Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

M^ant ik weet: ijn Verlosser leep; en Hij zal de laatste over het staf opstaan; en als Tij na mijn huid dit doorknaag zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Dewelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Job 19 : 25-27

Opstand en opstanding, twee woorden, die naar hun spraakkunstige vorming beide van dezelfde stam zijn afgeleid, docsh die naar hun inhoud en wezien zulk een sterke tegenstelling vonnen.

Opstand, een vrucht der hel, dat tot gevolg en straf dood, graf en verdoemenis over de mens gebracht heefti

Opstanding, vrucht van het eeuwig welbehagen; vrucht, verdiend en verworven door de Borg van zondaren.

Opstand, het wezen der zonde: „Gij zult als God zijn, kennende het goed en het kwaad". De mens in zijn vijandschap: „Laat ons Zijn banden verscheuren en Zijn touwen van ons werpen".

Opstanding, verzoening, door Christus' lijden verworven ar door Zija opstanding verkondigd.

Opstand, en we zien de eerste Adam als een balling uit Eden, gevlucht uit het Paradijs, met schrik in zijn geweten.

Opstanding, en we zien de tweede Adam met eer en heerlijkheid gekroond. We zien een ontsloten hemel en een geopend grafgewelf.

Doch welk een tegenovergestelde begrippen beide woorden vertolken, toch is het één van het ander niet af te denken. Beider diepte is niet te meten.

Immers, wilt ge de diepte weten van het eerste? Ga naar het verloren Paradijs, de hof van Eden, en we zien het graf gedolven, een graf, dat nooit verzadigd wordt.

Doch wilt ge de diepte van het andere? Ga naar de hof van Jozef, en daar lezen we: 'Hier ligt de dood begraven.

Beider diepte is niet te peilen. Maar beide diepten verklaren elkaar. Het zegt, dat er voor opstandelingen, verboodsbrekers en rebellen, verzoening, vrede en zaligheid is in de opgestane Paas-en Vredekooing. En dat zij alleen, die zichzelf als zodanig leerden kennen, nu de wapens van opstand en vijandschap uit de handen hebben leren leggen, door de inMnnende en overwinnende kracht van Hem, Die de Opstanding en het Leven is.

Dit nu wordt ons verkondigd in de woorden van onze tekst, die in het goud der genade geschreven zijn. Want immers er zijn enkele woorden in de Heilige Schrift, die in de rijke schat der Godsopenbaring met verhoogde glans uitblinken. Zulk esn woord vitiden we hier, gesproken door een beproefd kind van God.

Dit woord is genoemd het opstandings-& d van een stervende, de geloofstaal van een ellendige, de zegezang van een verbrijzelde, het uitzien van een godzalige.

Doch hoe ge het ook noemen wilt en van welke kant gij het beschouwen wilt, indien we inleving hebben voor ons eigen hart in de waarheid Gods, dan doet het een verborgen snaar truien. Dit machtige, maar ook teder mistieke woord, qp de ashoop door Job gesproken: , , Ik weet, mijn Verlosser leeft" enz.

Job zelf heeft gewild, dat het aan de vergetelheid zou ontrukt worden, als hij zegt in vers 23: „Och, of nu mijn woorden opgeschreven wierden. Och, of ze in een boek ook werden ingetekend". En in vers 24: „Dat ze met een ijzeren giiffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden!"

Die bede is verhoord. Zijn geloofstaal is door de Heilige Geest geplaatst in Gods getuigenis, als een belijdenis, die staat als een gedenksteen. Of anders: het is als een parel, die naar boven gekomen is uit de diepte der zee. Uit de diepte der zee van ellende, door de branding van beproeving en aanvechiting der ziel,

We zouden dit willen noemen een opstandingslied uit de bedeling der schaduwen, waarin we beluisteren: ten eerste de zekerheid van Jobs geloof, ten tweede de verwachting van dat geloof.

Ten eerste dan de zekerheid van Jobs geloof.

Daar zit hij op de ashoop. De lijder bij uitnemendheid. De zwaar beproefde, genaderd tot de dood en tot het graf.

Welk een zee van rampspoeden is hem overkomen. Zijn rijke schat ontviel hem op één dag. Zijn kinderen stierven een plotselinge dood. Zijn talrijke kudden zijn door het hemelvuur gedood en door de Sabeërs geroofd. Zelf is hij aangetast en overdekt met boze zweren; waarschijnlijk hebben we hier te doen met de vreselijkste soort van de melaatsheid.

Voorwaar, een aanblik van de grootste ellende, die denkbaar is. Zijn adem is zijn huisvrouw vreemd. Zijn knechten achten hem niet meer en zijn vrienden staan van verre.

Wel zouden we zeggen: deze man moet toch wel iemand zijn die d© Allerhoogste bezoekt om zijn misdaden. Dit moet toch wel een boosdoener of huichelaar zijn van de ergste soort, die God reeds aan deze zijde van het graf ten toon stelt voor aller oog. En leefde hij in de tijd van de patriarchen, dan is hij zeker wel één van de meest goddeloze Sodomieten. En dit is ook het oordeel van zijn drie vrienden, Elifaz, Zofar en inzonderheid van Bildad. Hoort wat hij zegt in een voorgaand hoofdstuk: „Ja, het licht der gcddelozen zal uitgeblust worden; en de vcnk zijns vuurs zal niet günsiteren" En: ., Gewisselijk, zodanig zijn de woningen des verkeerden; dit is de plaats die God niet kent".

En dit oordeel heeft betekenis naar die mate de personen betekenis hebben, die dit uitspreken. Want ze staan in de Schrift aangemerkt als kinderen Gods. Hun woorden en houding ten deze zijn wel de vurigste pijlen, die Job hebben getroffen.

Want als Job getroffen wordt in zijn kinderen en bezittingen, dan is dat iets voor Job. Maar daarna •wordt hij getroffen in zijn eigen vlees. Doch ten laatste wordt hij door middel van zijn vrienden getroffen in zijn ziel.

En toch zal het hier blijken, dat deze vrienden, hoe hoog verlicht, in hun oordeel ten enenmale feilen. Hier zien we het: het oordeel, dat de mens over de mens uitspreekt, is ten enenmale feilbaar. Het oordeel, dat we over onszelf uitspreken, gaat dikwijls mank. Doch vsdj moeten in het oordeel Gods gerechtvaardigd worden. Daarom is het in de eerste plaats de vraag: Wat getuigt God van ons?

En dan moet al wat leeft, zwijgen. Beluister dan wat de Heere tot de satan zegt omtrent Job: „Een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtheid, hoewel gij Mij tegen hem opgezet hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak".

Doch, zo vragen wij, is dit lijden, deze foltering te rijmen met Gods recht? Is dit naar liefde? Of moeten we hier met Asaf uitroepen: „Zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste? "

Voorwaar, God vergist Zich niet. Neen toch, Gods hartekinderen zijn vaak Gods smartekinderen.

De Heere handelt hier naar Zijn wijze raad. En indien ergens, zo geldt het hier: „Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen; maar uit die alle redt hen de Heere".

Want hier worden de deugden Gods opgeluisterd en mocht Job temidden van de benauwenissen des doods roemen in zijn Goël. En in de nacht van het lijden de psalm aanheffen: „Ik weet, mijn Verlosser leeft".

O, welk een woord, welk een geloofsvertrouwen, welk een rots temidden van een zee van benauwenissen. En te meer als we dit woord overdenken in het licht vaa de persoon, die hier spreekt.

Is dit één van de discipelen of vrouwen, die dit in de morgen van de opstandingsdag des Heeren uitjubelt bij het ledige graf?

Of is dit één, die door middel van der apostelen woord in Hem leerde geloven: „Ik geloof in de opstanding der doden"? Immers neen. Het is er één, die leefde onder de bedehng der schaduwen en die dit opstandingslied zingt in de grijze oudheid.

Er zijn er onder het oude verbond voornamelijk drie geweest, die bijzonder licht hadden in de opstanding, en die door het geloof hun Borg aanschouwden als de opgestane Paas-en Vredekoning. Ten eerste is daar Henoch, van wie we lezen: „Ik zag de Heere komen met Zija duizenden en tienduizenden, om gericht te houden". Vervolgens David in Psalm 17: „Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen. Ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken". En eindelijk spreekt hier Job ten opzichte van hetzelfde opstandingswonder, dat hem geopenbaard is: „Bc weet, mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan".

Sliedrecht

Ds. C. Smits

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960

De Banier | 8 Pagina's