Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXCVII.

Verwijdering tussen Groen en van der Brugghen. Zelfverwijt van Groen. Wormser over van der Brugghen. Groen neemt ontslag.

In de voorafgegane artikelen hebben wij doen zien, dat de Schoolwet van 1857 tussen mr. Groen van Prinsterer en minister van der Brugghen^ die tevoren vrienden waren geweest en in zake de sohoolkwestie schouder aan schouder hadden gestaan, een grote verwijdering bracht. Zo zelfs, dat Groen als zijn mening uitsprak, dat het woord „vriend", wat hem betrof, in de Kamer niet meer moest genoemd worden. Minister van der Brugghen toch had in zijn wetsont^ werp een regeling voorgesteld, welke rechtsti-eeks inging tegen wat Groen voorstond. Vooral de bepaling, dat de openbare school moest opleiden tot „christelijke en maatschappelijke deugden", was Groen een doorn in het oog, omdat hij zeer goed besefte, dat de door van der Brugghen voorgestane school een school was, waarop voor het Evangelie naar de Heilige Schrift geen plaats was. In één zijner redevoeringen, gehouden bij de behandeling van het wetsontwei-p van 1857, voegde hij Van der Brugghen toe: „Uw volksschool neemt met het kruis het chtdstendom weig. Verenigt Jood en christen op één volks.school, zodat gij ter wegnemdng van het ifeenmerkend-ohristelijke verplicht zijt en geef dan die onchristelijke schoolgemeenschap de christelijke titel, dit noem ik heiligschennis. Uw christelijke leus is een onzedelijk woordenspel, dat ontheiliging door heiligschennis verbloemt".

Van der Brugghen handhaafde echter zijn wetsontwerp en bleef zich stellen aan de kant van de liberale Thorbeoke, wiens woorden hij tot de zijne maakte, namelijk deze, dat opleiding tot christelijke deugden op de gemengde (open^ bare) school in geen andere zin kan en mag worden opgevat dan dat alle leerstellige en dogmatische bestanddelen, alles met één woord, wat tot het begrip van het christendom, van zijn waarheden, van zijn feiten, van zijn geschiedenis behoort, van de gemengde school verwijderd moest blijven.

Het ministerschap van Van der Bnigghen met de Onderwijswet van 1857, liep alzo voor Groen en zijn medestanders op een bittere teleurstelling uit. Er mag hierbij echter niet verzwegen worden, dat Groen deze teleurstelling ten dele aan zichzelf te wijten heeft gehad, in zoverre hij van Van der Brugghen vei-wachtingen had gekoesterd, waaraan deze onmogelijk beantwoorden kon. Wel had hij met Groen in bepaalde punten één lijn getrokken, maar, zoals wij voorheen reeds uitvoerigeT hebben uiteengezet, had Van der Brugghen toch over recht en staat opvattingen, die belangrijk van Groen afweken. Later, in 1873, heeft Groen dan ook zelf erkend, dat hij ten aanzien van Van der Brugghen gedwaald had en dat hij er wijzer aan had gedaan, wanneer hij meer met de afwijkende gevoelens van Van der Brugghen rekening had gehouden. Dat dit zo is, blijkt uit wat Groen hierover m 1873, dus drie jaren voor zijn dood, in zijn , , Nederlandse Geidachten" schreef. Hij verklaarde toen het volgende:

„Mijzelf verwijt rik^ dat ik dn 1856 zo veel verwachtte van een man, die op theologisch terrein zich reeds zo zwak had betoond. Ik meende (doch dat was mijn dwaling), dat in de staatsman, mits van harte christen, de theologische dwaling minder schaden zou! Alle krenking van Gods waarheid werkt nadelig op elk gebied".

Door deze ontboezeming van Groen ten aanzien van Van der Brugghen, wei'd één van zijn beste vrienden, namelijk de Amsterdamse deurwaarder Wormser, in zijn oordeel over Van der Brugghen wel zeer kennelijk in het gelijk gesteld. Nog voordat Van der Bruigghen minister was, had toch Wormser reeds bemerkt, dat de beginselen, weDce door Van der Brugghen omtrent staat, kerk en school werden voorgestaan, aanmerkelijk verschilden van die van Groen en hem. Toen dan ook Van der Brugghen in 1856 door een antirevolutionaire kiesvereniging met mr. Teeling van Berkhaut kandidaat was gesteld voor de Tweede Kamer, had Wormser geweigerd aan Van der Brugghen zijn stem te geven. Hij schreef dienaangaande aan Groen, dat hoe achtenswaardig Van der Brugghen ook overigens mocht zijn, hij meningen voorstond, die niet geduld mochten worden. En kort daarna, doch voordat het ministerie-Van der Brugghen de zo fel omstreden Onderwijswet van 1857 als wetsontwerp had ingediend, schreef Woi-mser aan Groen onder meer ook ddt: „Wij zien het gedurig, dat als. de mensen niet fiks en duidelijk op de grondslag der gereformeerde leer staan, men tenslotte van hen meer verdriet, dan plezier heeft".

Dit heeft Groen dan ook ruimschoots ervaren. De man, die eens zijn metgezel was geweest, liet hem in de steek en verdedigde een wet, waarmede hij in het vaarwater der liberalen terechtkwam, zodat Thorbecke zegevierend Groen kon toevoegen: „Zo sterk is nu de zuigkracht van mijn beginselen, dat zodra één der uwen aan het bewind komt, hij er zich niet aan ikan ontworstelen".

De term „christelijke en maatschappelijke deugd'sn", die Van der Brugghen bij het wetsontwerp van een vorig ministerie zo sterk had veroordeeld als zijnde leugen en wartaal, als een frase, waaruit bleek, dat men noch van deugd, noch van maatschappij, noch van christelijk enig begrip had, werd nu door hem in zijn wetsontwerp overgenomen, om daardoor de openbare school vooahet volk aantrekkelijk te maken. - Ie begrijpen is het, dat Groen hem dit zeer euvel duidde, evenals deze het. hem zeer kwalijk nam, dat hij de subsidiering der bijzondere school in zijn ontwerp aan zovele voorwaarden bond, dat er in de praktijk zeer weinig van terecht kon komen en tenslotte er ook nog in berustte, toen op voorstel van één der Kamerleden de clausule betreffende de subsidiëiing uit het wetsontwerp kwam te vei-vallen. Hoe hoog Groen dit laatste opnam blijkt uit die brief, welke hij 10 augustus 1857 aan Da Costa schreef en waarin het volgende voorkomt:

„Na de verwerping van al. 4 van art. 22, had Van der Brugghen althans deze gelegenheid moeten aangrijpen om te zeggen: nu mijn verzoeningsmiddel door allen afgekeurd wordt, zal ik tenminste niet het werktuig zijn van Thorbecke, om met eigen hand te verrichten wat ik, ailleen door het breken van de oppositie tegen zijn stelsel, mogelijk gemaakt heb".

Van der Brugghen ti'ad echter niet af. Hij boog zich onder het juk van Thorbecke met het gevolg, dat het ontwerponderwijs wet 1857 met de hulp der liberalen, konservatieven en de helft der rooms-katholieken, met 47 tegen 13 stemmen aangenomen werd. Had minister van der Brugghen met zijn ethisch-irenische vrienden alzo gezegevierd, voor Groen en zijn geestverwanten zag het volgens een schrijver van de parlementaire geschiedenis er naar uit alsof , , de kleine, woelzieke partij van Groen voorgoed de kop ingedrukt was".

Groen zelf was door het gebeurde zo zeer geschokt, dat hij onmiddellijk na de aanneming van het wetsontwerp ontslag nam als lid der Kamer.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's