Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nota inzake hulpverlening  aan door de droogte getroffen  agrarische bedrijven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nota inzake hulpverlening aan door de droogte getroffen agrarische bedrijven

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

C'p 29 oktober van het vorige jaar werd er in de Tweede Kamer een interpellatie gehouden over de ernstige gevolgen, \\'elke de aanhoudende droogte voor vele landbouwbedrijven in ons land heeft gehad.

De minister van Landbouw heeft toen een uiteenzetting gegeven van de maatregelen, welke hij na vooraf in te stellen onderzoek voornemens was te nemen om de nood, welke in verschHlen'de gebieden was ontstaan of nog dreigde te ontstaan, te lenigen of zoveel mogelijk af te wenden. Die maatregelen waren beslist noodzakelijk. Wel hebben de boeren uit de niet of weinig getroffen gebieden toen veel voor hun getroffen kollega's gedaan, onder meer door hen te voorzien van voeder voor de beesten en door het opnemen van zo^ genaamde logeerpinken, een hulpverlening, die voorzeker grote waardering verdient, maar het is te begrijpen, dat hiermede niet werd tegemoetgekomen in de geleden schade. Wel is het zo, dat zonder die hulp de schade ongetwijfeld nog groter zou zijn geweest. Voor de tegemoetkoming in de schade, die vele miljoenen guldens bedroeg en voortvloeide uit een lagere produktie van het grasland en een lagere opbreiügst van de akkerbouwgewassen, kon derhalve de tussenkomst der overheid niet worden gemist. Ter verfcrijging van een enigszins globaaJ inzicht in de omvang der geleden schade, moest er vanzelfsprekend eerst een uitvoerig onderzoek plaats hebben. Dit is dan ook geschied en het resultaat hiervan was, dat er ruim 13000 bedrijven bleken te zijn, die tengevolge der droogte meer dan 50% van hun oogst moesten, derven, ruim' 33.000, die een oogstderving hadden van 35-50% en bijna 12000 met een oogstderving van minder dan 35%.

De hier genoemde cijfers hebbea dus iiitsluitend betrekking op de landbouw. Voor wat de tuinbouw betreft, hierop heeft de droogte niet zulk een schadelijke invloed gehad. De groenten, die onder glas geteeld worden en steeds op kimstmatige watervoorziening aangewezen waren, hebben er helemaal niet van te lijden gehad. Integendeel heeft het droge, zonnige weer zelfs een gunstige invloed op de omvang en de kwaliteit van de produktie uitgeoefend. Ook de produktie op de intensieve opengrondsbedrijven heeft slechts weinig nadeel van de droogte ondervonden, daar deze vorm van tuinbouw overwegend op goed vochthoudende gronden in het polderlandschap wordt uitgeoefend, terwijl ook vele bedrijven tegenwoordig de 'beschiki-.ing hebben over bepaalde installaties, waardoor het mogelijk is de grond voldoende vochtig te houden. In zake de fruitoogst kan al evenzeer vermeld worden, dat de oogst van hard fruit van de droogte weinig te lijden heeft gehad, doordat de fruittelers ook hierbij op grote schaal kunstmatige bevloeiingsmaatregelen hebben toegepast. Dat de fruitoogst van 1959 desniettemin niet zo groot was, heeft dan ook een heel andere oorzaak dan de droogte. Zij moet gezocht worden in het feit, dat 1958 een grote oogst had opgeleverd, zodat voor 1959 een kleinere opbrengst kon worden verwacht.

Zodoende hebben slechts die vormen van tuinbouw schade van de droogte gehad, welke iri het landbouwbedrijf worden uitgeoefend, voorzover daarbij geen kunstmatige watervoorziening kon worden toegepast.

Behalve deze laatstgenoemde vorm van tuinbouw, heeft alzo de tuinbouw over het algemeen van de droogte niet zoveel sdhade ondervonden. Ja, wanneer men in aanmerking neemt, dat tengevolge der droogte in het buitenland, er aldaar een zeer grote vraag naar Nederlandse tuin'bouwprodukten was en de konservenfabrieken vanwege de te verwachten schaarste gaarne een hogere prijs betaalden, dan kan zelfs gezegd worden, dat 1959 voor de tuinbouw in Nederland een goed tot zeer goed jaar is geweest.

Uit het bovenstaande blijkt dus wel duidelijk, dat de landbouw het zwaarste getroffen werd en dat de hulpverlening voornamelijk aan deze bedrijfstak ten igoede moet komen, In de door de minister van Landbouw gegeven nota van 2 maart 1960 maakte de regering bekend, dat er 'n regeling was vastgesteld welke voorziet in het verstrekken van een tegemoetkoming aan de zwaarst getroffen bedrijven, wier weerstandskracht onvoldoende kan worden geacht om de opgetreden schade zelf te dragen. Voorts deelde de minister in deze nota mede, dat de regering voor de uitvoering van deze regehng besloten had maximaal 27, 5 miljoen gulden beschikbaar te stellen, voor welk bedrag 2dj een suppletoire verhoging van de begi-oting van de landbouw voor 1960 aan de Staten-Generaal zou voorleggen.

Deze aanvullende verhoging is inmiddiels in de vorm van een wetsontwerp bij de Tweede Kamer ingediend en het was over dit wetsontwerp, dat de Kamer in de laatste avondvergadering vóór het Paasrecès beraadslaagde.

Zoals verwacht kon worden werden er verscheidene bezwaren tegen ingebracht. Om' te beginnen waren de Kamerleden, die hierbij het woord voerden, er niet over te spreken, dat de regering van de 27, 5 miljoen slechts 22, 5 miljoen wilde besteden. Dit 'bedrag werd door hen beslist te laag geacht. Ook kon men zich niet verenigen met bet voornemen van de minister om een zodanige tegemoetkoming te verlenen, dat deze voor de •zeer ernstig getroffen bedrijven slechts 25% van de geleden schade bedraagt en voor ernstig getroffen bedrijven zelfs nog minder dan 20%. Bovendien ontvangen bedrijven met een gemiddelde opbrengstderving van minder dan 35% helemaal geen tegemoetkoming, wat al evenzeer geldt voor de bedrijven, waarvan het bedrijfshoofd per 1 januari 1959 aanges)lagen is in de vermogensbelasting of gemiddeld over de jaren 1956, 1957 en 1958 voor meer dan dui2«nd gulden per jaar is aangeslagen in de inkomsteiv •belasting. Zoals uit de rede van de heer Kodde, die namens de S.G.P.-fraktie bij deze gelegenheid het woord voerde, blijkt, kwam deze hier tegenop. En dat terecht. De schade, welke door de lang aanhoudende droogte veroorzaakt werd, behoort toch als een nationale zaak te worden beschouwd, evenals dit gedaan is ten aanzien van de watersnoodramp van 1953. De regering wilde hiervan echter niet weten met het g'Svolg, dat tal van bedrijven van tegemoetkoming geheel uitgesloten worden.

De tegen het wetsontwerp geopperde bezwaren bleken niet geheel tevergeefs te zijn ingebracht, al zal nog moeten worden afgewacht in hoeverre er aan tegemoet zal worden gekomen. De minister heeft toch slechts verklaard, dat het cijfer van 22, 5 miljoen voor hem geen onaantastbaar getal was en dat hij bereid was, in overleg met het Land' bouwschap, nog eens na te gaan of op gronden van billijkheid hier en daar aanvullingen op de getroffen regeling nodig zijn. De Kamer nam hiermede genoegen, zodat een m'Otie van de vaste kommissie voor de landbouw achterwege bleef. Het wetsont\verp werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Na deze inleiding laten wij thans de rede van de heer Kodde volgen.

De heer Kodde sprak ab volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Gaarne zal ik voldoen aan uw wens om de bespreking kort te houden, maar ik wil toch wel iets zeggen over de •wijze, waarop de regering vergoeding wil geven voor de door de droogte in 1959 geleden schade.

Er is voorheen wel wat in uitzicht gesteld, maar daarmede is d© getroffene nog niet voldoende geholpen, zodat er wel noodzaak is om spoedig tot een uitkering te komen.

•Het heeft lang, te lang geduurd aleer deze aangelegenheid ter overweging aan de Kamer is voorgelegd.

Bij de interpellatie-Biesheuvel, op 29 oktober 1959, had ik de indruk, dat spoedig zou worden geholpen, maar dat is wat de financiële hulp betreft niet het geval geweest. Er is wel hulp verleend, dooh daarmede zijn de

financiële moeilijkheden

niet ondervangen of niet geheel ondervangen. Het zou ondankbaar zijn, niet te letten op de hulp, die reeds is verleend, waardoor wel moeiüjikiheden zijn ondervangen, maar het was toch ook van belang geweest, als de geldelijke bijdrage eerder was bepaald en de betaling eerder was geregeld dan zelfs nu, trots alle spoed, nog mogeHjk is.

De landbouwer, de veehouder staat in •het voorjaar voor uitgaven. Voor een goede bedrijfsvoering is het nodig, dat hij weet wat financieel mogelijk is, en daarvoor is het naar mijn mening nu te laat. Daarom meen ik, dat de regeling wel wat laat komt. Ook al wil ik in acht nemen, dat er veel werk was verbonden aan het verkrijgen van een inzicht, toch ben ik van mening, dat wij laat zijn. Doch ook de regeling op zichzelf bevredigt mij niet. Er moeten

regelen

zijn, dat erken ik, en vooral een tegemoetkoming door en ten laste van het rij'k eist meer vastlegging van de bepalingen dan anders meestal nodig zou zijn.

Het uiteindelijk resultaat •van de regeling valt mij niet mee. Er is tijd nodig geweest om gegevens te verzamelen, maar is er niet te weinig gelet op de noodzaak om' d^e gevolgen van de droogte spoedig te verhelpen, voor zover dat door financiële bijdrage mogelijk was? Is 'bij de berekening niet te veel gelet op dat, wat de nood nog verzachtte, op andere omstandigheden, o.a. de voorraden van een vorig jaar? Het bedrag, ons medegedeeld, acht ik aan de lage kant. Wel wordt een krediet van .ƒ 27.500.000 gevraagd, maar er zal vermoedelijk daarvan nog ongeveer f 5.000.000 overblijven.

Ook acht ik de regeling op sommige punten nogal strak. Zonder regeling kan het niet, maar ik meen, dat de regeling wel is beïnvloed door het streven om de

uitvoering

minder werk te doen eisen. Het is goed om naar eenvoud te streven, maar het is ook nodig — en dat zal op de voorgrond moeten staan — om een regeling te maken, waardoor de hulp voldoende en op de juiste wijze wordt verleend.

De minister stelt in stuk nr. .5885, blz. 6, rechterkolom':

, , De ondergetekende realiseert zich voorts, dat in een beperkt aantal zeer schrijnende gevallen de vastgestelde maximumnorm per ha. kultuurgrond niet toereikend zal zijn ter vooraiening in de bestaande nood".

Wel stelt de minister daaronder, dat hij met waardering kermis nam van het feit, dat het Hulpfonds droogteschade van het Landbouwschap voor deze gevallen zal wordten ingezet, maar al heb ik zeker geen bezwaar tegen hulp door anderen, toch rijst de vraag of het aantal

schrijnende gevallen

niet te groot zal blijven en of er naast dat aantal nog niet een groter aantal is, dat onvoldoende wordt geholpen, ziodat de partikuliere hulp ontoereil ? al zijn.

De minister wil de uitkering wel verhogen, als 't bedrag niet toereikend zal bhjken. Maar als dan het bedrag zo bepalend is, moet dan de bijdrage niet worden verhoogd', als er over is? Ook de opzet van de regeling kan mij niet bevredigen. Wel kan ik er oog voor hebben, dat niet met alle persoonlijke omstandigheden kan ^vorden rekenioig gehouden, maar is het dan gewenst toch weer bij de leniging van deze algemene nood persoonlijike omstandigheden invloed te doen oefenen? Als

voorwaarde

voor het geven van hulp is reeds gesteld, dat men niet in de vermogens­ belasting en niet voor een bepaald hi. drag of hoger in de inkom'Stenbelastin, mag zijn aangeslaigen. Op deze wijz^ f dus reeds rekening gehouden met A persoonlijke omstandigheden. Hoewel het altijd bezwaren medebrengt te w ven aan personen, die het niet noditr hebben, en wij daarvan in het algeme^" geen voorstanders zijn, meen ik tod dat onder bepaalde omstandigheden een algemene tegemoetkoming in geval va» algemene schade aanbeveling kan verdienen. Ik meen, dat er voor de : door de watersnood geleden, een

algemene

tegemoetkoming is verleend. Ook ^^^ aanzien van de zoutschade was dat iet gevat. Afgezien daarvan, acht ik h(^ wel bedenkehjk, dat door het Stellen vaa die normen en doordat de hulpverlening plaatsvindt tot een bedrag vai ƒ 100.— of ƒ 50.— per ha. naar ge. lang de schade .groter of kleiner B scheve verhoudingen ontstaan. Ik deuk nu aan twee naast elkaar gelegen bedrijven, beide 30 ha. groot, waarvan het ene bedrijfshoofd 'geen en het andere wel een uitkering ontvangt. Dat kan ƒ 3000.— schelen. Om die reden had ik, wanneer een algemene geüjke uitkering niet mogelijk was, liever «ezien, dat een glijdende schaal was ontworpen. Het is, indien 'bepaalde peiw nen worden uitgesloten, onjuist andfr ren, die vanwege een

zeer klein verschil

niet worden uitgesloten, het volle bedrag 'te geven. Ook de minister heeft daarvoor, zoals hij in zijn brief aangeeft, begrip. Hij wil onbillijkheden voorkomen door te handelen naar adviezen van de distriktsorganen van •het Landbouwschap. Hoe gaarne ik ook onbillijkheden wil vermijden, ik acht het toch bedenkelijk, dat het op die •wijze moet geschieden. Waarom niet een andere regeling 'gemaakt? Nu komt hsi pei'soonlijke element ook nog eens bij de uitvoering aan de orde. Er is nu door dit alles toch weer een begi van persoonlij^ke hulp üiigevoerd. Een algemene tegemoetkoming zou minder moeite hebben veroorzaakt en wanneer die wat hoger zou zijn dan nu wordt gedacht, zou door

partikuliere hulp

kunnen worden voorzien in de dan nog overbHjvende zeer bijzondere gevallen. Daarom wil ik alsnog pleiten voor een herziening van de regeling, echter met dien verstande, dat zo spoedig mogeKjl; een uitkering wordt verstrekt volgens de nu reeds ver voorbereide regeling, opdat niet nog langer moet worden gewacht en opdat hetgeen ik nu niet juist geregeld acht dan beter kan worden geregeld. Het staat voor mij wel niet geheel vast, dat er ook dan nog geen ofr billijkheden zullen overbhjven, en liever zag ik dadeUjk de toepassing van een andere regeling, m'aar ik acht het B ieder geval

noodzakelijk

dat er thans spoedig uitkeringen worden 'gedaan. Warmeer het mogelijk 't een andere regeling spoedig toe te passen, geef ik daaraan echter verre ^ voorkeur. Ik zal, ondanks de omstandigheid, dat ik in het algemeen verhoging van het bedrag en een andere regeling, waarbij ook meer wordt uitgekeerd, in het bijzonder wens, mijn stem aan het voorstel, vervat in stuk nr. 5906, niet onthouden, doch ik zou gaarne zieo dat de minister later, overeenkomsti| een andere door mij bepleite regetogi een voorstel tot verhoging van die pos* zal doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1960

De Banier | 8 Pagina's

Nota inzake hulpverlening  aan door de droogte getroffen  agrarische bedrijven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1960

De Banier | 8 Pagina's