag te dienen. Het argument, waarop de minister tot dusverre onze wens afwees, namelijk dat het belang van de dienst het niet toelaat, dat de militairen op maandagmorgen per eerste reisgelegenheid naar him garnizoen terugkeren, kunnen wij niet delen en wordt ook, zoals reeds gezegd, door vele militairen niet gedeeld. De minister moge 'hierbij wel terdege overwegen, dat de

goede geest en het moreel onder de ti-oep

zeer worden gediend, indien hij ons verzoek in-willigt, want niet alleen degenen, die in deze pricipiële, godsdienstige bezwaren hebben, maar ook tal van andere militairen, die deze niet hebben, zouden het buiten twijfel zeer op prijs stellen, indien zij op maandagmorgen per eerste reisgelegenheid naar hun garnizoenen zouden kunnen terugkeren. Tot voor kort was het zo, dat de korpskoirmiandanten de bevoegdheid hadden verlof te geven om op maandagmorgen terug te keren. Nu lezen wij in de Memorie van Antwoord, dat dit nog zo is, indien de voorschriften, die de kommandant moet toepassen, de mogelijkheid daartoe openlaten. Aangezien er tvidjfel bestaat, of de kommandanten deze bevoegdheid nog bezitten, zouden wij de minister willen -vragen dit te 'bevestigen. Met name hebben wij hierbij odk

de militairen, die in opleiding zijn,

op 'het oog, voor wie het een hele weldaad zou zijn, indien hun toestemming zou worden verleend om eenmaal pel drie weken de gelegenheid te hebben per eerste reisgelegenheid op maandagmorgen naar hun garnizoen terug te keren.

Mijnheer de Voorzitter! Een ander on- (leiwei-p, waarover wij in deze Kamer ai meermalen hebben gesproken, hetgeen ^vij ook nu niet kunnen nalaten, al schijnt dit sommigen niet te bevallen, nis wij er nogmaals over spreken, betreft het vloeken,

• het ijdele en schrikkelijk misbruik van Godj heilige Naam.

Dit blijft niet ongestraft, want de Heere 7al niet onschuldig houden het ijdele gebruik van Zijn Naam, zo getuigt Hij, de Waarachtige en Almachtige, in Zijn desbetreffend gebod. Daarom is er ook \an een vloekend leger geen, zelfs totaal geen heil te verwachten. Het vloeken en het misbruik maken van Gods heilige Naam is, zoals de Heilige Schrift ons leert, één van de grootste zonden, die stellig gestraft zal worden door God, Die Zich niet laat bespotten. N'u is enige jaren terug, toen wij het vloeken in deze Kamer ter sprake brachten, door een minister van christelijkhistorischen 'huize gezegd, dat door de toenemende beschaving het vloeken sterk verminderd was en \Tijwel zo goed als niet meer voorkwam. De feiten wijzen het echter heel anders uit.

Vele zijn nog altijd de klachten,

welke ons over het vloeken in onze krijgsmacht ter ore komen. Men schijnt, afgezien van de gruwelijke zonde, niet te kunnen of te willen begrijpen, welk een bitter onaangename zaak, ja zelfs een zware straf het voor menige militair is het vloeken te moeten aanhoren. Het zou menige militair stellig de toch al 2ware en lange diensttijd veel aangenamer en lichter maken, indien aan het schandelij'ke en jammerlijke misbruik van Gods heilige Naam een einde kwam. De geachte bewindsman heeft ettelijke jaren geleden wel gezegd, dat

een militair

zich over het vloöken bij een superieur kan be!klagen. Wij zullen de verantwoordelijkheid van deze militair in deze niet ontkennen, maar wij kunnen toch verstaan, dat de vrees voor geniepige en andere represailles hem daarvan weerhoudt, al zouden wij het toejuichen, als hij zulks deed. Wij wensen hem de moed toe het ook te doen. Maar de eigenlijke verantwoordelijkheid en ook de leiding berusten toch niet bij een militair, doch bij Zijne Excellentie,

de minister van Oorlog en Marine.

Deze draagt de verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken in het leger. Hij moge scherp tegen het vloeken optreden, omdat bet hierbij betreft ten eerste, de eer en het gebod Gods; en ten tweede, het moreel en de goede geest onder onze strijdkrachten. Hij moge scherpe strafbepalingen tegen het vloe- 'ken uitvaardigen, desnoods de verordening, dat, warmeer iemand van enige rang halsstarrig, voortdurend blijft vloeken, hem voor het front van de troepen de epauletten worden ontnomen. Dat verdient deze zonde wel. ^ In nauw verband hiermede ga ik thans een korte opmer'king maken

over de cafetaria's.

Waarin de maaltijden plaatsvinden. Het luide roepen en verder het ongewoon hevige lawaai, dat bij het gebruik van (leze maaltijden plaatsvindt, maken het de militair vrijwel onmogelijk naar behoren te bidden en te danken. Wij bepleiten dan ook, lettende op het grote gewicht van deze zaak, dat de minister eetgelegenheden doet inrichten, zoals uu Di| L.t; lucntmaciit in xVinhcm en Aijmegen reeds bestaan, waarbij naar benoren gebeden en gedankt kan worden. Overgaande tot een ander onderwerp, nameiiJK ue bespreking van

de Nationale Reserve,

betreur U het ten zeerste, dat deze aangCiegeiweid nog niet beiioorlijk is opgeiojc, Uc minister heeft ten opzicnte van üeze .^westie in de Memoue van nntwoord verklaard, dat hij betreurt, dat het overleg - met het Nationaal Instituut „bteun Wettig Gezag" zo langzaam verloopt en dat 'hij begrijpt, dat het uitblijven van enige beslissing een ongunstige invloed heeft op het moreel van de vrijwilligers. Hierbij ontkent hij nadrukkelijk en zegt hij, dat het beslist niet juist is, dat, zoals zeer vele Kamerleden menen, zijnerzijds het dadehjk na de aanvaarding van de motie-Roosjen geopende overleg opzettelijk slepende werd gehouden en de uitspraak van de Kamer hem aanleiding zou hebben gegeven een politiek van „koude lic[uidatie" te volgen. Hij heett integendeel, niet alleen in net overleg met „Steim Wettig Gezag", getracht om tot een zuivere oplossing te Komen, maar heeft het ook tezamen met zijn ambtgenoten deze zaak uitvoerig in beschouwing genomen.

Uit de nadere mededelingen van de minister

blijkt, dat het bestuur van „Steun Wettig Gezag" er bij het overleg van uitging, dat uit vrijwilligers samengestelde eenheden, die in tijd van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstanuigheden moeten optreden, niet alleen een militaire status moeten hebben, maar ook in de militaire organisatie en structuur moeten zijn ingepast en daarvan een deel moeten uitmaken. Deze overwegingen hebben er mede toe geleid, dat de minister de Nationale Reserve wenst op te heffen. Mede heeft daartoe volgens de minister aanleiding gegeven, dat er thans in voldoende mate geoefende dienstplichtigen zijn, die de diensten van de Nationale Reserve kunnen overnemen en die krachtens hun geoefendheid daarvoor ook veel beter geschikt zijn. Alleen is er volgens de minister slechts plaats denkbaar voor vrijwilligers

in het kader van de luchtvaartdienst.

Het korps luchtvaardienst heeft een belangrijke plaats in de luchtverdediging. Het kan in grotere mate bijdragen tot een grotere alarmering van de luchtverdedigingsmiddelen en van de organen dtT Bescherming bevolking, alsmede tot een doelmatige bestrijding van luchtlandingen. Het korps is nog geenszins op sterkte en er is plaats voor een groot aantal vrijwilligers, aldus de minister in de Memorie van Antwoord. Deze zou het dan ook van harte kunnen toejuichen, indien de Nationale Reservisten zioh bij dit korps zouden willen aanslniten. Hier rijst als vanzelf de vraag, of deze reservisten ook niet weder aan de dijk gezet zullen worden, als er voor deze functie een voldoende aantal geoefende militairen aanwezig zal zijn. Kan de minister een pertinente verklaring afleggen, dat zulks in geen geval zal geschieden? Ook zullen de reservisten toch niet allen bij de luchtmacht geplaatst kunnen worden. De opheffing van de Nationale Reserve is

bij de vrijwilligers

allesbehalve in goede aarde gevallen. Ruim 12.000 vrijwilligers, allen leden van de Nationale Reserve, hebben immers een protest tegen de opheffing van de Nationale Reserve wereldkundig gemaakt. Zij hebben een actiecomité gevormd, dat thans probeert, de Nationale Reserve in stand te houden, zo nodig uit te breiden, wanneer de regering daartoe de gelegenheid schept, In het protest wordt voorts medegedeeld, dat na de ^•e: ''claring van de minister over de opjieffing van de Nationale Reserve in mei 1957 — dat zegt tooh nog wat en heel wat ook —

de meer dan 12.000 vrijwilligers

toth op hun post zijn gebleven, ondanks het feit, aldus het comité, dat hun de gelegenheid werd onthouden om met een goede wapenuitrusting te oefenen. Het comité is van oordeel, dat men, wanneer de regering zorgt voor beter oefeningsmateriëel en de werving van vrijwilligers van bovenaf goed regelt, in Nederland kan beschikken over een Nationale Reserve van hoog moreel en grote geoefendheid. Bovendien heeft de opheffing van de Nationale Reserve nog deze ernstige schaduwzijde, waarop in het protest ook wordt gewezen, dat zij ongetwijfeld ook haar weerslag zal hebben op de B.B., bescherming burgerbevolking, waarin de vrijwillige leden ook in een positie gaan verkeren, die weinig houvast geeft.

Mijnheer de Voorzitter! De opheffing van de Nationale Reserve zal ongetwijfeld

een slechte invloed

uitoefenen op het vrijwillig dienstnemen in het landsbelang. Zij werkt dodend op de vaderlandsliefde, welke in onze dagen bij menigeen onder ons volk zoek is en welke door de regering bevorderd dient te worden in plaats van dat zij ernstig geschaad wordt. Ondank is bovendien wel in deze in heel erge mate het lot van de vrijwilligers, wanneer zij ontslagen worden. Zij hebben toch in tal van gevallen grote offers voor ons vaderland, voor de verdediging van hof en haard gebracht. De minister moge hiermee wel terdege rekening houden en de vrijwillige dienstneming voor ons land niet om hals brengen, maar hij leide het aldus, dat de Nationale Reserve in stand blijft. Dan zal hij meteen een hevige verbittering en geweldige ontstemming bij deze reservisten wegnemen. Mijnheer de Voorzitter! Achten wij het van voornaam belang, dat de Nationale Reserve in stand gehouden zal worden, wij achten zulks ook, dat

de land-leden van het Noord- Atlantisch Pact

hun verplichtingen nakomen, waaraan helaas nogal het één en ander ontbreekt. Nu heeft de minister in de Memorie van Antwoord wel verklaard, dat er tot dusver nog geen mogelijkheid bestaat om een nalatig lid te dwingen zijn verplichtingen na te komen. Dit moge al zo zijn, doch er kan van de zijde van de regering niet genoeg op aangedrongen worden, dat elk lid de op zich genomen verplichtingen ten aanzien van het Noord-Atlantisch Pact nakomt.

Saboteren de bondgenoten

hun verplichtingen — en dit geschiedt in steeds erger mate — wat voor zin en wat voor nut heeft het dan, dat wij zulke enorme 'kapitalen uitgeven in verband met het Noord-Atlantisch Pact. Wij hebben op de ernst van deze zaak ook gewezen 'bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken en zullen het daarom hier vanavond bij laten, deze aangelegenheid nog eens met nadruk onder de aandacht der regering brengende. In het belang van een goede gang van Zixkcïi in onze strijtix; ac; ; ien acnten wij het van groot belang, dat door bekwaamheid uitmuntende militairen in aanmerking 'komen

voor de officiersrang, zelfs voor hogere rangen.

Dei : • toelating zal ongetwijfeld stimuleren 1 werken. Napoleon wist wel hoezeer hj het leger diende als hij verklaarde, dat elke soldaat van zijn leger de maarschalksstaf in zijn ransel droeg, daarmede te kennen gevende, dat elke soldaat, die daartoe de bekwaamheid toonde, het tot maarschalk in zijn leger kon brengen. Er zijn onder hem dan ook onderscheidene onderofficieren tot maarschalk opgeklommen, die in deze functie zeer goed voldeden en het leger op eminente wijze gediend hebben. Ook vinden wij het heilzaam werkend voor onze strijdkrachten, indien de bevordering van officieren en reserve-officieren tot een hogere rang ook^al met het oog op de betoonde bekwaamheden plaatsvindt en niet lang op zich laat wachten. Tevens beschouwen wij het

van grote betekenis,

èn v(X5r de gezinnen èn voor het leger zelf, dat militairen in de dienst met de hunnen kunnen samenwonen. Dat dezen gescheiden van hun gezin hun dienst vervullen, brengt bovendien nog geen geringe kosten met zich, welke vermeden moeten worden. Mijnheer de Voorzitter! Voorts wil ik er op wijzen, dat er zoveel mogelijk zorg gedragen zal worden voor

een goede huisvesting van de militairen.

Indien dit geschiedt, zal daarmede buiten twijfel de goede geest onder de militairen versterkt worden en een bron van gerechtvaardigde ergernis weggenomen worden. Begrijpelijk zal er ook rekening mede gehouden moeten worden, dat bij de toekerming van een woning de huur niet boven de financiële draagkracht van de daarbij betrokkene uitgaat. Daar dit een gewichtig punt is, bevelen wij deze zaak nogmaals in de bijzondere aandacht en belangstelling van de minister aan. Met belangstelling hebben wij er kennis van genomen, dat de minister voornemens is maatregelen te treffen, waardoor

bij de herhalingsoefeningen

de kostwinnersvergoeding wordt vervangen door een vergoeding aan inkomstenderving tot een nader vast te stellen maximumbedrag. Wij spreken als onze wens uit, dat deze niet schriel zal zijn, dewijl velen, die dit eigenlijk niet of slechts zeer moeizaam kunnen dragen, somtijds door het waarnemen van de herhalingsoefeningen ernstige schade lijden in hun 'bedrijf. Ook hebben wij eveneens met belangstelling er kennis van genomen, dat

de groetplicht,

waarop van verschillende zijden, ook al door de onderofficieren, is aangedrongen, weder zal worden ingevoerd. Wij hopen, dat het de minister zal gelukken, deze in te voeren tot algemene tevredenheid. Verder zou ik nog iets willen opmerken

ten aanzien van de verpleging.

De minister deelt ten aanzien daarvan in de Memorie van Antwoord mede: „Aan de tot de MILVA behorende gediplomeerde verpleegsters is de status van officier toege'kend, omdat dit met het oog op de aan deze vrou'we- lijke militairen te verstrekken accomoclatie op het gebied van de huisvesting en voeding, alsmede in verband met de bij buitenlandse legers bestaande verhoudingen, gewenst bleek. De bezoldiging van deze categorie Ls echter niet gelijk aan die van de overige officieren, doch is afgeleid van de salariëring van burgerverpleegsters en ligt daardoor op hetzelfde niveau als die van onderofficieren, met dien verstande, dat de maxima welke deze vrouwelijke militairen als verpleegster of eerste verpleegster kunnen bereiken zelfs aanmerkelijk lager zijn dan die \an een sergeant-majoor- of adjudantonderofficier verpleger".

Dit moge zo zijn en het zal ook stellig wel zo zijn als de minister ons heeft medegedeeld, doch daarmede is de grief met weggenomen, dat deze voruwelijke verpleegsters wel tot de officiersrang kunnen opklimmen, maar de mannelijke niet. Wij doen bij deze een beroep op de minister om dit alsnog mogelijk te maken. Verder moge ik mijnerzijds nog een korte opmerking maken

over de inenting.

De minister deelt dienaangaande mede, dat van december 1955 tot heden bij de Koninklijke Land- en Luchtmacht 11 gevallen van encefalitis ten gevolge van de inenting zijn voorge'komen, waarvan één met dodelijke afloop, en wel ibetreffende de militair te Cats in Noord-Beveland. Dit toont weder bij vernieuwing aan. dat er grote gevaren, zowel voor de gercondheid als voor het leven, aan de inenting zijn verbonden. Over de zeemacht spree'kt de minister echter niet. Ons is ook een geval bekend, dat een militair bij de zeemacht ten gevolge van' de inenting aan de rand van de dood is gea\eest. Hieniit blijkt, dat

onze bezwaren tegen de inenting,

gegrond als zij zijn op Gods Woord, dat verbiedt, dat iemand zijn leven zonder noodzaak in gevaar stelt, steekhoudend zijn; want zelfs jaren na de inenting kunnen ten gevolge daarvan mensen aan allerlei kwalen gaan lijden. Tenslotte verblijd ik mij, dat

de opbouw van onze marine

vrijwel over het algemeen in hoofdzaak in deze Kamer bevredigend bevonden is en dat de voortgang daarvan wordt toegejuicht.

NASCHRIFT

Zoals de lezier bij aandachtige lezing van de rede kan opmerken, zijn er ook dit jaar door Ds. Zandt in zijn rede gewichtige aangelegenheden ter sprake gebracht, onder meer de hoge uitgaven voor onze defensie, waarbij aangedrongen werd op juiste toepassing der gelden en op verkorting van de diensttijd, het plaatsen van de militairen in een garnizoen dicht bij hun woonplaats, de mogelijkheid, dat de militairen des maandagmorgens met de eerste reisgelegenheid naar hun garnizoenen zullen kunnen terugkeren; het vloeken, waarbij bepleit vv'erd, dat de minister alles in het werk zal stellen om het schrikkelijk misbruik van Gods heilige Naam bij onze strijdkrachten tegen te gaan, ook al door het instellen van zware straffen; de opheffing van de Nationale Reserve, de inenting en meer andere onderwerpen. Het valt te betreuren, dat de minister zijn standpunt inzake de terugkeer naar liet garnizoen op maandagmorgen per eerste reisgelegenheid niet gewijzigd heeft. Hij heeft dit met beroep op de dienstbelangen weder geweigerd. Wat betreft de bevoegdheid der korpskomniandanten om d't toe te staan, waarover door Ds. Zandt een vraag gesteld werd, blijkt uit het antwoord van de minister, dat de korpskommandanten no.g immer dezelfde bevoegdheid hebben zoals zij die voorheen hadden. Ook valt te betreuren, dat de minister ten aanzien van het vloeken niet toegezegd heeft, dat er strenge strafmaatregelen door hem zullen worden ingesteld, zoals die door Ds. Zandt waren voorgesteld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1958

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Oorlog en Marine

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1958

De Banier | 8 Pagina's