Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Grenswijziging van gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grenswijziging van gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Hulst, Houfenisse, St. Jansteen enz.)

Rede van de heer Kodde

't Is of er maar geen einde kan komen aan het wijzigen van grenzen van gemeenten. Onder minister Beel had dit al herhaaldelijk plaats en de huidige minister van binnenlandse zaken. Mr. Toxopeüs, gaat op dezelfde voet voort. Nu betrof het weer een hele rij gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen, die er bij betrokken werden. Hierboven hebben wij reeds enkele van die gemeenten genoemd, maar er waren er nog meer. En dat allemaal ten behoeve van de gemeente Hulst, waarvan in de stukken werd vermeld, dat deze uitbreiding van grondgebied nodig heeft voor woningbouw. Daartoe werd voorgesteld om gedeelten van de gemeenten Clinge, Graauw, Houtenisse, Langendam, Vogelwaarde en St. Jansteen af te nemen en die bij Hulst te voegen. Bij de behandeling van het wetsontwerp ging het nu vooral om de vraag of het nu wel nodig was, dat de gemeente St. Jansteen bij deze grenswijziging betrokken werd. Namens de S.G.P.fraktie beantwoordde de heer Kodde deze vraag beslist ontkennend. De heer Kodde deed dit in de volgende rede:

Mijnheer de voorzitter. Ons standpunt inzake grenswijziging en samenvoeging van gemeenten is reeds zo bekend, dat ik mij er van ontslagen acht dit opnieuw uiteen te zetten. Hoewel ik meermalen duidelijk heb gezegd wat ik er van denk, is mij toch gebleken, dat bij sommigen de mening is ontstaan, dat wij steeds „tegen" roepen en dat wij nooit iets aanvaarden. Dat is wel te begrijpen, want als wij geen bezwaren tegen een voorstel hebben, is er voor ons geen aanleiding daarbij te spreken. Dan gebeurt het zelfs wel eens, dat de minister maar nauwelijks tijd heeft om de stukken uit zijn tas te voorschijn te halen. Ik begrijp het dus wel, dat de behandeling van zo'n voorstel spoedig uit de herinnering is en dat niet alleen bij sommige afgevaardigden, maar naar mij is gebleken ook bij de minister de gedachte leeft, dat wij steeds het „tegen" doen klinken. Daarin schuilt geen verkeerde voorstelling, want als een wetsontwerp zonder hoofdelijke stemming wordt aa.ngenomen, klinkt ons „voor" uiteraard niet. Men hoort dus inderdaad alleen ons „ tegen" en niet ons „voor".

Uit hetgeen ik nu heb gezegd, blijkt wel, dat ik tegen het onderhavige wetsontwerp wel enige bedenkingen heb, anders had ik bij de behandeling er van het woord niet gevraagd. Het streven om voor Hulst gebiedsuitbreiding te verkrijgen, is reeds geruime tijd geleden in de openbaarheid gekomen. Het eerste begin daarvan is — ben ik wel ingelicht — reeds gebleken in 1943, dus ten tijde van de bezetting. Het moest wel tot nadenken stemmen, dat het begon in een tijd, waarin van een gewoon bestuur geen sisrake was, waarin het bestuursbeleid op de achtergrond was gedrongen en het persoonlijk inzicht van sommigen, geleid door theoretici, op de voorgrond kwam. In 1953 is er weer een plan geweest, maar ook dat heeft geen voortgang gehad, en in 1956 achtte het kollege van Gedeputeerde Staten van Zeeland, dat er geen voldoende motieven waren tot het doen van voorstellen inzake verandering. Er is steeds verschil van mening over de vraag of er een noodzaak tot verandering is, terwijl het ook mogelijk is, dat de mening zich daaromtrent wijzigt. Nu kan dat, zoals op blz. 2, linkerkolom, van het voorlopig verslag is gesteld, het niet tijdig onderkennen van de noodzaak, de gemeentelijke grenzen tijdig te wijzigen, worden genoemd, maar ik meen, dat de meningen niet zó veranderd zijn, dat toch een ieder acht, dat de noodzaak tot wijzigen aanwezig is. Immers, op blz. 1 van het voorlopig verslag is de vraag, of de onderhavige grenswijziging zó urgent is, dat deze in het belang van de streek en van de gemeente Hulst zou moeten voortgaan, door deze enige leden voorshands

ontkennend

beantwoord. Dan volgen de motieven, welke in het voorlopig verslag te dien opzichte zijn vermeld. Ik zal hierop ook om des tijds wille thans niet dieper ingaan, maar samenvattend komen deze motieven er op neer, dat Hulst toch eigenlijk niet het industriële centrum is, omdat de industrie is gevestigd in Clinge en in St. Jansteen. Voor de vestiging van industrie, waaraan ook in Oost-Zeeuws-Vlaanderen behoefte is, is het dus niet nodig. Hulst meer grondgebied te geven, want de gemeentebesturen van Clinge en St. Jansteen hebben daartoe de gelegenheid geboden en zullen zeer zeker bereid zijn dit nog te doen. Er zou, gezien de feiten, eigenlijk meer aanleiding zijn, al wü ik daarvoor zeker niet pleiten, om de gemeente Hulst op te heffen en bij St. Jansteen te voegen. Nogmaals, ik pleit daarvoor niet, maar ook al is het streven tot gebiedsuitbreiding al lang, voordat de tegenwoordige bestuurders Hulst bestuurden, in de openbaarheid gekomen, toch vraag ik mij wel af, of de voorbereiders van dit voorstel en ook het tegenwoordige bestuur van Hulst genoegzaam rekening houden met de belangen van anderen. Het lijkt zo gemakkelijk te stellen: wij besturen een oude historische gemeente en daardoor staat haar bestaansrecht vast en behoeft dat niet te worden bewezen. En als er iets moet worden veranderd, dan zal dat toch altijd zo moeten zijn, dat het oude his­ torische blijft bestaan en anderen iets zullen moeten afstaan. Hebben dan die andere gemeenten ook geen historische rechten? Is het van generlei waarde, dat de inwoners van Tragel op St. Jansteen georiënteerd zijn? Dat zij zich met St. Jansteen één gevoelen en, niettegenstaande de ligging, toch naar St. Jansteen gaan? Heeft St. Jansteen dan niet goed voor hen gezorgd? Zijn zij zó weinig ontwikkeld en zó vasthoudend aan wat was, dat zij toch maar dat oude behouden willen, ook al zou er in Hulst een zoveel betere verzorging zijn? Moeten wij nu medewerken om deze mensen, geheel tegen him wU in, geheel tegen hun verlangen In, toch maar onder te brengen bij een andere gemeente? Menen zij, die de plannen hebben voorbereid en opgesteld, dat die mensen niet weten wat goed voor hen is, en dat zij tegen zich zelf moeten worden beschermd?

Wat het laatste betreft, meen ik, dat wij toch wel allen nog afschuw hebben van hen, die ons door dat streven veel ellende hebben veroorzaakt.

Vergun mij, mijnheer de voorzitter, dat ik, na de nog zo vers in het geheugen liggende behandeling van het wetsontwerp op de ruimtelijke ordening, nog even teruggrijp naar wat in de nota daaromtrent op blz. 28 is gesteld. Daar staat: „Indien bepaalde kleine gemeenten daarbij voor problemen worden gesteld, welke haar krachten te boven gaan en welke ook langs de weg van de wet op de gemeenschappelijke regelingen niet tot een oplossing kunnen worden gebracht, zal overwogen moeten worden of handhaving harer gemeentelijke zelfstandigheid niet een ontoelaatbare verzwakking betekent van de gemeentelijke bestuurskracht in de streek, waarvan zij deel uitmaken". Nu acht ik het geenszins aangetoond, dat gemeenten zoals

St. Jansteen en Clinge

niet in staat zijn om leiding te geven aan de ontwikkeling, die daar is ontstaan. Ik meen, dat de feiten het tegendeel laten zien. Wel dreigt door de voorgestelde wijziging die kracht aan St. Jansteen te worden ontnomen, en dat om Hulst, niet tevreden zijnde met wat het heeft, een gebied te geven, dat door anderen tot ontwikkeling is gebracht. Ik wil nu, ten einde de Kamer niet te lang op te houden, mij niet al te lang met het meer algemene bezig houden en alleen nog enkele bijzondere punten onder de loep nemen; in de eerste plaats de opmerking in de memorie van antwoord op blz. 2, linkerkolom, onderaan, dat de binding met Hulst nog zal worden versterkt, wanneer binnenkort de Tragel door een rondweg van St. Jansteen zal worden afgesneden.

Het is in de eerste plaats geenszins bewezen, dat er nu enige binding met Hulst is; integendeel, ook uit een schrijven van dokter Adriaansens, dat wij in afschrift hebben ontvangen, blijkt een sterke binding op St. Jansteen. Ik vraag mij wel af, hoe iets, dat er niet is, kan worden versterkt.

In de tweede plaats is mij de plaats van die rondweg niet duidelijk aangetoond.

In de derde plaats is nog niet bewezen, dat een rondweg als het ware een scheiding maakt. Dat zou eerder het geval zijn als b.v. een kanaal werd gegraven en niet voor voldoende overgangen werd gezorgd.

Dat motief kan mij dus niet overtuigen van de noodzaak. Verder wilde ik wel even de aandacht vragen voor het in de memorie van antwoord gestelde op talz. 2, rechterkolom, inzake de prijs van de bouwrijp gemaakte grond. Blijkens het stuk, dat wij hebben gekregen, meent de adviseur van St. Jansteen, dat de prijs wel wat hoger zal zijn. Bij een berekening van het totaal komt hij al op ƒ 8, 30 per m^, maar als dan nog wordt gerekend met een bebouwingsfaktor van 50 pet., wordt die prijs / 16, 60 per m2. Ons is voorgehouden, dat de prijs slechts ƒ 7, — per m^ zou zijn.

Er is dus wel enig verschil van mening tussen de deskundigen en het mag toch wel een vraag heten, of Hulst in staat zal zijn die prijs, door zelf bij te dragen in de kosten, voor een ondernemer akseptabel te maken.

De minister meent, dat een geleidelijke industriële uitbreiding van Hulst op het naar deze gemeente overgaande gebied van St. Jansteen in financieel-ekonomisch oi> zicht mogelijk moet worden geacht en dat de voorkeur moet worden gegeven aan een overgang van de Tragel boven een overgang van een ander gebied, dat St. Jansteen wel zou wülen afstaan. Door die mededeling ben ik niet overtuigd geworden en ik kan er niets anders uit konkluderen dan dat er in Hulst een

begerig oog

wordt geslagen op een goed gedeelte van een naburige gemeente, ten einde daardoor zelf groter en beter te worden.

In de stukken is duidelijk gesteld, dat St. Jansteen door de voorgestelde wijziging aan kracht zal inboeten. Afgezien van de financiële gevolgen acht ik het toch ook nodig te wijzen op het feit, dat St. Jansteen dan weinig mogelijkheid tot uitbreiding zal behouden. Immers ten zuiden van de kom ligt het waterwingebied van Zeeuws- Vlaanderen en daarom zal St. Jansteen niet alleen financieel aan kracht inboeten, maar nog meer door het verminderen van de omvang van een gebied, waarin ontwikkeling mogelijk is.

Hulst kan er baat bij hebben, maar dat is nog niet bewezen. Ja, ik acht het ook mogelijk, dat Hulst er geen baat bij heeft en voor een goede ontwikkeling van het toegevoegde gebied op hulp van het rijk zal zijn aangewezen. Er is echter wel bewezen, dat St. Jansteen er schade van ondervindt. Dat staat wel vast.

dat als een deel van St. Jansteen aan Hulst wordt toegevoegd, St. Jansteen daarvan ook financieel nadeel zal ondervinden. De uitkering uit het gemeentefonds zal volgens berekeningen van St. Jansteen reeds ƒ 25.000, — lager zijn. Volgens artikel 6 van het ontwerp bepalen Gedeputeerde Staten het bedrag en de wijze van betaling van het bedrag, als een verrekening dient plaats te vinden.

Dat lijkt mij zeer vaag gesteld en weinig houvast te bieden aan gemeenten, waarvan gebieden worden afgenomen. Waar het vaststaat, dat de gemeente St. Jansteen schade zal lijden, zou ik willen weten of die zal worden verrekend en of die uitkering ten bate van het algemeen belang uit het gemeentefonds of ten koste van de gemeente Hulst zal plaats hebben. Nu nog een opmerking over de riolering, welke er in de Tragel ligt. Die ligt er, afwaterend naar St, Jansteen. Wordt de Tragel bij Hulst gevoegd, dan zal omlegging nodig zijn, tenzij Hulst met St. Jansteen een overeenkomst maakt. Aan het laatste zal, naar ik meen, moeilijk gedacht kunnen worden. Dan zou het zo worden, dat een gemeente door de uitbreiding als het ware afhankelijk zou worden van de gemeente, ten koste waarvan zij is uitgebreid. Dus zal omlegging nodig zyn. De kosten daarvan worden geraamd op f 27.000, —, zoals op blz. 3, linkerkolom bovenaan van de memorie van antwoord is te lezen. Is daarmede gerekend In kosten van de grond, welke bouwrijp moet worden gemaakt? De regering en wij klagen over de

hoge kosten

van de bouwgrond. Is het dan juist door een daad als nu gevraagd wordt, die kosten maar weer te verhogen? Het zal ten slotte ergens uit moeten komen, uit de lengte of uit de breedte. Hulst mag dan een historische plaats zijn, maar historisch is ook, dat het weinig ruimte in zijn middelen heeft.

Mijnheer de voorzitter. Wij zouden het niet betreuren als de minister het voorstel zou intrekken, althans de intrekking daarvan zou bevorderen, als de Kamer hem niet volgt. Het zal voor mij zeker geen reden zijn om het voorstel te volgen, want ik meen, dat Hulst zich dan zal moeten aanpassen aan het eigene en tevreden zal moeten zijn met de ruimte, die het nu, als oudhistorisch stadje, heeft.

Wel ben ik bereid Hulst wat mogelijkheid te bieden naar de andere zijde en met dat, wat de instemming van het gemeentebestuur van St. Jansteen kan hebben, maar verder wil ik niet gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's

Grenswijziging van gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's