Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolg landbouwbegroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolg landbouwbegroting

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Repliekrede van de heer Kodde

Bij de behandeling van de landbouwbegroting was één van de veel besproken onderwerpen het door minister Vondeling aangekondigde plan om de veehouder een deel van het marktrisiko voor eigen rekening te doen nemen. Vrijwel heel de landbouw is over dit voornemen zeer verstoord, want het ligt voor de hand, dat een dergelijke maatregel tot verlaging van het inkomen in de melkveehouderij kan leiden. Men kwam van onderscheidene kanten er vooral tegen op, dat de voorstelling werd gewekt, alsof de landbouw al niet genoeg risiko te dragen heeft. Het voorstel van minister Vondeling om het gegarandeerde melkkwantum tot 5 miljard kilogram voor het lopende prijsjaar te beperken, was volgens verscheidene sprekers al een groot risiko op zichzelf, waarbij dan nog kwam de verlaging van de garantieprijs tot ƒ 28.90 per 100 kilogram. Vrij algemeen was men dan ook van oordeel, dat door de genomen maatregel het beginsel van de minimumgarantie in onbeperkte mate werd aangetast.

Voorts werd er over geklaagd, dat er in het beleid van de minister geen lijn te ontdekken valt. Over dat beleid werd, zoals te begrijpen is, verschillend gedacht. De socialisten hebben daarover weer een andere mening dan bijvoorbeeld de rooms-katholieken, wier woordvoerder, de heer Engelbertink, er vooral bezwaar tegen had, dat de minister zo weinig aandacht schonk aan de adviezen van het Landbouwschap. Over het landbouwbeleid in het algemeen werd door de heer Kodde een geheel andere richting bepleit, neerkomend op een grotere mate van vrijheid, dus zo, dat de overheid niet alles regelt, gelijk men heeft kunnen lezen in de rede, weUce twee weken geleden in haar geheel in „De Banier" werd opgenomen en zoals ook blijkt uit de repliekrede, welke door de heer Kodde gehouden werd, nadat de minister de sprekers beantwoord had.

Voordat wij deze repliekrede plaatsen, moeten wij echter eerst nog één en ander vermelden over de moties, die tijdens de behandeling dezer begroting werden ingediend. De heer Engelbertink (K.V.P.) was er heel gauw bij met een motie, blijkbaar, omdat hij bevreesd was niet de eerste te zijn, die met een motie kwam. Wordt anders gewoonlijk gewacht met het indienen van een motie tot nadat de minister gesproken heeft, de heer Engelbertink kwam er al mede voor de dag voordat de minister de sprekers beantwoord had. De motie beoogde de Kamer als haar oordeel te doen uitspreken, dat het gedeelte van het marktrisiko, dat de minister voor rekening van de landbouw wilde laten komen, niet onbeperkt door de veehouderij behoort gedragen te worden, maar dat alsnog in overleg met het landbouwschap een bodem zou worden vastgesteld ten aanzien van dit gedeelte. De indiener van deze motie achtte deze bodem, zoals hij het noemde, nodig, omdat anders de garante melkprijs aan betekenis inboet. Deze motie werd echter met 61 tegen 60 stemmen verworpen. Later volgden er nog drie andere moties, waarvan de eerste twee dit gemeen hadden, dat zij gericht waren tegen het voornemen om een deel van het marktrisiko voor rekening van de landbouw te laten komen.

Het verste van deze twee ging wel de motie van de heer de Ruiter (C.H.), waarna die van de heer Biesheuvel (A.R.) volgde.

De motie-De Ruiter beoogde de regering uit te nodigen de garantieprijs voor 5 miljard kilogram melk vast te stellen op ƒ 28.90 per 100 kilogram. Over een overdracht van marktrisiko aan de veehouders werd in deze motie niet gesproken. Zij kon echter geen meerderheid behalen. Bij zitten en opstaan werd zij verworpen. Zij verwierf slechts de stemmen van de C.H., de V.V.D. en de S.G.P. In de motie van de heer Biesheuvel werd ook niet toegegeven aan een overdracht van een gedeelte van het marktrisiko aan de veehouderij. Over deze overdracht zou volgens deze motie pas gesproken moeten worden, wanneer zich in 1958—1959 budgetaire bezwaren zouden voordoen. Alsdan zou de minimumprijsgarantie opnieuw door de regering in gemeen overleg met de Staten-Generaal bezien moeten worden, dus niet met het Landbouwschap, wat een groot verschil uitmaakt. Als toch de minister overleg pleegt met het Landbouwschap, kan dit overleg slechts plaats vinden binnen de financiële grenzen, welke door de minister worden gesteld. De Tweede Kamer heeft echter de bevoegdheid om ook over de grootte der bedragen te diskussiëren. Ook deze motie sneuvelde echter. De A.R.-fraktie kreeg slechts de steun van de Kamerleden der S.G.P., bij zitten en opstaan bleek zij verworpen te zijn.

Als laatste motie kwam in stemming die van de zijde van de Partij van de Arbeid. De minister had daartegen geen bezwaar, wat te begrijpen is als bedacht wordt, dat daarin de overdracht van het marktrisiko aan de veehouderij voor een jaar wordt aanvaard. Deze motie hield in, dat het landbouwbeleid op langere termijn gericht moet blijven op het bereiken van een redelijke inkomensvorming in de landbouw, voor welke inkomens de regering bepaalde normbedragen heeft vastgesteld. Voorts wordt de regering er in uitgenodigd om met het oog op de moeilijke zuivelsituatie in de komende jaren in overleg met het Landbouwschap de beloningsnormen voor de produktiefaktor arbeid te verlagen.

Tegen deze motie bestond onder meer het bezwaar, dat het landbouwbeleid om het boerenbedrijf in stand te kunnen houden, slechts mogelijk is als niet alleen de produktiefaktor arbeid wordt beloond, maar evenzeer de produktiefaktoren grond en kapitaal, doch hierover repte de P.v.d.A.-motie met geen

woord. Daarom konden de leden der A.R.- en S.G.-frakties er hun stem niet aan geven. Ze werd echter bij zitten en opstaan door de meerderheid aanvaard. Tenslotte werd in deze vergadering nog een motie aangenomen, waarin de minister werd verzocht om nu eens spoedig met een behoorlijke afvloeiingsregeling te komen voor de IJsselmeervissers, waarop deze nu al jaren wachten. Deze motie werd zonder hoofdelijke stemrming, dus met algemene stemmen aanvaard. Na deze inleiding laten wij thans de repliekrede volgen, welke de heer Kodde uitsprak.

Mijnheer de Voorzitter! Hoewel ik het met het beleid van de regering niet eens ben, meen ik toch een ander geluid te moeten laten horen dan de geachte afgevaardigde, die mij vooraf is gegaan, heeft laten klinken. De wijze van behandeling van de begrotingen maakt het ons niet gemakkelijker om in de ons toegemeten tijd gereed te komen. Daarom heb ik ook niet op alles kunnen ingaan, maar slechts grepen kunnen doen en is de visserij ditmaal niet behandeld kunnen worden. De minister heeft gezegd, dat ons land afhankelijk is en dat wij daarom snel moeten reageren, zodat het niet vreemd kan zijn, dat er wel veranderingen komen. Wij erkennen die afhankelijkheid; wij wijzen steeds op die

afhankelijkheid;

wij roepen steeds, dat wij rekening moeten houden met het bestuur Gods, zodat wij die afhankelijkheid, hoewel erkennende, toch wel anders zien dan de geachte bewindsman. Dat er wel veranderingen nodig zijn in het beleid, zoals het nu gevoerd wordt, ook door de veranderingen in de afzetmogelijkheid, erkennen wij ook, maar toch moet dat niet gaan ten koste van de boer. Hij wordt enerzijds in een keurslijf van bepalingen gestopt; dan mag anderzijds niet gesteld worden; nu moet ge ook nog maar de gevolgen van dat in een keurslijf verkeren dragen. Het is niet nodig het te herhalen, ik heb reeds gezegd, hoe ik over die samenwerking in de E.E.G. denk. Daarvan verwacht ik de oplossing niet. De minister heeft gezegd, dat de verhoging van het

vetgehalte

van de melk niet begeerd wordt, omdat die verhoging tot een hogere prijs zou leiden, doch omdat geen hoger gehalte gewenst is. Maar, Mijnheer de Voorzitter, is er nu toch geen mogelijkheid om door vereenvoudigintr van de vidjze, waarop de melk van producent naar konsument gaat, de prijs op dezelfde hoogte te houden of lager te doen worden en dan volle melk te leveren? Daarover heb ik niets vernomen. Het spijt mij, maar ik heb de indruk gekregen, dat zulks niet wordt begeerd en dat zulks in het beleid niet past. Toch kan ik niet anders dan maar weer op die vereenvoudiging aandringen. Dat teruggekomen is op de behandeling van de wet vervreemding landbouwgronden heeft mij bevreemd en ik zal daarin de minister niet volgen; ik wil alleen mijn

bevreemding

daaover uitspreken. De minister heeft gewezen op de volgens hem zitte situatie, dat wij grote bedragen uitgeven aan de zuivel, terwijl in de omliggende landen de prijzen hoog zijn, zodat er zuivelprodukten gesmokkeld worden. Dat bevestigt mij in mijn mening, dat de verwachtingen op samenwerking ijdel en ongegrond zijn, hetgeen door ons steeds is betoogd De hooggeroemde voordelen worden niet behaald en de hooggeachte samenwerking, op grond van de menselijke rede en wijsheid, is niet bereikt. Het ziet er naar uit, dat onze landbouw daarvan de dupe gaat worden, zo hij dat al niet is, en het blijkt niet de manier te zijn om overschotten tegen te gaan. Er schijnt geen neiging te zijn om de minister te volgen in zijn betoog, dat het land, hetwelk het z m P t s h D w l o

goedkoopst h

kan produceren, dat ook moet doen. De minister klaagt over maatregelen aan de grenzen; die staan ons niet ten dien'ste en met de andere maatregelen bhjken wij hoe langer hoe dieper in het moeras te komen. Maar hoe moet het dan wel? Daarom wil ik opwekken tot verandering van het beleid; zoals nu gaat het niet. Het blijkt toch wel wat de P.v.d.A. wil. Zij wil alles regelen. Zij ziet de taak van de overheid zo, dat de regering alles doet of althans voorschrijft hoe het gedaan moet worden. Daaraan kunnen en willen wij niet medewerken. Wij zien de taak van de overheid anders. Ik zal daarop ook nu niet meer verder ingaan, want de tijd noopt tot andere zaken over te gaan. Wat het i d a t l

garantiebeleid

betreft, heeft de minister gezegd te zoeken naar de beste weg. Uiteraard houdt dat in, dat hij zoekt, en zoeken houdt in, dat er wel eens wordt misgetast. De juiste en de beste weg schijnt niet te zijn gevonden. In eerste termijn heb ik daarover mijn mening reeds gezegd en ik zal daarop nu niet weer ingaan. Wij wensen vrijheid. Dat wil niet zeggen, dat wij, nu de moeilijkheden zich openbaren, maar menen, dat zonder meer kan worden gebroken met het geven van garanties. Het risiko kan niet dadelijk onbeperkt door de veehouders worden gedragen. Het is toch voor de veehouder niet mogelijk zich maar dadelijk aan te passen. Hij zal wat tijd nodig hebben en die tijd moeten wij geven. Was hij volkomen vrij gebleven, dan hadden wij niet het streven gesteund om een „bodem" vast te stellen, want dan had hij de gevolgen kunnen dragen. Nu is hem in de verleden tijd een inkomst onthouden en dus is hij thans kwetsbaarder dan in het geval, dat hij dat inkomen had kunnen behouden. Vandaar onze bereidheid om de motie van de heer Engelbertink te steunen. De minister heeft er op gewezen, dat er een zogenaamd grenssysteem en een

toeslagensysteem

zijn. De geachte bewindsman zeide voorkeur te hebben voor 't toeslagensysteem. Maar daardoor zijn de moeilijkheden niet opgelost. De minister wil het behoefte-element niet uitsluiten, als hij spreekt over bestaanszekerheid, maar hij wil toch geen individuele bedeling. Dat wordt zeker ook niet begeerd. Dit bewijst echter toch ook wel in welke richting het gaat en waar het gevaar dreigt. Het gaat in een richting, waarin slechts plaats is voor regel op regel, in een richting, waarin niets meer vrij mag zijn. Bij al het geroep over de vrijheid, welke er in ons land zou zijn, vrees ik, dat de mens „in-zijn-mens-zijn" er door zal worden aangetast. Dan wordt het een ondersteuning, ook al wordt dat niet gewild. De minister heeft te kennen gegeven, dat met het

Landbouwschap

geen overeenstemming is bereikt betreffende de grootte van het bedrijf, waarnaar de garantieprijzen zijn gericht. Hij noemt die grootte geen principiële, maar ook geen theorerisohe zaak. Toch noemt hij het een betrekkelijk willekeurige jaak, welke bedrijfsgrootte Ls genomen. pe geachte bewindsman heeft er op gewezen, dat er verschil in de opbrengsten was en dat het kleinere - bedrijf wel iiogere inkomsten had dan het grotere. Dat wil ik graag aannemen. Maar dat iverpt ook veel van des ministers stellingen inzake de grootte van bedrijven om, ook al zal hij daarbij grenzen ia het oog hebben gehouden. Toch vraag iJc me af: waarom dan een groter bedrijf genomen dan het Landbouv/sohap jam? Een hogere garantie te geven was toch wel niet het doel. Is niet juist een lager bedrag gesteld? Blijkt dan niet, dat toch wel in dit geval de grootte van invloed was? Mijnheer de Voorzitter! Ik pleit lüet voor een beleid, dat, rekening houdende met de grootte, voert naar het opheffen, naar het onmogehjk maken van het

kleine bedrijf,

maar ik acht het toch wel bedenkelijk, als nu, nu het vastloopt, de garanties op die wijze worden verlaagd. Dat er verlaging zal moeten komen, erken ik en had de minister alleen gezegd: het kan zo niet langer, dan had ik dat onderschreven, maar niet kan ik instemmen met de voorstelling, alsof het eigenlijk toch maar een betrekkelijk willekeurige zaak is. Zeg het dan maar ronduit, maar laat dan ook vrijheid en regel niet alles.

Er blijkt wel uit, dat het zo niet kan en niet moet, alsook, - dat het nooit juist is te vertrouwen op het menseHjk kennen en kunnen. Gods zegen, die maakt rijk en voegt er geen smart bij. Vertrouwt niet op de mens, die hooi worden zo zegt ons Gods Woord. De minister acht de maatregelen inzake de zuivel hard, maar nodig. Hij wees nogmaals op de

instorting

van de export. De minister erkende, dat er geen bodem is, geen vaste harde bo- Idem voor de zuivelprodukten. Hij zeide, dat een nieuwe katastrofe een nog lagere prijs zou brengen. Hij acht de moties niet nodig en dringt aan op intrek- |king. De voorstellers zullen daarover jmoeten beslissen. Ik wü mijn mening jover alle ingediende moties nog wel vormen, maar, hoe het ook verloopt, het blijkt ook wel, hoe wij over deze zaken denken. Doch ook dan mogen wij wel Inogmaals wijzen op de noodzaak tot

meer vrijheid

voor de agrariër. Dan mogen wij nogmaals vwjzen op wat in het verleden is gedaan. Toen is de prijs lager gehouden dan verkregen had kunnen worden, wanjieer er vrijheid was geweest. Op deze «ijze betaalt de agrariër altijd de rekening. De regering zal rekening hebben te houden met haar beleid in het verleden en, hoe moeilijk ook, nu de wensen van de agrariër niet kunnen en molen afwijzen.

.Mijnheer de Voorzitter! Heb Ik het goed gezien, dan heeft de minister zich inake ramingen voor het Landbouwlisatiefonds er op beroepen, dat die TOlgens het oude systeem zijn geraamd Oude basis. Maar hoe is het dan nu? |Was er dan geen mogelijkheid die ra- [iiingen te veranderen? Moeten vsdj dan "u maar vaststellen, wat de minister noemt: op oude basis te zijn geraamd? jls het dan zo stroef geworden, dat zulks fet is te veranderen? Zonder bedenking 'cht ik dit verschijnsel niet. Het wordt

bezwaarlijker,

l'ls de minister zegt, dat uit de cijfers Ijeen rechten ontleend mogen worden, ierbij wil ik nogmaals vragen, hoe de jffirdeling zal zijn over de veehouders. als het maximum van de garantie is bereikt. Daarover heb ik geen uiteenzetting gehoord, alhoewel Ik dat heb gewaagd, omdat ik mij er geen mening over kon vormen.

De minister ziet het vetgehalte als een prijzenlcwestie, dus niet als een gez^ndheidskwestie. De minister vreest, en dat we] terecht, dat verhoging van de prijs de afname ongunstig zal 'beïnvloeden. Daarom dringen wij ook aan op een vereenvoudigd systeem, zodat een goed produkt tegen dezelfde of mogelijk lagere prijs aan de konsument kan worden aangeboden.

Reeds heb ik gezegd, dat wij ons kimnen verenigen met het streven om het verbruik op te voeren. Maar dan zal ook moeten worden getracht de prijs niet te verhogen, maar de

kwaliteit

te verbeteren. „Goede kwahteit en lage prijzen" leest men op de reklames, en dit zal ook hierin het richtsnoer moeten zijn. Doch dan zal de inmenging van de overheid minder moeten worden. En het is een vraag of dat gewild wordt. De minister heeft gezegd, dat de S.B.L. niet tot doel heeft het staatsbezit te vergroten. Als de minister daardoor de mogehjkheid wil openen om op vrijwillige basis de kleine bedrijven te vergroten, wil ik hem daarin steunen, maar slechts als het vrijwillige voorop staat. Dan heeft de minister gezegd de kwestie van de

vestigingseisen

te zullen laten rusten. In andere bedrijven acht men dit nodig. Wie is die „men"? De S.G.P. niet. Er zal diep worden ingegrepen als zulks gebeurt. De vrijheid zal teloor gaan. Als het nu zo was, dat de kleine boer geen goed gebruik maakte van de bodem en dat er een gebrek aan voedingsmiddelen was, dan zou kunnen worden gesteld, dat de nood dringt; maar zo is het nu niet. Er is dus een andere drang en die drang zal wel gezocht moeten worden in het streven om alles te regelen. Die drang zal wel niet vreemd zijn aan een politieke instelling. Die drang houdt geen rekening met het feit, dat de mens afhankeUjk is van God. De minjcster vreest, dat de natuurMjke sanering te langzaam zal komen. Dus dan maar regelen. Er is reeds een neiging om

geen landbouwer

te worden. Het hjkt ons niet nodig om te regelen, want er zal vanzelf wel een sanering komen; de landbouwer heeft inzicht genoeg om zeK te handelen. Een bedrijf moet, naar de minister stelt, groot genoeg zijn om - een bestaan te leveren. Dit is zeer rekbaar. Wordt echter niet vergeten, dat aan Gods zegen alles is gelegen? Nogmaals wil ik zeggen, dat wij niet op het standpunt der lijdelijkheid staan, maar wel de afhankelijkheid wensen.

Dat het verschil tussen baten en lasten bepalend is voor het voordeel, is wel duidelijk, maar wat doet de minister om de lasten te verlagen? Daartoe kan toch zeker niet de instelling van allerlei schappen, die mede hun

bijdragen

innen, leiden. Daartoe kunnen niet de hoge waterschapslasten leiden. Daartoe kunnen niet leiden allerlei bepalingen, waardoor zoveel administratie ontstaat, dat de agrariër, dat elke ondernemer een ander nodig heeft om de zaken bij te houden en de formuHeren in te vullen.

Dat de agrariër, mogelijk meer dan een ander, de natuurlijke invloeden bemerkt, is wel zeker. Maar ook is zeker, dat die invloeden worden geleid. Het erkennen daarvan heb ik helaas in het antwoord van de minister niet vernomen. Was dat het geval geweest, dan was er hoop gerezen, nu niet. Mijnheer de Voorzitter! Over de ingediende moties van orde wil ik mij beraden, zodat ik op dit moment mijn standpunt daarover nog niet zal mededelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1958

De Banier | 8 Pagina's

Vervolg landbouwbegroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1958

De Banier | 8 Pagina's