Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXV.

Optreden van het ministerie-Van Hall in 1853. Groens oordeel over dit mimsterie. Initiatiefvoorstel van Groen. Ontwerponderwijswet-Van Reenen ingetrokken.

De bekende April-bewegiag, gevolg van het herstel der bisdommen in ons land, bracht in 1853 het eerste ininisterie-Thorbecke ten val. Het werd opgevolgd door het ministerie-Van Hall—.Donker Curtius, dat iets meer dan drie jaar aanbleef.

Minister van Hall behoorde tot de Conservatieve partij. Het is alzo te begrijpen, dat hij met Mr. Groen van Prinsterer niet veel op had. Hij noem'de Groens ideeën onbegrijpelijk en zijn beginselen onbruikbaar, om'dat ze niet tot praktische resultaten konden leiden, een zelfde geluid dus als de S.G.P. zo vaak van haar bestrijders, onder •wie vooral ook antirevolutionairen en christelij'k-historischen, te horen kreeg en nog voortdurend te boren krijgt.

Toch heeft Van Hall in 1853 nog wel getracht Groen aan zijn kant te krijgen, doch Groen hield zioh daarbij zeer gereserveerd. Er had in juni van genoemd jaar een samensprektng tussen beiden plaats, m^aar nadien wilde Groen zich niet meer met hem in'laten, al bleef Van Hall aan'houden kontakt met Groen te zoeken. Zo werd een bezoek, dat eerstgenoemde aan Groen in 1854 vwlde brengen, door 'deze afgewimpeld. Dat Van Hall zo gaarne met Groen op goede voet wilde komen, vond zijn oorzaak in het feit, dat zijn ministerie in ho^ge mate afhankehjk was van de steun van Groen en diens geestverwanten in de Kamer, die bij de verkiezingen van 1853 met vier leden versterkt waren, onder vt'ie onder meer 'de bekende Van der Brugghen, met wie Groen enkele jaren later zulk •een •teleurstellende ervaringen zou op'doeni.

Hoe 'Groen tegenover het ministerie-Van Hall stond, Hijkt wel overdiuidelij'k uit wat Groen in zijn blad „De Nederlander" in 1855 over dit ministerie schreef. Hij deed dit als vo'lgt:

„Een ministerie, dat, ook en vooral 'door de medewerking onzer vrienden, althans onder de invloed van onze beginselen gekomen aan het bewind, zijn historische oorsprong bijkans als ware 'het een schandvlek, verloochent; onze beginselen te keer gaat, onze rechten miskent, op onze belangen, alleen ter tegenwerking acht geeft; een ministerie, dat door de polititek van apaisement (sussen, stillen of in slaap •wiegen), ware en duurzame ibevrediging, op obristelijk-'historisohe grondslag belet beeft; een ministerie waardoor, én het ogenblik ter toepassing ener nationale staatkmi'de verzuimd, én de parlementaire ntii^eiderheid, onder de indruk van omstandigheden en programmabehoeften verkregen, verspeeld is; een ministerie, dat, onder 'de leus ener tegenovergestelde richting, Oinmiddellij^k in •bet spoor, en than's, onder de sohijn van „een vrij en •krachtig initiatief", bijkans aan de leiband van het vorig kabinet •geraakt is". Dit oordeel van Groen over het ministerie-Van Hall berustte vanzelfsprekend op feiten, waarop we niet allen in dit verband kunnen ingaan, daar wij bezig zijn met 't behandelen van Groens werkzaambeden ten behoeve van het ondeiwijs.

Dienaangaan^de stonden wij er tevoren bij stü, dat Tborbecke en zijn ministerie ten enermi'ale in gebreke waren gebleven om aan de Kamer een voorstel aan te bieden inzake een nieuwe ondei"wijswet. Velen hadden nu •hun hoop gevesügd op het nieuw opgetreden ministerie-Van Hall. Groen •had daarvan echter niet zulke hoge verwachtingen, althans niet zodanige, dat 'gegaan zou worden in d© richting, 'die bij hem en velen met hem leefden. Van Hall toch was geen voorstander van ibijzonder christelijk onderwijs. Dat ondervonden zij, die een school wilden stichten, waar zulk onderwijs gegeven zou worden. Steeds nog werden zij daarin door gemeentelijke en provinciale, besturen tegengewerkt. Op klachten, welke 'hierover bij •de regering ingezonden werden en waarover Groen haar inteipel'leerde, werd geantwoord, dat in de willekeur moest worden berust, totdat er een nieuwe onderwijswet was aanigenomenl.

Onder 'de adressen, waarin bij de regering over het weigei-eni van •goedkeuring tot •het stichten van bijzondere scho'len werd geklaagd, behoorde er ook één uit de gemeente Uithuizen in Groningen. Jaren aaneen hadden de adressanten al pogingen gedaan om een vrije school te stichten, maar steeds tevergeefs. Dit was voor Groen aanleiding om gebruik te maken van het recht van initiatief. Daartoe 'diende hij in 1854 een wets'voorstel in, •dat uit 2 artikelen •bestond. Het eerste •biervan luidde: „Omtrent de aanvrage tot oprichting ener lagere school wordt, hetzij door een gemeentebestuur, betzij door Gedeputeerde Staten, uiterlijk binnen 6 weken uitspraak «gedaan". Het tweede artikel bepaalde: „Bij afwijzing door Gedeputeerde Staten kan onze beslissing worden gevraagd".

Groen boogde met dit voorstel dus ten eerste een spoediger afdoening van aanvragen en ten tweede de mo^gelijkfaeid van beroep op de Kroon, in'dien een beroep op Gedeputeerde Staten een negatief resultaat had.

Eerst behandelde de Kamer de vraag of zij het initiatief-wetsvoo!"stel in behandeling zou nemen. Groen, 'daarin gesteund door Van der Bru'gghen, voerde een warm pleidooi voor het in behandeling nemen. En inderdaad besloot de Kamer met 40 tegen 16 stemmen daartoe over te gaan. Alsnu werd het voorstel zelf besproken. Het laat zich •deu'ken, gezien de .grote meerderheid der Kamerleden destijds tegen bijzonder onderwijs was, dat er sterke tegenstand telgen geboden werd. De één noem^de Groens voorstel ongrondwettiig, de ander ontijdig, schadelijk en overbodig. Hoewel Groen, Mackay, Van Lynden en Van der Brugghen zich krachtig tiagen de bestrijders verweerden, mocht dit niet baten. Het eerste artikel werd verworpen met 31 tegen 17 stemmen, waarop Groen zijn ontwerp introk.

Nog in hetzelfde jaar, namelijk in september 1854, werd een ontwerp-ondterwijswet ingediend door minister Mr. van Reenen, 'die voorheen burgemeester van Amsterdam was, maar in 1853 in het kabinet-Van Hall was opgenomen als minister van Binnenlandse Zaken, zodat hij tevens m^et de zaken betreffende het onderwijs was 'belast. Tegen dit wetsontwerp bestonden bij Groen en zijn vrienden zeer ernstige bezwaren. Evenwel kon Groen bij de behandeling van dit wetsontwerp door de Tweede Kamer niet aanwezig zijn om reden 'hij in de zomer van 1854, dus vlak voor de indiening van het wetsontwerp, niet herkozen was. Er hadden toen namelijk periodieke verkiezingen plaats gehad, welke zowel voor de konservatieven als voor de antirevolutionairen een zeer ongunstig verloop ha'dden. Te Zutpben werd de zetel van Van der Bruigghen verloren, te Utrecht die van Van Asch van Wijck, terwijl te ZwoHe Groen vers^lagen werd door Van Zuyien van Nijevelt. Dit verHes was ongetwijfeld daaraan te - wijten, 'dat vei'scheidene kiezers, die onder invloed 'der April-^beweging in 1853 hun stem op genoem'de antirevo'lutionaire kandidaten 'hadden uitgebracht, in 1854 hiervan teru^gkwamen. Groen •kon zich derhalve tegen •het ontweip-Van Reenen slechts in zijn blad „De Nederlander" verweren, wat dan ook 'door hem werd gedaan. Zijn kritiek op bet wetsontwerp hield onder meer in, dat, hoewel de fakultatieve sp'litsing van •de openbare school er door mogelijk werd gemaakt, het oiïtwerp geeni enkele waarborg inhield, dat plaatselijke en provinciale bestviren 'haar zouden toestaan.

Wij rullen op dit wetsontwerp 'niet verder in'gaan, daar het nimm^er "tiot wet verheven werd. Er rees namehjk zaJk een sterk verzet tegen van de zijde der Groot-Protestantse partij en •het Nederlan-ds Onderwijzers Genootschap, wier bezwaren in het Voorlopig Verslag vertO'Ddng vonden, dat minis-ter van Reenen zijn ontwerp introk en 'het dus niet ia openbare behandeling kwam.

sor Urbain Vaes, hoogleraar bij de haadelshogesdhool te Leuven, ibekend is geworden en door hem gepubliceerd is, levert genoegzaam bewijs, dat er met het geld is gesmeten.

Ten aanzien van de uitgaven van de diensten van de K.S.G. op de Brusselse wereldtentoonstelling, waarnaar een cmderzoek is ingesteld, zijn er heel w^at misbruiken gekonstateerd, ondei meer met doire diners van ambtenaren en htm vrienden en vriendinnen op kosten van de K.S.G. Ook zijn er talrijke kredietoverschrijdingen geweest. Een - groot Brussels magazijn, dat een hedrag ter beschikking had voor de organisatie van recepties ten bedrage van 800.000 francs, vroeg hiervoor 1, 4 miljoen francs. Een juffrouw, tolk bij de K.S.G., heeft met haar veelvuldige reizen tussen Luxemburg en Brussel en tenslotte door haar definitieve overplaatsing naar Brussel over het laatste jaar aan salaris en vergoedingen een bedrag van 500.000 Belgische francs, in Nederlands geld omgerekend een bedrag van ƒ 38.000.—, uit de kas van de K.S.G. ontvangen.

Een kategorie deskundige ambtenaren kreeg wegens toch al te hoog geschatte salarissen een nieuw statuut, dat hun lagere salarissen toekende. Het verschil werd echter vereffend in de vorm van vergoedingen. Dit misbruik heeft de K.S.G. enkele miljoenen Belgische francs gekost.

Wat de Bmsselse wereldtentoonstelling betreft, zal naar alle waarschijnlijkheid met een uitgave moeten worden gerekend van 7, 8 miljoen guldens. De autoriteiten van de K.S.G. huurden tijdens deze tentoonstelling dure appartementen, waarvoor 200.000 Belgische francs te veel hetaald moet zijn. Er werden geregeld abnormale huurprijzen betaald, er werd en wordt overwerfc gemaakt, dat buitensporig duin-wordt 'betaald; aan meubileringen van gebouwen, welke bij de K.S.G. in gebruik zijn, worden ontzaggelijke sommen besteed; voor studierei2ien worden enorme bedragen uitgetrokken, en zo kan men voortgaan.

Het rapport is een beschamend dokument voor de Europese idealisten, schrijft een Nederlands blad, dat overigens zelf geen voorstander van het internationalisme is. Dat is het stellig niet, want het toont met feiten aan, dat ons land met het internationalisme, waarin' tal van Nederlanders zo veel heil zien, allerminst gediend is. Dit blijkt onder andere met de Kolen-en Staalgemeenschap ook nu weer. De kolen, welke in Nederland stellig mede door de Kolen-en Staalgemeenschap reeds zo enorm duvi geworden zijn, zullen begin september nog weer duurder worden.

De prijzen van alle soorten kolen immers zullen Ibegin september met 30 a 35 cent per mud worden verhoogd. Hoewel aanvarükelijk werd gedacht dat mede door een goede voorraadvonming de zomerprijzen zouden kunnen worden gehandhaafd, heeft men het in de kringen van de kolenhandel nodig geacht de prijzen toah te verhogen.

Het is vrijwel zeker, dat de verhoogde prijzen gedurende het gehele stooksei-2x> en tot hegin mei 1960 gehandhaafd zullen blijven, een verhoging, welke met de geldsmijterij door de Kolen-en Staalgemeenschap stellig wel in verband zal staian.

Tenslotte zij nog medegedeeld, dat minister van Aartsen heeft afgezien van het instellen van invorderingsmaatregelen tegen degenen, die in gebreke blijven bij hun verplichtingen van het Grootboek Woningverbetering.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1959

De Banier | 8 Pagina's