Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord op de vragen betreffende televisie-uitzendingen van V.A.R.A. en N.C.R.V.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord op de vragen betreffende televisie-uitzendingen van V.A.R.A. en N.C.R.V.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kortgeleden werden de staatssekretaris van Onderwijs, Kruisten en Wetenischappen door twee leden der Kamer vragen gesteld in zake televisie-uitzendingen.

De ene reeks vragen was afkomstig van freule Wttewaal van Stoetwegen (C.H.). Zij hadden betrekking op een televisieuitzending van de socialistische V.A.R.A. op zondag 27 maart I960; de tweede reeks vragen werd gesteld door Ir. van Dis, over een televisie-uitzending van de zich christelijk noemende N.C.R.V., waarvan het antirevolutionaire Tweede Kamerlid, mr. Roosjen, de voorzitter is, op zondag 20 maart 1960.

Opmerkelijk is het, dat de freule zich in haar vragen uitsluitend beperkte tot de V.A.R.A.-uitzending en over de N.C.R.V.-uitzending met geen woord repte, hoewel deze zeven dagen eerder had plaats gehad. Vond zij in deze uit-2!ending geen reden om die in haar vragen te betrekken? Wanneer men kermis neemt van de beantwoording van de vragen van Ir. van Dis door de staatssekretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die evenals de freule van christelijk-historisdhe huize is, dan is dit zeer aannemelijk. De staatssekretaris tocsh heeft op de vraag van de freule of hij niet van mening is, dat de door haar gesignaleerde uitlatingen uit de V.A.R.A.-uitzending als „kwetsend voor Godgelovigen" moeten worden gekwalificeerd, ibevestigend geantwoord, terwijl op de hem door Ir. van Dis gestelde vraag of in de N.C.R.V.-uitzending op dergehjke, profane wijize God betrokken werd, en het Bijbels verhaal over Noach, diens gezin en dte opdracht tot het bouwen van de ark er tot een fabel in werd verlaagd, door hem ten antwoord is gegeven, dat beide onderdelen van deze vraag ontkennend moeten worden beantwoord.

Dit antwoord van de staatssekretaris op de zo even genoemde vraag in zake de N.C.R.V.-uitzending kan ons absoluut niet bevredigen. Het moge al waar zijn, zoals de staatssekretaris in zijn antwoord mededeelt, dat er in deze uitzending bepaalde aanstoot gevende passages gewijzigd zijn en dat verschillende passages derhalve niet gelijkluidend zijn aan citaten, vermeld in een artikel in het weekblad „De Spiegel" van 19 maart 1960, dit neemt niet weg, dat hetgeen er dan wel in deze N.C.R.V.uitzending op het televisiescherm is vertoond en ten gehore is gebracht, wel degelijk van die aard was, dat het Bijbelse verhaal over Noach, diens gezin en de zondvloed er tot een fabel in werd verlaagd, terwijl het ook een feit is, dat zeer velen er in hun godsdien­ stige gevoelens door gekrenkt zijn. iu zou dan ook op de weg van de staats. sekretaris gelegen hebben om evenafe hij dit heeft gedaan in zake de V.A.R.J1 uitzending, aan de N.C.R.V. van a» teleurstelling over het voorgevallene te doen blijken. Hij vond dit echter ibM. baar helemaal niet nodig. Integendee' hij verklaarde in zijn antwoord op ^ tweede hem gesteldfe vraag:

„Na lezing van het script, dat Je N.C.R.V. hem op zijn verzoek heeft toegezonden, is de ondergetekendj van oordeel, dat beide onderdelen van deze vraag ontkennend moetei; worden beantwoord.

De ondergetekende is van menini dat voor de televisie uitgezonden to. neelstukken, berustend op een Bijbelj gegeven niet — mede terwille van de vrijheid van verkondiging — dienen te worden afgewezen, mits bij de uit. zending de efrbied en zorgvuldicrlieid in acht genomen worden, die eeo Bijbels onderwerp vereist. Aan deze voorwaarde voldoet het onderhavige stuk. Het is de ondergetekende gebleken, dat de N.C.R.V. bepaalde passages, welke eventueel aanstoot zouden kunnen geven, heeft geuij. zigd. Verschillende passages zijn daj ook niet gelijkluidend aan citaten, vermeld in een artikel in het weekblad „De Spiegel' van 19 maart I960'.

Uit dit antwoord van de staatssekretaris blijkt alzo, dat hij er helemaal ^ bezwaar in ziet onder de door hem genoemde voorwaarde gedeelten uit Goè Woord tot toneelstukken te verwerken, deze door toneelspelers te doen opvoeren en dit toneelspel door middel van de televisie aan het publiek te vertonen, Hiertegen moeten wij met alle beslistheid opkomen, aangezien dit niet anders dan een misbruiken van Gods Woord is, waardoor dit tot een fabelboek omlaag wordt gehaald. Het is dan ook wel in-en indroevig, dat een staatssekretaris van christelijk-historisdie huize het voor een dergelijk misbruiken van Gods Woord opneemt en dat ^ hierin ook nog steun vindt bij een predikant der Gereformeerde Kerken, n.L ds. Okke Jager, die 't uitzenden van het toneelstuk „De bloeiende perzik", van de Joodse schrijver Clifford Odets, ia de „OmToepgids" van de N.CRV, heeft aanbevolen. Dit vormt wel een groot verschil met de oude gerefonneerde theologen, die het 'bezigen van Gods Woord voor toneelspel met alle nadni afgewezen hebben, gelijk men dat lezen kan in de Catechismus van Voetius in de verhandeling van het derde gebod, waarin hij onder meer ook verklaart, dat het spelen van een historie uit Gods Woord veel groter kwaad is dan het spelen van een heidense politieke of morele historie. Tegenwoordig echter lopen zich gereformeerd noemende predikanten achter de voetbal aan en v«dedigen zij uitzendingen, waarin de gewijde geschiedenis tot een fabel wordt verlaagd.

Uit het vorengenoemde mag niet worden afgeleid, dat allen in de Gereformeerde Kerken het in deze met ds. Jager eens zijn. Prof. dr. Waterink van de Vrije Universiteit bijvooiibeeld, herft over de betreffende N.C.R.V. televisieuitzending onomwonden zijn misnoegen uitgesproken en wel in het „Centraal Weekblad" van de Gereformeerde Kerken, waarbij hij tevens de door ds. J"ger gegeven verdediging van deze uitzending op grond van Gods Woord ^ streden heeft. Prof. Waterink gronA zijn kritiek niet op wat in , , De Spiegel heeft gestaan, maar op wat hij zelf heeft waargenomen, nadat hij van de artikelen in , , De Spiegel " en de „Omroepgids" had' kennis genomen. Het slot van de brief van prof. Waterink luidt als volgt:

„En ik kan mij voorstellen, dat de uitzending van zondag 20 maart veel mensen zéér gedaan heeft. Zo iets moeten wij niet meer hebben. Dan hebben wij ook geen artikeltjes nodig, waarin van tevoren min of meer gepoogd wordt om de mensen duidelijk te maken, dat het toch heus zo slecht niet is.

En om misverstand te voorkomen, wil ik nog wel eens zeggen, dat ook ik persoonlijk behoor tot die mensen, in wie verontwaardiging en droefheid worstelden om de boventoon, toen het eind van de voorstelling was gekomen. En ik weet, dat ik spreek uit naam van zeer veel mensen als ik vraag: alstublieft N.C.R.V., nooit meer iets dergelijks".

Uit het bovenstaande 'blijkt toch wel overduidelijk, dat zeer velen ook buiten onze kringen zich aan de N.C.R.V. televisie-uitzending van 20 maart geercerd hebben en er in hun godsdienstige gevoelens diep door gekrenkt zijn, ook al zijn er enkele passages, well; e in „De Spiegel" voorkwamen, uitgeschrapt. De staatssekretaris trekt zich hiervan echter niets aan. Mede terwille van de vrijheid dienen volgens hem toneelstukken, berustend op een Bijibels gegeven niet te worden afgewezen, mits de vereiste eerbied en zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Kan dit echter van het door de N.C.R.V. uitgezonden stuk worden gezegd? Is hierbij tegenover Gods Woord de vereiste eerbied betracht? Dif is beslist niet het geval. Allereerst al omdat die eerbied al verre zoek is, wanneer men gedeelten uit Gods Woord als toneelspel gaat opvoeren, maar ook omdat in hetgeen in de onderhavige uitzending geleverd werd, zo banaal en profaan was, dat zelfs de recensent van dit stuk in het vrijzinnige „Elsevier's Weekblad" van 26 maart 1.1. er van getuigde, dat Noach er onherkenbaar in was en dat hij zelden één der prachtigst geschreven en aangrijpendste Bijbelverhalen zo ontstellend vergroofd had gezien als in dit stuk van de N.C.R.V.

Het ware dan oök dure roeping van de staatssekretaris geweest niet alleen tegenover de N.C.R.V. van zijn teleurstelling te doen blijken, maar ook te bevorderen, dat dergelijke, van heiligschennis getuigende uitzendingen, in het vervolg niet meer zullen plaats hébben. Dat dit door hem niet gedaan is, is diep te betreuren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's

Antwoord op de vragen betreffende televisie-uitzendingen van V.A.R.A. en N.C.R.V.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's