Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

Daar het niet gelukt was alle begrotingshoofdstukken in 1959 af te handelen, moeten er nog enkele in dit jaar worden afgewerkt. Eén der eerste was de begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, waarmede de Kamer de vorige week een aanvang maakte. Door alle frakties werd aan d> e bespreking deelgenomen, ook d'oor die der S.G.P., namens welke het woord gevoerd werd door de heer Kodde, die na enige tijd wegens ziekte de vergaderingen niet te hebben kunnen bijwO'Uen, thans weer in de Kamer aanwezig kon zijn. De door hem gehouden rede laten wij hier volgen.

De heer Kodde sprak als volgt:

Ook bij de behandeling van deze be-'groting moeten wij konstateren, dat het woningtekort, de woningnood, nog bestaat. Het jaarverslag van de Centrale Direktie van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid ovar 1938 toont aan, dat er op 1 januari 1959 nog een tekort voor het gehele land van 4, 4 pet. was. Dat tekort is inmiddels verminderd, maar er waren gemeenten, namelijk Bameveld en Renkum, waar het percentage van het tekort nog was gestegen en het tekort in Enschede was zelfs het grootste.

Het zal weinig vruchtbaar zijn, te gaan zoeken naar alle oorzaken, welke er toe hebben geleid, dat de woningnood na zoveel jaren nog niet is gelenigd.

Wel staat het vast, dat het beleid, waarbij alle heil van het bouwen door de overheid werd verwacht, niet tot de oplossinig van het woningprobleem heeft geleid.

Ook kan worden gesteld, dat de regelingen, die er waren, niet hebben (geleid tot een goedkopere bouw. Is de bouw niet duurder geiworden, dan ligt de oorzaak daarvan in iets airders dan in de regelingen. Er is dus nog steeds een tekort; velen moeten nog lang wachten voor zij een woning ter beschikking kunnen krijgen en dat wekt teleurstelling.

In bouw door d© overheid hebben wij nooit de oplossing van hot probleem gezien, alhoewel wij ons niet hébben verzet tegen bouw door de overheid in bijzondere gevallen. Daarom heeft het onze insterruning, dat nu getracht wordt, de bouw door

partikulieren,

te bevorderen. Nu kan wel de vraag worden gesteld, of partikulieren zullen bouwen en inzonderheid of partikulieren woningen zullen bouwen, welke door personen met het inkomen van een geschoolde werkman kunnien wor­den gehuurd, of dde personen de hwir daarvoor zullen kunnen opbrengen, doch tegenover die vraag zou ik de vraag v^illen stellen: Moet dan de toch niet gewone gang van zaken, dat de overheid bouwt en moet bauwen, worden bestendigd?

Er moeten wel veel beletselen worden weggenomen en veel moeilijkheden worden overwonnen alvorens de toestand weer gewoon is, zodat zonder steun van de overheid kan worden gebouwd, ook voor hen, die een niet zo hoog inkomen hebben, maar als niet wordt gestreefd naar dat doel, is niet te verwachten, dat het ooit zal worden bereikt.

Aangezien echter voorheen de bou'W door partikuHeren niet is bevorderd, maar veeleer, ab niet begeerd, zonder medewerking is gelaten, zo niet afgeremd, zal in de bouw door partikulieren wel niet dadelijk de gewenste gang komen.

Er zal enige tijd voor nodig zijn, die, naar ik hoop, kort zal zijn, maar die, indien deze wat langer mocht zijn, geen aanleiding mag zijn om op - grond daarvan vast te stellen, dat het met de bouw door partikulieren toch niet goed gaat en dat dus de overheid maar weer moet bouwen.

Dat houdt niet in, dat wij menen, dat niet alles in het werk moet worden gesteld om de

woningnood

te lenigen of dat niet gelet behoeft te worden op ds positie van de minder draagkrachtigen. Wij willen echter wel rekening houden met de omstandighe^ den.

Het kan onze instemminig hebben, dat de minister de bouw in de vrije sektor toejuicht, evenals het onze instemming heeft, zoals reeds is betoogd, dat do bouw door pa-rtikulieren zal worden bevorderd. Wel rijzen daarbij vragen.

In de eerste plaats is het de vraag, of dat doel zal worden bereikt door de nu aangekondigde regelingen. Het is niet te verwachten, dat er personen of ondernemingen zijn, die woningen gaan bouwen, 'die niet rendabel te - exploiteren zijn en waarop verlies wordt geleden. Vooral nu de lasten en belastingen zo hoog zijn en men voornemens is die nog te verhogen, is niet te verwachten, dat het bouwen van woningen zo aanlokkelijk is en aanlokkelijker wordt, ook al zou de wens om anderen te helpen voorzitten. Dat er in de vrije sektor is gebouwd, is mede ©en gevolg van het uitblijven van de premietoezegging, zodat er een keus moest worden gedaan tussen het missen van de premie en het niet hebben van die gewenste voorzie­ ning, doch dat gold niet goedkopere huurwoningen.

In de praktijk bHjkt dan ook wel, dat het niet mogelijk is in de vrije sektor goedkope woningen te bouvi^en, teiïaj er op ©en andere wijze ©en mogelijkheid is, die bouw te financieren.

Ik noem „financieren", want er is ook dan nog niet steeds .een mogelijkheid enige winst te maken. Er zijn plaatsen in ons land, waar door het onderverhuren tijdens het zomerseizoen bouw zonder bijdrage mogelijk is, doch ideaal kan ik die onderverhuur niet vinden. Immers dan moet, zij het tijdehjk en ook wel in een gunstig jaargetijde, met een minimale voorziening genoegen worden genomen, zodat wel de vraag mag worden gesteld, of daarmede d© gezondheid en zedelijkheid zijn gediend. Ten einde de bouw in de vrije sektor mogelijk te maken, zal dan ook gestreefd moeten worden naar een

verlaging van de bouwkosten.

De venhoging van de huren leidt wel tot een minder verlies, doch wij vrezen, dat het niet mogelijk zal zijn, de huren zodanig te verhogen, - dat de bouw weer rendabel wordt en blijft,

Het is wel te betreuren, dat zuDcs niet kan, maar daarvoor zijn oorzaken aan te wijzen, die niet alle voortvloeien uit het beleid inzake de volkshuisvesting. Een te groot deel van het inkomen ivordt afgehouden voor verschillend© voorzieningen en ook voor belastingen, zodat dit niet besteed kan worden voor een toch wel zeci-noodzakelijk iets, namelijk het bezit van een woning, van een goede woning.

Nu kan wel worden gesteld, dat dan de overheid, de staat, maar moet zoTig dragen voor die mogelij-kheid door het geven van bijdragen, doch waar het één met het ander nauw verband houdt, zal óf het en© óf het ander© moeten plaats^ hebben. Er zal zorg voor moeten worden gedragen, dat de lasten en belastingen en het afhouden van bedragen voor andere voorzieningen minder worden, of er zal ©en tegemoebkoming moeten worden verstrekt om het wonen mogelijk te maken tegen te betalen huren. Wij zijn in de bekende cifkel terechtgekomen en het zal wel een 'Zware opgave zijn, daaruit te geraken.

Voorshands verwacht ik dan ook niet, dat het bouwen in de viije sektor zodanig zal zijn, dat tot meer normale verhoudingen wordt gekomen. Er zal naar mijn mening - dus nog moeten worden - gewerkt met het verlenen van

bijdragen,

ten einde de bouw mogeHjk te - maken van woningen m-et huren, die ook door degenen, die het loon van een gewoon werkman verdienen, - kunnen worden opgebracht.

Hierbij meen ik toch de opmerking t© moeten maken, dat het moeilijk is te sproken van een algemeen verkragen welvaartspeil, als een groot deel van - de - bevolking hulp nodig heeft. Immers, het moeten verkrijgen van - bijdragen wijst op ©en tekort. Dat ter leniging vande nood, zoals door de - oorlog en watersnood onts-taan, hulp no-dig was, is te begrijpen en - het izou onjuist zijn geweest, die 'hu-lp niet te verlenen. Maar er - dient - toch wel naar te worden - gestreefd, dat uitzonderingen - geen regel worden.

Zoals uit het voorgaan-d© blijkt, bestaat bij mij: nog wel enige vrees, dat de verwachtingen niet aUe in vervulKng zullen gaan, en dan wil ik trachten te wij-'zen op datgene, wat die vrees bij mij verwekt. Daarbij - wil ik ©en ogenblik: stilstaan bij de plannen, - die de - minister - heeft. Gaarne wil ik - d© m-inister dank 'brengen voor het inzicht, dat hij ons in eijn beleid heeft gegeven. Het is nu mogehjk, daarover van gedachten te wisselen.

Terecht merkt de minister op, dat doot subsidiëring een - grote groep van de bevolking bij d© overrbrugging van - het versdhü tussen kostprijshuren en de doot de beheersing vastgestelde huren is tegemoet gekomen. Het lijkt mij niet ^e. zond, als zulks plaatsheeft en plaats moet hebben. Reeds wees ik daarop en ik zal daarom op - deze kwestie nu niet dieper ingaan. Dat de .premieregehjw eenvoudig van opzet is, wil ik niet ontkennen, maar de uitwerking is vermoedelijk toch wel minder eenvoudig. De

ambtelijke bemoeiingen

eisen meestal wel meer tijd dan goed 13 om vlug tot de bouw van woningen te komen en zijn veelal niet zo eenvoudig. Zijn de tij-dsduren, vermeld in het antwoord op - vraag zes, dan ook niet meer op een theoretische mogeHjkheid en op d© wenselijkheid af-gestemd dan op de praktij-k? Bovendien leiden - de bemoeiingen in vele - gevallen weer tot een wijziging van plannen en dit alles is niet ©envoudi-g. Het vorige jaar heb ik daarvan noig een voorbeeld - genoemd en zal - dat nu niet herhalen. Wel wil ik blijven aandringen op een dusdanig eenvoudige regeling, dat de bouw een vlot verloop kan hebben. Dat doel acht ik no-g niet bereikt. Wel wil ik er rekenin-g mede houden, dat niet opeens een toestand kan worden verkregen, welke wel jewenst is. Voorheen heb ik wel gepleit voor een regeling, waarbij voor eUce wonin-g, die aan - de eisen van de bouwverordening voldoet, een vast bedrag aan premie werd gegeven. Nu de minister echter — en dat acht ik juist — d-e bouw van woningen, welke tegen een lagere prijs kunnen - worden verhuurd, wil bevorderen door een hogere bijdrage, wü ik - daaroo nu niet aandringen. Wel wil ik in overweging - geven na te gaan of, met behoud van de verschillen in de onderscheidene klassen, - toch in - die klassen niet kan worden ges-treefd naar een to-ekenning - van de premie, indien aan de eisen van de bouwverordeningen is voldaan.

Maak het vooral eenvoudig. Vooral thans, nu de noodzaak dwingt nog bijdragen te geven, waardoor de rendabiliteit wordt bevorderd zonder dat de huren dadelijk moeten stijgen.

In dit verband wil ik er wel op wij-zen, dat er toch streken fwaren in ons land, inzonderheid in Zeelan-d, waar d© partikuliere bouw reeds - goed op gang was. Door het sto-pzetten van het toekennen van premies, althans het vertraagd toekennen 'daarvan, is de gang

belemmerd,

en gevreesd moet worden, dat die gang niet gemakkelijk weer zal worden verkregen.

Als reden is genoemd de beigrotingspositie. Het is zeker niet mijn mening, dat daarO'p - geen acht moet v^^orden - gegeven, maar toch do'et het wel wat vreemd aan, dat voor andere zaken wél aanvullingen achteraf mogelijk blijken en voor de woningbouw, 'een toch wel zeer noodzakelijk en nuttig iets, niet.

In tegenstelling met hen, die het van de bouw van woningwetwoningen verwachten, zag ik dan liever het aantal woniBgwetwoningen verlaagd en de partikuliere bouiw bevorderd. Ook acht ik - het niet onmogelijk om andore zaken, zaken, welke ons vo-Hc - afleiden van God en Zijn dienst, niet te stetmen en - daardoor - geld vrij te maken voor het - bouwen van woningen.

Nu wil de minister niet remmend handelen alvorens in - de provincies - een minimumaantal is bereikt. Dat kan wel enige verbetering geven, - doch dan komen wij toch niet boven dat minimvia •wit. Daarom sta ik ©en ru-imare moge- lijkheid tot het toekennen van premies vooT. Het kan wel zijn, dat tot bouw in de vrije sektor daardoor als het ware niet wordt gedwongen, maar het is jiiist 00 door het niet verlenen van een bijlage aan hen, die nu juist iets te laat ajn of om andere reden daarvoor niet jn aamnerking komen, alhoewel zij volgens de gestelde regelen er toch wel , ^t op zouden hebben, door onthouding als het ware te dwingen tot bouw in de vrije sektor?

Het bouwen van woningen met een

lagere huurprijs

achten ook wij nodig. Als de lasten in bet algemeen worden verlaagd, zal dat de bouw van woningen tegen een lagere huurprijs kunnen bevorderen. Onzerzijds is reeds daarvoor gepleit. Wij hebben dus bezwaar tegen (verhoging. Een moeilijkheid acht ik wel, dat het, hoe het ook wordt gekeerd of gewend, in de praktijk onmogeHjk zal blijken om de woningen, waarvoor lagere huren kunnen gelden, ook voor minder draagkrachtigen ter beschikking te houden. Het bezwaar, dat er 'tegen 'bestond, dat ide minister de woningwetwonin'gen te strak aan een inkomensgrens ibond, is wel vervallen, maar het hjkt mij onmogelijk door de regeling van de bijdragen, 'hetzij in eens, hetzij per jaai een oplossing 'te verkrijgen, waardoor slechts degenen, die het nodig 'hebben, worden geholpen. Een dergehjke hulp is imeer persoonlijk. De omstandigheden van personen kunnen sterk wisselen. Het staat voor mij vast, dat, 'wil bereikt •worden, dat 'zij, die hulp nodig 'hebben, inderdaad worden 'geho'lipen, zodanig, dat anderen daarvan niet zullen genieten, er een regeling zal mo'eten komen, waardoor 'de huurders rechtstreeks worden geho'lpen. Daardoor zou de nadruk meer vallen op de persoonhjke hulp en deze acht ik niet tot de taak van deze minister te behoren.

Het is niet mijn bedoeling, dat nu zonder enige overgang alles wordt veranderd. Ook hier wü ik er rekening mede houden, dat wat eenmaal is opgezet niet zonder bezwaar plotseKnig kan worden verbroken. Toch meende ik 'hierop nog de aandacht te moeten vestigen, om'dat ik •vrees, dat wdj er anders nooit uitkomen. Ook vrees ik, dat de regelurg zal nopen tot méér ingrijpen dan wi] wensen. Moet de

vrijheid

van een persoon caodanig aan banden worden gelegd, dat hij niet kleiner mag wonen dan zijn inkomen mogelijk maakt? Is het juist om bijdragen te igeven aan een persoon, die bet wel kan betalen, maar O'm allerlei oorzaken een 'kleinere woninig verkiest? Uiteraard zal ieder vrij zijn een duurdere woning te bewonen 'dan volgens zijn inkomen en volgens 'de regelingen voor hem is 'gedacht, maar andersom zal het wel bezwaar opleveren, tenzij 'de •vrijheid •wordt bepei-kt. De •vrijheid kan ook in 'het gedrang komen, als er naar wordt gestreefd om hen, die wat min'dar kunnen betalen, naar de oudere woningen te verwij'zen. Hoe zullen die woninigpn, als het woongerief no'g goed is, ter beschikking komen?

Nogmaals, ik 'heb er oog voor, dat we niet opeens kimnen lo'slaten wat er is, maar ik vrees, dat 'het 'doel, namiehjk de teru'gkeer tot meer normale omstan'digheden, op de 'gedachte wijze niet, en izeker niet spoedig, zal worden bereikt. 'Het is wel niet prettig te moeten den-'ken, dat •wij er zo niet 'komen, do'ch daarom wil ik duideHj'ker de keuze bepaald 'hebben tussen het streven naar meer normale omstandigheden en het streven, dat de overheid maar moet liou'wen. Als de overheid bouwt, 'dan zal zij wel gemakkelijker regelen, maai daar staat tegenoiver, dat de overheids­ bemoeiingen, algemeen genomen, een strenge regel eisen, wiUen ze niet tot willekeur leiden en zal daardoor de persoonhjke vrijheid niet in het gedrang komen. Het hjkt mij dan ook, dat gestreefd zal moeten worden naar een bouw door partikuheren, ook voor hen, die financieel wait zwak zijn, en dat de bouw van woningwetwoningen 'beperkt dient te 'Worden tot het in de behoefte voorzien van hen, die maatschappehjke hulp nodig hebben.

Nu wil ik iets zeggen over de gedachte om de

bouwprijzen

te drukken door de prijs van de bouwrijpe grond te verlagen. Met de minister ben ik de mening toegedaan, dat het juist is de kosten van ontsluiting te verrekenen in de prijs vx)or de bouwgrond. Dat de 'hoge - kosten zorgen baren, stem ik gaarne toe. Maar zijn die kosten in verhouding tot de waarde van ons ruilmiddel nu zoveel hoger dan voorheen? Ook ik acht het onjuist allerlei bijkomstige voorzieningen te iverrekenen in de prijs van de bouwgrond. Maar kan dat nu niet aan het beleid van de gemeentebesturen worden overgelaten? Het overlaten aan de gemeentebesturen zal ook kunnen leiden tot een beter overwegen van de - vraag of de kosten, die worden gemaakt, verantwoord zijn. Er is wel eens moeilijk te ontkomen aan de gedachte, dat er wed wat al te ruim met de middelen wordt omgesprongen. Ook ik ben van mening, 'dat sommige voorzieningen uit 'de algemene middelen zuUen moeten worden betaald, doch ook dat pleit er voor om: het beleid aan de gemeentebesturen te 'laten. De •vraag of het vereenvoudigen van de 'bouwvoorschriften tot ver'laging der kosten'kan leiden, acht ik niet met zekerheid te beantwoorden. Er is bij mij wel ivrees, diat 'gehjkma'king van .die voorschriften niet de soliditeit van de bouw zal ten goede komen. Er dienit toch wel rekening 'gehouden te worden met de versdieiidenheid van p'laats en grond, mogehjk ook wel met de hgging aan 'de zeekust of op andere plaatsen. Ook dat dient aan de gemeentebesturen te worden overgelaten.

Een gemeentebestuur zal 'gaam-e de bouw van woningen bevorderen; dus is het niet te verwachten, daf het de eisen te hoog zal stellen. Er is bovendien nog goedkeuring van de boinwoorschriften nodig. Daarom acht ik het niet juist, die aan-gelegenheid van bovenaf te regelen. Wel kan het juist en nuttig zijn wenken te verstrekken, 'dat er mogelijkheden zijn, vooral mogehjikheden, die de prijs 'gunstig beïnvloeden en de kwaliteit niet aantasten. Naar mijn mening 'zullen de

gemeentebesturen

daarmede zeker rekening 'houden en hun voordeel doen.

De regeling vxwr de bouw van - woningen voor alleenstaanden acht ik niet gelukkig. Het vorige jaar heb ik al op de bezrwaren gewezen. 'De berekening v-oor de helft, zoals op - vraa'g 55 is geantwoord, acht ik niet 'tot een oplossing te leiden, alhoewel er een tegemoetkoming in 'ligt, welke ik kan waarderen. Omdat een woning aan de in de 'bouwverordening gestelde eisen zal moeten voldoen, zijn er moeilijkheden, maar ook O'm'dat die woningen, gesteld, dat er in afwijkin^g van de 'gewone eisen gebouwd wordt, er nu eenmaal izijn en het moeilijk zal zijn tegen te hoxiden dat die later door anderen dan alleenstaanden betrokken worden. Het bou wen van dergeHjke wonin'gen zal dan ook alleen door de overheid kunnen P'laatsbebben en de minister zal bij he verlenen van bijdragen de no'dige voor waarden moeten stellen en dan wo'rd het weer overheidsbouw. Met de minis ter ben ik van mening, dat het bouwen in de •vrije sektor moet worden bevorderd, als dat 'gewenst wordt. Waarom moet bet bouwen worden tegengehouden, ook al is dat niet rendabel? Het zxHi, naar mijn mening, ; getuigen van een ongeoorloofd ingrijpen in het bezitsrecbt als het bouwen in de vrije sektor werd verboden of werd tegengegaan zijn eigen geld daarin vast te leggen.. Het heeft onzie instemming, dat de

premie-aanvragen,

welke in 1959 niet zijn afgewerkt, alsnog zullen worden afgedaan op de voet van de geldende regeling. Geldt daarvoor dan dat bij 'n te groot aantal goedkopere woningen - voorgaan? Vreest de minister niet, dat door de nadruk te leggen op het woord „goedkopere" 'getracht zal wOGxl'en de kwaliteit te drukken?

Was het niet beter, als er toch voorkeur wordt verleend, dat voorrang werd verleend aan woningen, welke een huur hebben, die betaald kan wooden door hen, die een inkomen hebben, - dat gehjk is aan dat van een werkman?

Ook hier komt weer tot uiting hoe moeilijk 'het zal zijn om door 'het verstrekken van premies er voor te zoT'gen, dat werkehjk zij er van genieten, < iie daarvoor in aanmerking behoren te komen. In verband met de tijd zal ik nu moeten overgaan tot enkele meer bijzondere punten.

Kan de minister mededelen hoelan'g het rappoTt inzake de bouw van bejaardentehuizen nog kan uitbhjven ("vraaig en antwoord 88)?

In het antwoord op vraag 116 zegt de minister, dat 'hij bereid is de plankom-'missle-zuidwest 'de •vraag voor - te •leggen of rechtstreekse planologische maatregelen van rijkswege gewenst zijn - in verband met de uitvoering van de Deltawerken. WaarO'm is in die plankommissie het bestimr van Zeeland niet vertegenwoordigd? Alleen de besturen van Zuidholland en Noordbrabant zijn 'genoemd. Naar mijn mening heeft

Zeeland

toch zeker groter belang bij de regelingen, weBce uit de uitvo'erüig van de Deltawerken voortvloeien, .dan genoemde provincies.

In antwoord op de - vragen 128 en 131 gaat het over de 'kwaliteit van de woninigwetwoningen. In het antwoord op •vraag 129 wordt vermeld, dat zich wel gebreken 'hebben 'geopenbaard. Moet niet worden 'gevreesd, dat de bewoning van die woningen daaTdoor minder aantrekkelijk en ook minder gezond zal zijn? Wat denkt de minister te kunnen doen om die euvelen te verhelpen? Kunnen de gemeentebesturen op bijdragen rekenen voor 'het treffen van voorzieningen? Moet niet worden gevreesd, dat die soort woningen eerder onbewoonbaar zal zijn? Moet daarom de afschrijving niet in een vlugger tempo plaatshebben?

Gedane zaken nemen geen keer, doch het bewijst wel, dat weleens te gemakkelij'k wat nieuws wordt aanvaard.

Ook de geluidswering zal de kwaliteit van de 'wonin'g beïnvlo'eden. D-e minister stelt, dat de bou\werordening er zich niet voor 'leent voor te schrijven wat gewenst is, wél wat minimaal •vereist is. Maar is het •dan 'geen minimale vereiste, dat 'een gezin niet .gesitoord' wordt door geluiden in een ander gezin?

Ook zou ik nog iets willen ze^en over de 'Vergoedingen wegens

zoutschade.

Dankbaar ben ik •voor de toezegging van de minister, dat ondei7xx> ht wordt of een bülijke regeling kan worden bereikt. Dat is zeer nodig, want in vele gevallen is bij overname het optreden van zoutschade nog niet bekend. De in vele akten voorkomende omschrijving, dat het pand wordt overgenomen , , met aüe lusten en lasten", schijnt niet te worden aanvaard als een recht op het verkrijgen van vergoeding voor die schade. Het zal menigmaal, zo niet in bijna alle geva^llen, zo zijn, althans als de overdirajcht binnen korte tijd na de inundatie heeft plaatS'gehad, dat er aan zoutschade noch door verkoper, noch door 'koper, is 'gedacht, en dat de nieuwe eigenaar veel kosten .heeft moeten besteden of noig moet besteden om het gebouw in orde te houden. Is het dan bülijk, dat de - vroegere eigenaar nu de vergoeding ontvangt? Is het niet juister de 'bewijslast om te keren? Nu mO'et de nieuwe eigenaar aantonen, dat hem het recht is overgedragen. Kan het niet zo worden gesteld, dat 'de vro'egere eigenaar moet aantonen, dat hij zich het recht 'heeft voorbehouden?

Heeft de 'klausule in de koopakten „met alle lusten en lasten" dan 'geen betekenis? Als nu de zaken eens anders lagen, in .die zin, dat er eens lasten waa'cn, 'ZOU er dan geen betekenis aan worden gehecht?

Nogmaals, ik ben de minister erkentelijk, dat 'hij aau'dacht aan die zaak wil geven, doch jk meende, dat het goed kon zijn, de

bezwaren,

die er nu ondeavonden worden bij de uitvoering, te vermelden. Ik meen, dat de huidige regeling niet absoluut eist, dat de uitkerinig aan de vroegere eigenaar plaatsheeft. Ingeval dit echter wel zo is, dan zal die 'gewijzigd dienen te worden.

De opheffing van de werking van de Woomuimtewet dient met voorzichtigheid te 'geschieden. Ik acht het juist, dat, indien 'het mogehjk is, die werking wordt beëin.digd. Ik wü er echter aandacht voor vragen, dat, als een .gemeentebestuur meent, dat die - wet gemist kan worden, - dat nog niet inhoudt, dat de woningnood tot 'het verleden 'behoort, en zeker niet, 'dat er dan 'geen woningen meer nodig zijn. Het is mij bekend, dat die vrees bestaat en .van invloed kan zijn op het uit te brengen - adivies.. Het kan nodig zijn die zaken nadrukkelijk van elkaar te scheiden.

Ook mag niet worden 'gebouwd aan .de hand van de cijfers, die nu verkregen worden door de tegenwoordige - wijze van 'het vaststellen van de woningvoorraad. Vooral op 'het platteland, in de landbouwgebieden, staan er woningen, die, doordat zij 'geheel verstoken zijn van publieke voorzieningen, onbewoond blijven staan, doch welke nog niet bet s-tempel „'Onbewoonbaar" kan worden gegeven. Worden die woningen medegeteld, dan is bet beeld niet juist. Zo zullen er ook nog wel an.dere gevallen zijn. Om die reden "wil ik verzO'Oken én 'bij het toekennen van bouwvolume én .bij de overweging om de werking van de Woonruimtewet op te heffen daarmede te rekenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1960

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1960

De Banier | 8 Pagina's