Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De provinciale begroting van Zeeland Vervolg van de van de heer Kodde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De provinciale begroting van Zeeland Vervolg van de van de heer Kodde

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer 'de Voorzitter!

Ik wil dan nu oog eens ikijken naar de financiële toestand van de provincie.

Wanneer •wij 'de begroting bezien, dan meen ik te mogen 'zeggen, 'dat 'de provincie er toch niet ruim meer voors'taat. Of wij echter het iwoord „zorgelijk" moeten bezigen, is vo'or mij nog de vraag, maar 'dat de middelen niet ruim zijn, is toch wel een feit. Wanneer ik in aanmerfcin'g neem, dat een bedrag •van ƒ 100.000.—, dat op 'de vO'ri'ge begroting nog (kon worden uitgefcro'kken om een eventueel tekort op 'de bootdiensten te dekken of 'Om bepaal'de •wijzigingen in 'de tarieven van 'de bootdiensten aan te brengen, thans niet meer op de begix> ting kon worden gebracht, en wanneer ik zie, dat 'wij maar een post „on-voor-2den" 'hebben van ƒ 30.000.—, 'dan moet ik zeggen, dat de ru'imte toch maar zeer gerin'g is. Ik hoop echter, dat dat niet belemmerend zal werken op de on'twikkeliog van onze provincie. Ik zie hier evenwel wel het bezwaar in, 'dat wij hierdoor weer meer lafhankelijk worden van anderen, van de staat, want wij weten niet 'of deze bereid zal zijn ons nog iets te 'geven, en ons ook geven kan. Ik ben te dien op'zichte — en ik kom daar straks mi'ssohien nog wel even op teruig ais ik spreek over de indusü'ie — niet optimistisch en ik ben ook niet optimistisch ten op-zichte van de financiën der provincie.

Mijnheer de Voorzitter! Ik zou hieraan juist 'de 'Ontwikkeling "van Zeeland willen vastknopen en daarbij 'wil ik toch ook wel spreken over 't Zuidsloe en allies wat daarm'ee sam-enhangt. Het is inderdaad noodzakelijk, dat 'wij zo spoc'dig mogehj'k traöhteni de zaken ao'danig te regelen, 'dat 'hier mogelij'kheden liggen. Gisteren heeft de 'heer Hesselink het wo'ord gevoerd eni ik was het niet in elk opzicht miet hem eens, maar daarin ben ik het wel volkomen met hem eens, 'dat de 'over-'heid tot taak heeft zo gunstig mogelijke voorwaarden te scheppen, doch dat de uitvoering aan de parbikuiieren zal moeten •worden gelaten. Immers, wanneer wij idit van overheidswege moeten gaan doen, 'dan komt één en ander, daar ben ilk van overtuigd, niet tot izijn recht. En dat, terwijl hier veel moeilijke terreinen liggen 'waarO'p alleen het partiku'lier initi'atief tot anogelijkheden zal 'kunnen komen. Het 'komt mij voor, 'dat - wij als overheid tot taak 'hebben O'm het de partikulieren m'Ogelijk te maken, die zaken te doen en ik meen, dat dit ook in het b©. toog van 'de heer Hesselink lag opgesloten.

Ik kom dan nu op de - vraag hoe Zieeil^< 3 in dit opzicht zal dienen te - worden ge. holpen en hoe dat gaan zal. Hoe is er voorts een 'mogehj'kheid, dat Zeeland nog 'geholpen wordt, want wij zitten inaimets in deze provincie 'al met meerdere ea-'ken waarvo'or ivwj h^ulp nodig hebben. Ik denk m'aar eens aan de bootdiensten zoals ik ook denk aan andere dingen, Hoe zal het nu daarmede gaan? Nogtn'aals: is er nog iets •overgebleven in de pot waarin alle belastin'gen samenvloeien? Terecht 'heeft de heer Meliefste leeds naar •voren igebradht, dat wij er rekening mede hebben te houden, dat een gul'den inderdaad 'wel een gulden is, maar dat de waarde van die gulden ontzaggelijk veel 'lager ligt dan in 'de tijd waaiover de heer MeMefste sprak. Wij hebben er dus zoveel meer van nodig en ie zie in dat opzicht werkelij'k ook igrote moeiüjlkheden, want ik •weet, dat de rijiksbeigroting eveneens voor wat dit aangaat, niet 'velel ruimte meer biedt.

Spreek ik toch. Mijnheer de Voorzitter, over 'de ontwüdcelin'g van Zeeüand, dan lees ik op bladzijde 32 — ik 'zal niet alle gevallen naar voren halen — dat St. Maai^tensdijk is 'aangewezen op het eü'an'd Tholen. Het is 'ons nog niet dui-'delij'k 'Waarom m'cn St. Maartensdijk heeft aangewezen en •waarom men niet gedacht 'heeft aan Th'olen. Ik meen, dat er in Tholen reeds meer voorzi'eningen zijn dan in St. M'aartensdijk en dat de ligging van Th^olen ten ippzichte van andere zaken toch veel gunstiger is d'an de ligging van St. Maartensdijk. Ik zou graag het 'Kollege wiHen vragen of Jiet 'hieraan aandacht zou wi'l'len schenken en eventueel zijn invloed wil aanwenden om te bereiken, dat ook 'dit nog eens bekeken "wordt.

Op bladzijde 35 'lees ik iets over de 'beheersvorm van het halven-en industriegebied in 'het Sloe. Ik sta juist op het standpunt, dat 'Wij daar de zaken wel zodanig moeten, trachten te regelen, dat wij 't klimaat gunstig maken, maar dat wij toch niet tot eigen exploitatie moeten komen en wanneer 't hier zou gaan over een zekere bestuursvorm, 'dan ben ik het er 'volko'men mee eens. Wij moeten dan trachten om iets te - vinden in de vorni als hetware van iets bovengemeentelij'ks •en dan moet dit geregeld worden. Ik heb er niet precies uit kunnen lezen wat er hier, op bladzij'de 35, mee bedoeld is, maar wanneer men het in 'die richting bedoelt, dan aou ik er - volkomen achter kunnen' staan. Nog eens echter: ik zou dit laatste niet kunnen doen wanneer de overheid al die zaken gaat beheren.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wil ik een enkel woord spreken over het subsidiebeleid. Wij hebben inderdaad te dien opzichte reeds onverkwikkelijke besprekingen 'gevo'crd, ik kan het helaas niet anders uitdrukken. Toch gaat het niet ailleen 'daarover, maar het gaat mij om nog wel een ander p'unt ook. Meermalen reeds heb ik er op gewezen, dat men telkens in 'de besluiten 'de uitdruk-'kin'g tegenkiomt „ten hoogste".

Nu kunnen Gedeputeerde Staten zeggen, dat er toch 'een zekere limiet moet zijn. Dat erken ik, m'aar ik vraag mij toch wel af of het juist is, 'dat wij hier 'besluiten nemen om zekere subsidies te verstrekken en daarin 'dan de mogelij'kheid ligt, 'dat het kollege van Gedeputeerde Staten deze eenvoudigweg niet uitkeert. Ik meen, 'dat het toch altijd nog zo fe' dat het budgetreoht 'bij Provinciale Staten en 'niet bij Gedeputeerde Staten behoort en dat 'de uitvoering bij Gedeputeerde Stalten beru'St.

Nu weet ik wel, dat •de grens tuiS'sen uitvoering en bestuur niet altijd even eenvoudig 'is te trekken, maar het is noodzakelijk, dat er regelen worden gesteld.

opdat degenen, wie subsidie is toegekend, er odk werkelijlc op kuomen reke-^gn. Wanneer u straiks wilt kiQinen tot een aigemeen beleid, wanneer oi als het ^re algemene regelen wilt gaan stelen, (jan zult u ond& rsoheid moeten mafcen tjjssen de iversdiiliende objekten, die men jubdi'diëert. Er zullen gevalen 'zdjn waarin men een zeker bedrag geeft en dan denk ik er aan, dat subsidie todh te allen tijde, wil het goed zijn, een aanvulling zal moeten zijn. Het zal toch naiet zo moeten zijn, dat wij 'van provinciewege door een subsidie aleen maar dte mogelijkheid geven om een bepaalde aktiviteit te ontwikkelen. Neen, wanneer het goed is, moeten wij datgene subsidiëren wat opkomt en wij zullen een aanvulliag moeten geven, omdat de lasten te 'zwaar kuainen worden, tot een zeker bedi-ag, en idian zullen er gevallen jkiunneni zijn, iwaarin meni dalt ibedrag bindt aan het exploitatietekort. Wanoieer u het subsidiebeleid wilt regelen, dan ault u in deze twee richtingen moeten denken, bedragen geven, die vaststaan eni landere bedragen, die misschien aan zekere limieten — laat ik het zo maar zeggen — gebonden zijn.

Mijnheer de Voorzitter! Ik kom nu tot een heel ander punt, namelijk tot de bootdisnsten. Wij hebben in het algemeen verslag gevraagd de bootdiensten op zondag stop te zetten en Gedeputeerde Staten hebben ons verwezen naar de motie-Van Oorschot. Ik heb die motie nog eens opgeslagen en toen is mij gebleken, dat - die eigenlijk alleen ging over de diensten op de Wester-Schelde, want die motie luidde toch, dat de dienstreg'eling Vlissingen—Breskens op zondag zodanig worde herzien, dat deze dienstregehog zou aanpassen aan de eisen welke het verkeer op zondag stelt. Het ging dus alleen maar over het veer Vlissingen—Breskens. Maar bij het aannemen van deze mrtie ging hèt ook hierom, dat geen rekening is gehouden met het Goddelijk gebod, miaar wel met de menselijke wil en dat is juist hetgeen waartegen wij bezwaar maken. Wij menen, dat wij als overheid Gods dienaresse zijn, die in de eerste plaats geroepen is om Gods geboden te handhaven en niet heeft te vragen wat de wil van het volk is. Ik weet fwel, dat men aan de andere zijde hier anders over denkt, maar het gaat maar om de vraag wat Gods Woord er van zegt, want dat staat bij mij hoger dan de stem van wie ook.

De heer van Poelje: Wie legt dat uit?

De heer Kodde: Mijnheer de Voorzitter! Ik vraag mij af, of, wanneer men verschillende personen dwingt om op zondag dienst te doen, dit dan de ver.draagzaamheid is, waarop men zo hoog afgeeft.

De heer van Oorschot: En andersom?

De heer Kodde: En andersom? U kunt nooit bezwaar hebben wanneer u bukt onder Gods geboden.

De heer van Oorschot: Dat is een gemakkelijk argument!

De heer Kodde: Dit is een geestelijke wijheid. U zult hier absoluut geen begrip voor hebben, mijnheer van Oorschot, en dat spijt mij wel, maar ik hoop, dat u er nog eens begrip voor kiijgen moogt.

De heer Stemerding: Duidehjk mdcen! De heer Van Oorschot: Ik zou het wël eens precies willen weten. U hebt dat begrip blijkbaar alleen, mijnheer Kodde. De heer Kodde: Mijnheer de Voorzitter! Als men mij vraagt dat dan maar eens duidelijk te maken, dan meen ik, dat dat toch wel zeer moeilijk zal zijn tegenover diegene, die in dit opzicht geen begrip heeft. Ik meen toch, dat wel vaststaat 'Wat Gods gebod is, en wanneer men daar niet onder buldcen of buigen wil, dan zal ook mijn spreken wel zeer weinig invloed hebben.

De heer Stemerding: Neen, zo moet men het niet stellen, mijnheer Kodde.

De heer Kodde: Ja, u wilt het weer op een andere wijze stellen.

De heer Van Oorschot: Dit is de exegese van de heer Kodde.

De heer Kodde: Neen, dat is niet de exegese van de heer Kodde. Dat moet u dan maar bevwjzen, ik ga er niet verder op in.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's

De provinciale begroting van Zeeland Vervolg van de van de heer Kodde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's