Mr. H. K. J. Beemink tot voorzitter van de C.H.U. gekozen

Zaterdag 31 mei j.l. werd Mr. Beemink in plaats van de heer Tilanus, die voorzitter van de Tweede Kamerfraktie blijft, door zijn partij gekozen tot voorzitter van de C.H.U. Naar aaideiding van deze verkiezing hebben onderscheidene personen een onderhoud met de heer Beemink gehad. Aan de hand van hetgeen aangaande dit onderhoud gepubhoeerd is, geven wij daaromtrent een kort verslag in „De Banier". In dit onderhoud kwam onder meer ter sprake, zoals daaromtrent in de dagbladen gepubliceerd is, of de positie van de scheiding van voorzitter van de C.H.U. en die van de voorzitter van de Tweede Kamerfraktie een bhjvende zal zijn. Deze kwestie moet men volgens de heer Beernink rustig aan haar verdere ontwikkeling overlaten. Men heeft daarmede de tijd tot de nieuwe Kamerverkiezingen in 1960. Daarover kan dan een beslissing genomen worden, waarbij de teer Beernink, hoe deze ook moge uitvallen, ach neer zal leggen. Ook valt op het ogenbKk niet met enige zekerheid te zeggen of de C.H.U. — aldus de heer Beemink — in 1960 al of niet aan de regering zal deelnemen; waaraan hij onmiddellijk toevoegde: Op hot ogenblik zal echter geen politicus, die het goed met zijn land meent, een kabinetskrisis begeren. De internationale omstandigheden — men denke maar aan Frankrijk — laten dit allerminst toe. Over een fusie van de C.H.U. en de A.R.P. sprekende, gaf Mr. Beemink als zijn oordeel te kennen, dat het niet verstandig zou zijn deze althans op staande voet te forceren. Men zal er goed aan doen om nuchter en heel reëel rekening te houden met de omstandigheid, da: t door velen verschillend wordt gedacht over de theologische achtergronden, die het staatkundig leven ten onzent beheersen. Een geforceerde fusie zou stukken en brokken maken. Op de dag, dat besloten zou worden tot fusie, zuUen personen uit de A.R.P., om welke reden dan ook, een nieuwe A.R.P. oprichten. En zo is het ook in de C.H.U. gesteld. De uitslag van de raadsverkiezingen in Amsterdam, Den Haag, Leiden, Voorburg en in andere plaatsen, waar de A.R. en de C.H.U. met een gemeenschappelijke lijst uitkwamen, heeft bewezen, dat de gedachte van een zodanige samenwerking door velen wordt afgewezen.

In deze is het wel zeer opmerkelijk, zo merken wij op, dat waar ten aanzien van een samengaan van de A.R.P. en de C.H.U., naar het oordeel van de heer Beernink en velen met hem, dit niet gaat, de zaak daarbij aldus staat, dat wanneer de S.G.P. een samengaan met de huidige A.R.P. en C.H.U. van de hand wijst, zij door vele A.R. en C.H. als een scheurpartij wordt gebrandmerkt. Het heeft er zodoende alles van weg, dat de A.R.P. en de C.H.U. er wel beginselen op na mogen houden, maar de S.G.P. niet, en dat zij haar beginselen alle maar over boord heeft te werpsn als de A.R.P. en de C.H.U. op samengaan aandringen. Terugkerend tot hetgeen over het onderhoud met Mr. Beemink in de dagbladen gepubhceerd is, valt daaruit af te lei3en dat de nieuwe voorzitter van de C.H.U. overigens geen principiële tegenstander van een samengaan van de C.H.U. en de A.R.P. is en dat hij deze niet wil bevorderen, maar dat hij zelfs geen groei in de richting van een fusie, zelfs bij de jongeren niet, ziet.

Bij dit onderhoud kwam ook een speciale aktuele aangelegenheid ter sprake, namelijk de Algemene Kinderbijslagwet, welke bij de Tweede Kamer aanhangig is en waarover de heer Beemink zijn oordeel uitsprak. Hij sprak zich als een verklaarde tegenstander van deze wet uit. Deze wet toch hield volgens hem een aantasting van de eigen verantwoordelijkheid van het gezin in en achtte de heer Beernink mede daarom haar verwerpelijk, omdat daarbij een verschuiving van het nationale inkomen op een onjuiste wijze plaats vindt, waarbij geen sprake is van een zuivere verzekeringsgedachte. In elk geval gaf Mr. Beemink de voorkeur aan een weduwen- en wezenverzekering en -verzorging.

Ook werd de positie van minister Staf bij het onderhoud besproken. Over de positie van minister Staf na de helmenaffaire sprekende, verklaarde Mr. Beemink, dat hij het met het Eerste KamerHd der C.H.U., Mr. Vikseboxe, eens is, waar de- Ee verklaarde, dat wanneer minister Staf zich te eniger tijd niet langer beschikbaar stelt om de portefeuille van Oorlog en Marine waar te nemen, deze portefeuille maar eens in andere handen dan ki die van een C.H. moet terecht komen. Persoonlijk, zo voegde hij er aan toe, heb ik zonder enige aarzeling de motie van de heer Evert A. Vermeer gesteund tot het instellen van een onderzoek over het gehele aankoopbeleid bij de landmacht. Overigens moet men volgens hem datgene, wat minister Staf in het belang van de defensie van ons land gedaan heeft, niet alleen beoordelen door te kijken naar de helmenaffaire. Uit de woorden van de heer Beemink betreffende de positie van Ir. Staf als minister van Oorlog en Marine is moeilijk iets anders te konstateren dan dat de C.H.U. er zich niet tegen zal verzetten als Ir. Staf de portefeuille van Oorlog en Marine niet langer wenst waar te nemen.

Het geheel van het onderhoud met Mr. Beemink overziende, komt men tot de overtuiging, dat wanneer op 9 juli bij de viering van het gouden jubileum der C.H.U. de heer Tilanus de voorzittershamer aan Mr. Beernink zal overdragen, er met deze overdracht geen ingrijpende veranderingen in de gedragswijze van de C.H.U. zullen plaats vinden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen