Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Defensie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Defensie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijheid van geweten - Slechts twee wegen

Repliekrede van Ir. van Dis

Na de beantwoording der onderscheidene sprekers, die aan de bespreking over het derde gedeelte van de defensiebegroting hadden deelgenomen, werd er in de avondvergadering gerepliceerd. Als voorzitter fungeerde nu niet Dr. Kortenhorst (r.-k.), maar Mr. Roosjen (A.R.).

Ir. van Dis hield daarbij de volgende repliekrede.

Mijnheer de voorzitter. De rede, welke de minister hedenmiddag heeft gehouden ter verdediging van zijn standpunt inzake het subsidiëren van geestelijke verzorging op humanistische grondslag, geeft mij aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen. Allereerst wil ik er op wijzen, dat er in deze rede passages voorkwamen, waarmede wij ons kunnen verenigen. Er kwamen echter ook gedeelten in voor, waartegen wij Icrachtens de door ons voorgestane beginselen, zeer ernstig bezwaar hebben, en welke derhalve door ons moeten worden bestreden. Wij zijn het met de minister eens wat betreft zijn verklaring, dat hij een voorstander is van vrijheid van geweten en van gedachten. Dit is een echt reformatorisch beginsel, dat door de oude gereformeerde theologen met alle nadruk is verdedigd en bepleit. Ook door ons is dan ook in navolging van hen steeds voorgestaan, dat ieder behoort vrijgelaten te worden in wat hij geloven of denken wil. Van

inkwisitoriale maatregelen

hebben de oude gereformeerden derhalve niets willen weten, en dit willen ook wij niet. Anders wordt 't echter, wanneer iemand zijn gedachten, van welke aard die ook zijn, in het openbaar gaat uiten. Dan rust op de overheid als dienaresse Gods wel degelijk de taak om In te grijpen, wanneer door het uiten van die gedachten God van Zijn eer wordt beroofd, b.v. door het propageren van allerlei ongeloofstheorieën of door het uiten in het openbaar van godslasterlijke taal, gelijk zo menigmaal is gebeurd. Wij herinneren slechts aan het beleggen van vergaderingen, waarin onderwerpen werden behandeld als „God is het grootste kwaad". Dat liet de overheid maar toe reeds vóór de laatste wereldoorlog, onder de zich christelijk noemende regeringen, waarvan geen liberalen of socialisten deel uitmaakten. Wij hebben dit immer betreurd en onze ernstige bezwaren er meermalen tegen ingebracht. Ik herinner slechts aan de debatten, welke omstreeks 1924 in de Kamer hebben plaats gehad naar aanleiding van een interpellatie van Mr. Boon, die destijds deel uitmaakte van de liberale Tweede-Kamerfraktie, een interpellatie, welke betrekking had op het weigeren van de koninklijke goedkeuring op het wijzigen van de statuten der Vrijdenkersvereniging De Dageraad, waartoe door het bestuur dezer vereniging een verzoek was ingediend. Minister Heemskerk heeft dit verzoek toen afgewezen, omdat door de aangevraagde wijziging de goede zeden in het gedrang dreigden te komen. Daarbij werd echter door hem nadrukkelijk verklaard, dat zijn beslissing niet gericht was tegen de vrijheid van meningsuiting, ook al droegen die uitingen een

godonterend karakter

en al werd daarbij de christelijke godsdienst ten felste bestreden en al werden de christelijke grondslagen daardoor ondermijnd. Volgens minister Heemskerk en zijn geestverwanten in de beide Kamers der Staten-Generaal mocht derhalve de openbare godslastering niet verboden en niet gestraft worden. Dr. Kuyper was hen daarin reeds lang tevoren voorgegaan door te leren, dat, al wilde men een kerk van atheïsten vormen, de overheid dit moet laten begaan. De Voorzitter: Mag ik de geachte afgevaardigde doen op merken, dat hoofdstuk VIII aan de orde is? De heer Van Dis (S.G.P.): Ja, Mijnheer de voorzitter, maar dit houdt verband met het humanisme en de minister heeft over dit onderwerp ook gesproken. De Voorzitter: Gaat u door. De heer Van Dis (S.G.P.): De overheid moest volgens Dr. Kuyper maar laten groeien wat groeien wil en kan, een stelling, die wij immer ten sterkste veroordeeld en bestreden hebben, doch tot op de huidige dag door de volgelingen van de zoeven genoemde staatsman wordt voorgestaan. Deze stelling is echter een

puur liberale stelling,

een stelling, welke ook hedenmiddag in de rede van de minister tot uiting kwam, toen hij verklaarde bereid te zijn evenals aan de humanisten aan de aanhangers van de Islam en van de antroposofie, aan de Jehovagetuigen en, naar ik meen, ook aan de Mormonen, subsidie voor geestelijke verzorging te verlenen, indien hem maar duidelijk kon worden gemaakt, dat er onder deze groepen werkelijke behoefte van enige omvang aan geestelijke verzorging op basis van hun beginselen bestaat.

Dit is dus het stelsel van „elck wat wils", dat wij steeds hebben tegengestaan en dat wij nog tegenstaan. Wij steunen de minister vanzelfsprekend in zijn afwijzen van het verzoek van het Humanistisch Verbond om subsidie voor geestelijke verzorging op humanistische grondslag, maar de grond, waarop deze afwijzing berust, welke louter hierin bestaat, dat het de minister na persoonlijk onderzoek is gebleken, dat er onder de militairen en hun ouders geen behoefte aan een dergelijke geestelijke verzorging bestaat, achten wij ondeugdelijk.

Evenmin kunnen wij het eens zijn met de voorstelling, door de minister gegeven, als zouden vele wegen, dat wil zeggen alle schakeringen op geestelijk gebied, welke zich onder ons volk voordoen, ten slotte naar de top leiden. De Heilige Schrift leert ons te dezen heel wat anders, n.l. dat er slechts twee wegen zijn,

de smalle weg en de brede weg,

waarvan slechts de eerste naar de top, d.w.z. naar de eeuwige heerlijkheid leidt en de andere naar de eeuwige afgrond. Dit zijn diepemstige zaken, maar zij betreffen de waarheid, niets dan de waarheid, waartegen alle menselijke stelsels; die, zoals het humanisme, hun grondslag in de mens hebben, het zullen moeten afleggen. Thans nog een enkel woord naar aanleiding van wat de staatssekretaris van land- en luchtmacht heeft opgemerkt inzake hetgeen door mij is gezegd. De tijd laat niet toe op alle punten in te gaan, daarom zal ik mij bepalen tot slechts enkele ervan. Ten eerste dan enkele opmerkingen over de kwestie van het vloeken. De staatssekretaris vroeg welke nieuwe maatregelen door hem nog zouden kunnen worden genomen. Het wil mij voorkomen, mijnheer de voorzitter, dat er ten aanzien van dit kwaad, dat ook door de staatssekretaris zelf ten sterkste wordt veroordeeld — ik geloof zonder enig voorbehoud, wat door hem hieromtrent is gezegd — toch nog wel het een en ander kan worden gedaan. De staatssekretaris zou b.v. eens het voorbeeld van de minister kunnen volgen, die vaimiiddag heeft medegedeeld, dat hij per­ soonlijk, ik zal maar zeggen, invallen heeft gedaan in kazernes en persoonlijk de militairen gepolst heeft Inzake de behoefte aan geestelijke verzorging op de grondslag van het humanisme. Wanneer de staatssekretaris dit nu eens zou gaan doen met de betrekking tot het

vloeken,

zou hem, naar het ons voorkomt, al spoedig blijken, dat er in het leger wel degelijk gevloekt, menigmaal zeer zwaar gevloekt wordt, zowel onder de militairen onderling als door de meerderen ten aanzien van de minderen. Als de staatssekretaris dit op verschillende plaatsen in het land zou doen en dit niet één keer, maar op verschillende tijdstippen — wanneer hij zelf te zeer bezet is om dat gedurig te doen, kan hij best iemand in zijn plaats laten gaan, b.v. een of andere hoge officier — zou dit, naar wij menen, zeer ten goede komen aan de stipte naleving van het bestaande verbod, waarmede thans maar al te zeer de hand wordt gelicht. Wat de füms betreft, mijnheer de voorzitter, moeten wij handhaven, dat de bewindslieden toch wel degelijk het recht hebben de müitaire keuringskommissie van hun ongenoegen te doen blijken, wanneer films worden toegelaten als waarop door mij hedenmiddag de aandacht is gevestigd. Wat de motie van de heer Van Vliet inzake de wonlngvoorzientng voor de militairen betreft, deze kan door ons worden gesteund. Inzake de tweede motie van de heer Van Vliet wensen wij ons nog nader te beraden, als wij de motie in ons bezit hebben en deze rustig kunnen bekijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Defensie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's