Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de Heere God is, volgt Hem na; en zo het Baal is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord. 1. Kon. 18 : 21

II.

Waar en hoe vond nu Elia de goddeloze koning? Dat is opmerkenswaardig Aohab trekt door zijn land en volk rond. Waarom? Om. medeleven en medelij den te betonen met zijn volk onder deze Goddelijke oordelen? Om stervenden en noodlijdenden van het zijne mee te geven? Om zijn leven met het hunne te delen? Verre van dat. Hij trekt rond om aan bronnen en befeen voedsel te zoeken voor zijn paarden en muilezels.

Het is bekend van de oosterse vorsten dat zij prachtige paardenstallen bezaten, zo zal het bij Aolmb ook geweest zijn. Overal waar (hij mi nog voeder voor zijn beesten vinden kan, neemt hij het weg en mee om het aan zijn dieren te kunnen geven. Dat zijn onderdanen hierdoor minder hebben, misschien niets meer bezitten om het ham dieren te kunnen igeven, ooh, wat zou dat, als hij het maar heeft. Regeert hij dan alleen, en weet hij niet, dat een goed vorst tevens moet beschermen? Aohab is het vergeten, hij denkt alleen aan zi< ihzelf en zijn dieren, de onderdanen laten hem koud. Laat die maar sterven en vermageren, en tenslotte onikomen; hij Isan daar niets aan doen.

Hij ligt wèl wakker om de protolemen, idie zijn dieren betreffen, maar om een wegstervend volk slaapt hij igeen minuut minder. Zo blijkt, dat niet een ieder, die zich over zijn vee ontfermt, zich ook over zijn medemensen ontfermt. Dat was toen reeds zo, er nu is het niet anders. Er zijn mc-isen genoeg die een hartelijke liefde tot paarden en honden openbaren, maar die voor hun lijdende medemensen niets gevoelen. Zy zijn te zeer op hun gemak gesteld, om een uur aan een zieke te wijden, te gierig om een arme christelij'ke handreiking te doen, te ongeduldig oia tien minuten bedaard naar de Wachten van vertwijfelde mensen te luisteren. Dat is Achabs geest: voor de dieren te ïsorgen en de mensen aan hun ellende over te laten.

Mijn medereiziger. Ge hebt al eens gesproken over de genade, die de Heere aan uw ziel bewezen heeft? Wilt ge er dan aan denken, dat uw naaste ook een medereiziger is naar die ontzaglijke eeuwigheid? Hij behoeft nog niet arm. te zijn, aleer gij enige moeite aan hem zoudt besteden; hij kan geestelijk dood zijn — en hoeveel medereizigers zijn dat niet? — dood, in de zonden en misdaden. Kunt u hem. of haar dan rustig voort laten reizen op die sneUe, brede weg des verderfs? Maafct ge er wel eens werk van hem bekend te maken, dat hij nog bekeerd kan worden, zoals de Heere dit In gadeloze ontferming u heeft willen doen? K; zeg niet, dat u hem moet bekeren, want dat kan niemand. Maar ik zeg wel, dat ge van de Heere een opdracht hebt gekregen. Welke dan? zo vraagt ge. Wèl, ieder kind van God krijgt de hemelse opdracht wegwijzer te zijn. Dat begint in het gezin en zet zich voort, overal waar God u een plaats heeft gegeven in het leven op aarde. Wat een schone taaik is dat. Het is een kenmerfe van genade, dat Gods voilk de duivel geen onderdaan gunt, alhoewel hij weet, dat velen geroepen en weinigen uitverkoren zijn. Denken we daaraan nog wel eens in de jachtige tijd waarin wij leven? Ik durf haast lüet te vragen: Doen we daaraan nog wel eens wat? Of bekreunen we ons niet om het verloren-gaan van zovele duizenden, die voor eeuwig een prooi zullen zijn van de vorst der d.uisternis? Gods volk moet ook ontdekt worden aan de geest van Aohab. We zijn niet klaar als God ons omzet. Het leven der genade brengt van Godswege heilige verplidhtlngen mede. Dan zal bij de uitoefening en oefening van dat leven ook het leven meer gekend worden. Des te meer kennis de ziel aan het leven krijigt, des te meer behoefte hij heeft om uit dè, t leven te leven tot eer des Heeren. Daar hoort in de ibelevin'g de naaste niet alleen als voorbeeld maar meer nog als voorwerp bij. Als we alleen het voorbeeld voor ogen hebben, worden we zo gauw hoogmoedig, maar verbonden aan het voorwerp houdt het de mens klein. Hij moet immers steeds meer het offeren leren en offeren is: Hij moet wassen en ik minder worden.

Dat beleefde Elia ooi. Aohab is op aoek naar voeder voor het vee, en dan ontmoet hij onverwacht zijn grote vijand Elia. Het liefst zou Achab de onverschrokken profeet in stukken gehouwen hebben, maar hij kan niet wat hij wil; God leidt ook het leven van de 'koning. Daar staat Elia, kalm., vastberaden, onversaagd, door igeen hartstocht beheerst, zonder wapen, slechts met een staf in zijn hand. Achab staat met de grote godsman oog in oog. Zijn opgekropte woede ontlast in de beschuldiging: „Zijt gij die beroerder Israels? "

Nu komt het er op aan voor Elia om de naaste lief te hebben als zichzelf. Dat wil echter nog niet zeggen dat God de Zijnen zwart wit noemt en omgekeerd. Als het nodig is moet dat v< aik scherpe waarheden prediken. Door zelfkennis leert Gods Geest het vlees te 'kruisigen, en dat is door de woordbediening ook nodig voor de naaste. Dat is een liefdesbehandeling met de roe waar honing aan zit. Vaak wordt deze geneeswijze in de predMng van 'vandaag vergeten, toch is ze nuttig en schriftuurlijk. En zou er 5 a de zaligmakende genade Godsi.ennis bestaan zonder zelfkennis, en zelfkennis zonder Godskennis? Als Gods Woord gelijk heeft bestaat zultes niet. Wij beminnen de naaste niet als we hem met vleiende tong — zog'enaamd Mefiyk — naar de raanpzaligheid laten en helpen afreizen.

Wat antwoordt de profeet? „Ik beroer Israël niet, maar gij en uws vaders huis, daarmede, dat gij de geboden des Heeren verlaten hebt en de Baals navolgt". In dit punk-

tuële antwoord noemt Elia alleen de hoofdzaak, namelijk de afval van God. Zo hoort het ook, want als we ons op bijkomstigheden vergapen, lopen we de kans de 'hoofdzaak uit het oog te verliezen. Elke zonde is in haar oorsprong afval •van God, reeds de eerste zonde was dat. Uit die ene zonde zijn al de andere ontsproten. Als er dus ontdeKkend gepreekt wordt, zal men de paradij sbasis moeten gebruiken voor de verdere opbouw. In het jjaradljs stelt Adam zich in verweer tegenover God, en geeft Hem de schuld, via zijn •vrouw. Hier stelt Achab zich tegenover Elia, en geeft God de schuld vla Elia.

De leugen 'keert zich tegen de waarheid en de waarheid stelt zich tegen de leugen. De levende kerfe beleeft deze kritieke momenten meer dan eens. Er Is een tyd geweest, dat zij geloofde nooit meer de leugen te zullen geloven, maar toen de dadelijke heiligmaking beoefend mocht worden, heeft ze nog nooit zó goed geweten, dat het vlees steeds dieper boog voor de leugen. Hoe gelukkig wordt dan dat volk als Gods Geest him Ohilstus dan meer en meer ontdefkt als de waarheid, in Wie de Vader voor eeuwig bevredigd is. En dan wordt met genoegen beleefd, dat het Ylees gekruisigd wordt. Dan wordt de kerfe het eens met het sterven van de oude mens, maar zal dan tevens beleven de opstanding van de nieuwe mens.

Ds. J. C. V. Ravenswaay ’s-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1962

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1962

De Banier | 8 Pagina's