Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Landbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Landbouw

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van de heer Kodde

TWEEDE KAMER

Bij de behandeling van bovengenoemde begroting werd namens de S.G.P.-fraktie het woord gevoerd door de heer Kodde.

Deze spraJi al volgt: Mijnheer de voorzitter.

Bij de behandeling van dit begrotingshoofdstuk wil ik beginnen met te wijzen op de afhankelijkheid van elk bedrijf en ledere persoon van God, maar die toch wel bijzonder uitkomt bij het voeren van een agi-arisch bedrijf, zoals uit het vermelde op blz. 8 van de memorie van toelichting blijkt. Wij hebtoen niet alleen te zien op regen en wind, maar inzonderheid op Hem, Die wind en wolken gebiedt. Zonder Gods zegen zal al on­ ze arbeid en zullen al onze zorgen geen resulbaat hebben.

Gaarne zagen wü dat zulks meer in de stukken tot uiting werd gebracht en dat op onze afhankelijkheid van God werd gewezen, alsook op het feit, dat wij geen recht hebben, maar dat God nog genadiglijk kan verlenen, dat er brood is voor de eter en zaad voor de zaaier.

Er is blijkbaar vergeten hoe het was in de winter van 1944—1945, want toen was er wel meer waardering voor de agrariër dan nu. Nu moeten garanties worden gegeven, wil het mogelijk zijn het agrarisdh bedrijf te voeren en de beloning nog enigermate in verhouding te doen zijn met de beloning in andere bedrijven.

Vooiiieen is er naar gestreefd om de produktie zo hoog mogelijk op voeren, en ook nu zal de agrariër er naar moeten streven, zoals iedere bedrijfsleider dat doen moet, meer opbrengst te verkrijgen. Nu gaan er stemmen op om maar een gedeelte grond woest te laten liggen en er rijzen vragen of het wel gewenst is met de teelt van b.v. tarwe door te gaan. Ook wordt in verband daarmede wel gewezen op de

kleine bedrijven,

welke naar sommiger mening niet rendabel zijn of genoopt worden te veel te produceren om rendabel te zijn. Wij aohten dat een bedenkelijk uitvloeisel van de geest van deze tijd en van de vele overheidsbemoeiingen. Maar hoe het ook zij, er dient toch wel een mogelijkheid te zijn, dat de agrariër die beloning krijgt voor zijn noeste arbeid, waarop hij als mens tegenover mens aanspraak heeft. Het minste, afgezien van het feit, dat enige waardering in morele zin ook wel aangenaam is, moet toch wel zijn, dat er een behoorlijke beloning kan worden verkregen. De minister acht het arbeidsinkomen van de ondernemer, volgens het antwoord onder no. 14 zeker toereikend voor de instandhouding van de betrokken bedrijven en voor het vormen van de noodzakelijke besparingen enz. Als wij echter de cijfers op blz. 11 van de memorie van toelichting bezien, dan blijkt, dat het arbeidsinkomen per ondernemer toch wel aan de lage kant is, althans in de akkerbouwtoedrijTren. En dan geldt het toch niet de kleine bedrijven, want er zijn gegevens vermeld van bedrijven van 46 ha. Er zullen wel personen in loondienst zijn, die een hoger bedrag verwerven en dan veel minder uren werken.

In het reeds genoemde antwoord op vraag 14 stelt de minister, niet ten onrechte, dat een lange reeks van jaren in de beschouwing moet worden betrokken. Doch de memorie van toelichting meldt maar vier jaren. En nu mogen de cijfers over de laatste jaren wat gunstiger zijn dan die van de eerst vermelde, de uitkomst over die jaren Is als vermeld en niet anders; en ook is niet te verwachten, dat de stijging van het inkomen van de agrariër gelijke tred zal houden met de stijging van de lonen in andere bedrijven. Ook de lonen in de landbouw, in de agrarische sektor zullen mede moeten stijgen als de andere naar boven gaan, wil er niet nog een veel schevere toestand ontstaan.

Mijnheer de voorzitter. Wij hetoben enige ervaring met scheve toestanden, die zijn gegroeid. Verleden week is n.l. gesproken over het overheidspersoneel. Ik hoop, dat deze bewindsman zal voorkomen, dat ook ten aanzien van de landbouwers hetzelfde zal gelden, zodat wij later niet het verwijt te horen zullen krijgen: men had eerder moeten beginnen. In dit verband wil ik ook wijzen op wat in 1960 is ervaren, toen, volgens het antwoord op vraag 32,

2360 ha aardappelen en 180 ha suikerbieten

niet geoogst zijn kunnen worden. Procentsgewijze over het geheel, lijkt dat van niet zo grote invloed, maar voor hen, wie het aangaat, kan het - wel van grote invloed zijn. Nu wil ik niet de minister verantwoordëlïjk gaan stellen; ik wil ook niet vragen, daarvoor vergoedingsmaatregelen te treffen, maar ik moet dat toch wel naar voren brengen om te tonen welke grote moeilijkheden er kunnen zijn en om duidelijk te maken dat zulks zou nopen, er voor te zorgen, dat de beloning in de landbouw in het algemeen zodanig js, dat, ook omdat die omstandigheden zich voordoen, een behoorlijk arbeidsinkomen kan worden verkregen.

Anders ligt het, naar mijn mening, indien, zoals in Schouwen en de „zak" van Zuid-Beveland, de oorzaak van de slechte oogstuitkomsten een gevolg is van een ramp, in welk geval in het algemeen wel vergoeding is gegeven. Het mag dan nu geen volslagen misoogst zijn geworden, er dient toch wel mede te worden gerekend, dat door al de omstandigheden daar de reserves wel zullen zijn opgebruikt. Het is geenszins onze mening, dat de overheid maar overal voor moet zorgen, maar wij achten de overheid toch wel verantwoordelijk, als door het gevoerde beleid of bijzondere omstandigheden de mogelijkheden om reserves te kweken, die er anders zouden zijn geweest, afgeremd, zo niet onmogelijk zijn gemaakt. De agrarische sektor dreigt in het gedrang te komen. Het tij zit niet mee. Er wordt in andere ondernemingen meer verdiend. Er is gelukkig, geen gebrek aan voedingsmiddelen. Er zijn landen, waar goedkoper kan worden geproduceerd. Deze landen voeren hun produkten weer bij ons in. Daarbij komt nog de moeilijkheid, dat onze tarwe niet van zodanige kwaliteit is, dat veel daarvan in ons brood kan worden verwerkt. Dit bevordert weer de invoer. Daardoor komt er weer meer overvloed aan voedergranen, hetgeen tot eo|i lagere opbrengst leidt. Aan de andere kant wordt de

konsument

niet eens in staat geacht de kostprijs te voldoen. De bijdragen komen niet of althans voor een deel niet ten goede van de agrariërs, maar van de konsumenten, die deze echter weer in de vorm van belasting moeten betalen. Deze toestand acht ik wel wat scheef. Ook in de pluimveehouderij dreigen er moeilijkheden te ontstaan. De minister stelt wel, dat er in de Verenigde Staten van Amerika, voor zover hem bekend is, geen konkrete beleidsmaatregelen zijn, die ten doel hebben het zelf veredelen van graanoverschotten door het mesten van slachtkuikens te bevorderen, maar zij, die hier te lande slachtkuikens mesten, denken er toch wel anders over, hetgeen ons wel is gebleken uit een uiteenzetting van de belanghebbenden in de vaste kommissie. Wat de zuivel betreft, meldt de minister, dat de afschaffing van de omzetbelasting gunstig heeft gewerkt en dat daardoor de binnenlandse konsumptie alleszins bevredigend is ontwikkeld. Gaarne zouden wij zien, dat de minister nog meer van dergelijke mogelijkheden onderzocht en eventueel aangreep. Wij hebben er steeds voor gepleit: Eis minder belasting en maak de bemoeiingen geringer.' Uit deze maatregel blijkt, dat wij in het gelijk zijn gesteld.

Ook het produktschap voor zuivel staat, volgens de rede van zijn voorzitter, Ir. B. van Dam, minder bemoeiingen voor. Volgens h et ons toegezonden verslag van zei hij:

„De zuivel moet zich losmaken uit de langzamerhand verstikkende omarming door de landbouwpolitiek, een omarming, die nadelig is, niet alleen voor de industrie, maar ook voor de veehouderij".

Volgens het antwoord op vraag 64 vreest dat produktschap ook voor de gevolgen van de E.E.G. Daaruit blijkt, dat er toch wel meer bezwaren zijn tegen het beleid, en dat niet alleen een bepaalde groep, inzonderheid tegen het

Landbouwschap,

bezwaren naar voren brengt. Die bezwaren zijn gerezen tegen de vele overheidsbemoeiingen en vooral tegen de bemoeiingen van bovenaf en zij hebben er aan medegewerkt, dat bezwaren zijn ontstaan tegen het Landbouwschap. Ik stel voorop, dat wij, zoals reeds is gebleken, ons niet stellen achter de wijze, waarop door agrariërs akties zijn gevoerd, maar ik wil er toch op wijzen, dat er personen zijn, die ernstige bezwaren hebben tegen het Landbouwschap, bezwaren, die niet alleen van financiële aard zijn. De minister antwoordt op vraag 195, dat hem niet bekend is op welke bezwaren wordt gedoeld. Dat lijkt mij vreemd. Er verschijnen immers bladen, waarin die bezwaren tot uiting worden gebracht, en ik mag toch wel aannemen, dat die worden gelezen, zodat de minister hetzij zich zal kunnen doen voorlichten, hetzij zich die voorlichting langs ambtelijke weg kan laten geven. De minister zou mogelijk zelf ook tijd kurmen vinden om deze bladen te lezen. Door de niet juiste wijze van handelen zal er wel iets vertroebeld zijn. Men zal echter toch wel hebben bemerkt, dat er bezwaren zijn tegen een te sterk en te veel ingrijpen in de bedrijfsvoering. Ik ga er niet van uit, dat alle bezwaren, die worden geuit, ook hij alle agrariërs leven. Men moet er echter rekening mede houden, dat een zo afhankelijk bedrijf als het agrarische een grote vrijheid dient te hebben, en dat er daarom bezwaren tegen het te veel ingrijpen ontstaan. Het antwoord op vraag 198 stelt ons wat teleur. Het zal toch ook de minister wel bekend zijn, dat er een groep boeren is, die geen vertrouwen meer heeft in de organisaties. Zij zien die, terecht of ten onrechte, aLs te zijn vooringenomen ten opzichte van het Landbouwschap en daarom hebben zij in de voorlichting van die organisaties geen vertrouwen. Men kan zeggen, dat er ook een vooringenomenheid bestaat tegen het Landbouwschap, maar dan zal toch moeten worden getracht die weg te nemen. Dat is, naar onze mening, een taak voor de minister van landbouw en visserij, voor zover dat bezwaren betreffen, welke In die takken van bedrijf zich voordoen.

De minister stelt in antwoord op vraag 200, dat < hij de bewering inzake een groeiende ontevredenheid onder de boeren moet laten voor rekening van hen, die die vraag stelden.

Nogmaals, wy keuren de akties, zoals gevoerd door de heer Koekoek en anderen, af, maar wij menen, dat het niet juist is, niet te trachten door een goede voorlichting de ontevredenheid tegen te gaan. Met harde maatregelen bereiken wij dat niet. Integendeel, dan zal aktie reaktie kweken en daarom zal getracht moeten worden een betere voorlichting te geven. Wie zal dat beter kunnen doen, en van wie anders mag dat worden verwacht dan van hem, die de belangen van de landbouwers moet behartigen?

Daarom is ook een verwijzing naar de bewindsman, met de zaken van de p.b.o. belast, niet juist. Deze minister zal moeten voorlichten en moeten streven naar een oplossing. De basis van vrijwilligheid zou veel, zo niet alle, tegenstand wegnemen. Indien wordt aangetoond, dat het Landbouwschap de belangen van de agrariër zeer voorstaat, zal de agrariër ook wel op vrijwillige basis het werk willen steunen. Het wordt nu aangevoeld als een

gedwongen organisatie

en dit staat ons volk tegen. Hiertegen zal verzet zijn en blijven. Ook wij hebben daartegen bezwaren. Wij stellen niet, dat het Landbouwschap niet rust op de wet, maar de wijze, waarop het tot stand is gekomen, is geen waarborg, dat het door de bedrij fsgenoten is gewild. Tegen de vroegere Stichting voor de Landbouw zijn die bezwaren, voor zover ik weet, nooit gerezen.

Wij achten het gewenst, dat er niet hard wordt opgetreden. In aanmerking nemende de stappen, die reeds door het bestuur van het Landbouwschap zijn gedaan, meen ik, dat ook wel daar die mening voorzit.

.Bij deze begroting willen wij ons dan ook bepalen tot een beroep op deze bewindsman om, voor zover dat takken van bedrijf betreft, met welker zorg hij is belast, de moeilijkheden tegen te gaan. Zo zal er ook een bezwaar minder zijn, als de opgaven ingevolge de Landbouwwet niet worden gebruikt voor het verzamelen van gegevens voor het Landbouwschap. Bij de vorige begroting heb ik al op het onjuiste daarvan gewezen, zodat ik het niet nodig acht, daarop thans verder In te gaan.

Omdat er verband is met het Landbouwschap, wil ik thans nog even aandacht vragen voor het antwoord op vraag 295 betreffende de bestrijding van de

abortus Bang,

dus een veeartsenij kundig onderwerp, waarbij het Landbouwschap is betrokken.

Het Landbouwschap heeft bepalingen gemaakt, bepalingen welke de goedkeuring van de minister behoeven om. te 'kunnen werken. Vandaar dat de hewindsman daarvoor ook de verantwoording draagt. Het bestrijden van ziekten op zichzelf ontmoet bij ons geen bezwaar; ook Israël moest, krachtens het Goddelijk bevel, maatregelen nemen, als er ziekten waren, s Afzondering was voorgeschreven. Reiniging was bevolen. Maar er zijn nu wel bezwaren, omtot veeltijds f wordt vooruit 'gelopen op Gods, voorzienigheid en wordt gemeend M zelf alles té kunnen regelen, terwijl l regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, gezondheid en krankheid, ons van God toekomen. Mede om die reden moeten wij ooi ernstige bezwaren maken tegen het afslachten van een gehele veestapel, ook van het drachtige vee, indien blijkt, dat daaronder éên dier met abortus Bang is besmet. Reeds wees ik op de Israëlitiscihe wetgeving. En al stellen wij niet, dat de ceremoniële en burgerlijke wetten zonder uitzondering voor ons land en volk zouden gelden, toch waren het goddelijke inzettingen en sprak Mozes bij zijn afscheid van Israël, dat er geen volk was, dat rechtvaardiger en betere wetten had dan dat volk. Nadrukkelijk was het de Israëliet verboden een dier en zijn jong op één dag te slachten. Israël werd geroepen eerbied te tonen voor het leven, -dat God ieder schepsel geeft, ook al is het een dier. Israël moest, zoals een rechtvaardige past, rekening houden met het leven van zijn meester. Mogen wij dan nu maar, om ons eigen lot in handen te nemen en om zelf te regelen, daartegen ingaan? Moet niet juist door dergelijke maatregelen het bezwaar, dat ik zoeven noemde tegen het Landbouwschap, nog groter worden? Moet tegen de konsciëntie van een veehouder toch maar worden doorgegaan met zijn vee af te slachten, ook het drachtige? Tegen dergelijke bepalingen, maar ook tegen de z.g. voorbehoedsmiddelen, gaan onze bezwaren. Het blijkt ook wel in de praktijk, dat de voorbehoedsmiddelen falen. Zie maar het mond- en klauwzeer. Het is voorgekomen, dat een geënte rundveestapel ziek werd en een niet geënte, daarbij dicht in een weiland verblijvende, gezond bleef.

Uit alles blijkt wel, dat God leidt en niet de mens, hoe gaarne vrij ook als mensen de leiding willen nemen. Nu zijn de varkens weer aangetast, waartegen, zoals gesteld, de inenting niet helpt. Intussen komen ook daar weer veel moeilukheden uit - voort en blijkt ook weer de afhankelijkheid. Tegen afzondering van zieke dieren hebben wij geen toezwaar, zoals reeds gezegd, maar wij willen toch de minister vragen of er geen aanleiding kan zijn om hen, die door het vervoersen vertiandelvertood van varkens zijn getroffen, hulp te bieden. De maatregel wordt toch genomen voor het algemeen en dan kan het toch wel te ver gaan om één persoon of enkele personen daarvan schade te doen lijden.

Ook schrijnt het, dat bij het afslachten het vlees van nog gezonde dieren niet voor de menselijke konsumptie beschikbaar wordt gelaten maar tot veevoeder wordt verwerkt. Nogmaals, wij willen ons niet stellen tegen het gebruik van bepaalde middelen, als er ziekte is, maar wij hebben ernstige bezwaren tegen de z.g. vooiliehoedsmiddelen, omdat men door het gebruik daarvan vooruitloopt op de leiding Gods. Wij moeten er todi rekening mede houden, dat het voedsel een kostelijk produkt is, dat wij niet zonder reden mogen vernietigen. Het wordt door velen wel niet zo gevoeld, maar Gods Woord leert, dat het streven om eigen lot in eigen handen te nemen een miskennen is van het vertrouwen op God, in Wiens hand ons leven en al onze paden zijn. Er mag en er moet gewerkt worden, maar in afhankelijkheid van Gods zegen, anders zullen wij toch het loon in een doorboorde buidel ontvangen, zodat wij er geen profijt van trekken. De zegen des Heeren maakt rijkt en Hij voegt er geen smart bij. Daarvoor willen wij aandacht vragen, ook van de minister.

In dit verband wil ik ook aandacht van de minister vragen voor het gebruik van

bestrijdingsmiddelen

tegen plantenziekten. Het kan onze goedkeuring hebben, dat de minister een onderzoek laat instellen, maar wij zouden toch wel wiUen vragen, dat hij er bij de onderzoekers op aandringt rekening te houden met het Godsbestuur, opdat ze niet, als de Egyptische tovenaars in Mozes' dagen ten slotte gedwongen zuUen zijn te erkennen: „Dit is Gods vinger". Wat het antwoord op vraag 340 betreft, willen wij er op wijzen, dat het in verband met de tegenwoordige vervoermiddelen en werktuigen nodig is de landbouwgebieden gemakkelijker bereikbaar te maken. Het lijkt ons altijd beter te trachten dit doel meer indirekt, n.l. door het vergroten van de produktiemogelijkheden en het verminderen van de produktiekosten, te bereiken dan door het verlenen van direkte steun, vooral omdat het laatste ingrijpen nodig maakt en het eerste vrijheid laat. Wel wil ik er bij de minister aandacht voor vragen, dat ook bij ontsluitingen de landbouw in het gedrang kan komen.

Bij de behandeling van de begroting van verkeer en waterstaat Is aandacht gevraagd moeten worden voor het feit, dat bruggen voor het landbouwverkeer zijn gesloten en dat daardoor de landbouwers in grote moeilijkheden zijn gekomen. Dat geldt dan wel hoofdwegen of hoofdverkeersaders, maar het is ook niet uitgesloten, dat, door ontsluiting van het platteland, door de aanleg van landwegen, er veel ander verkeer, inzonderheid toerischtisoh verkeer, ontstaat, waarvan de landbouwer bezwaren ondervindt. Het is niet mijn bedoeling om die wegen voor het andere verkeer te sluiten, maar ik acht het toch wel nodig, dat er bei> erkende bepalingen komen of aanwijzingen, dat het agrarisch verkeer op die wegen zeker voorrang heeft. Ik meen, dat, als in aanmerking wordt genomen, dat hoofdverkeersaders voor het agrarische verkeer worden gesloten, de agrariër oök wel plaatsen mag hebben, waar hij voorrang heeft.

In dit ve]^band, te meer, omdat de Minister erop wijst, dat voor andere werken geld beschikbaar moet blijven, wil ik toch ook aandacht vragen voor klachten, die mij wel bereiken over de minder goede afwerking of bewerking van gronden, welke warden verkaveld, en voor de betaling van de lasten, welke, niettegenstaande dat, toch wel op de kavels worden gelegd.

Het is en blijft mensenwerk, maar er mag toch wel aan gedacht worden, dat een verkaveling toch al diep in de gevoelens grijpt, en als er dan nog minder goede resultaten en zware lasten uit voortkomen, is het toch zeker begrijpelijk, dat er klachten zijn.

Nu wil ik nog de aandacht vragen voor de gevolgen, welke de toepassing van de bepalingen In de Planitenziektenwet, inzonderlieid die ingevolge artikel 3 genomen, kunnen hebben. Daarbij doel ik mede op het verzoek van de heer A. A. Goemans te Vogelenzang, tot deze Kamer gericht stuk 6531, nr. 3, onder nr. 16, dat op mijn verzoek, met uw welwillende medewerking, mijnheer de voorzitter, is aangehouden.

Ingevolge artikel 4 van genoemde wet is de minister bevoegd om in gevallen, waarin schade, welke het gevolg is van de toepassing van de krachtens artikel 3 gegeven voorschriften, onevenredig zwaar op één of meer personeii drukt, uit 's Rijks schatkist een tegemoetkoming te verlenen. Bij de behanling van idle wet op 13 december 1950 is door de geachte afgevaardigde de heer Chr. v. d. Heuvel gesproken over de schadevergoeding Hij bestreed de minister in zijn opvatting „voor het geven van schadevergoeding is dus in het algemeen geen reden" met het volgende:

„Ik geloof, dat dit te ver gaat. Het staat volstrekt niet altijd vast, dat vernietiging van deze produkten ^- dk neem als voorbeeld aardappelen, die, als zij op een bepaald ogenblik vernietigd moeten worden, toch nog voor konsumptie geschikt zullen zijn — voor de betrokkenen geen schade zou opleveren. De bedoeling is toch in het algemeen om met het oog op de belangen van onze export te voorkomen, dat plantenziekten zich ontwikkelen. Daarom meen ik, dat het fout is, dat slechts in uitzonderlijke gevallen, waarvan de minister speekt, de overheid de belanghebbende tegemoet zal komen".

De Minister van Landbouw, Visserij en Voetselvoorziening antwoordde daarop: Met name is gevraagd of aan de betrokkenen In bepaalde gevallen niet enig recht op schadevergoeding zou 'kunnen worden gegeven. Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof, dat het uitermate gevaarlijk is om verder te gaan dan thans reeds In dit wetsontwerp is voorzien. Een algemene schadevergoedingsplicht acht ik onmogelijk." , De Minister zeide verder, dat hij meende, dat de schade, veroorzaakt door

schadelijke organismen,

door de betrokkenen moet worden gedragen, als te behoren tot het normale bedrijfsrisico. Tegen vergoeding in bijzondere gevallen had oud-Minister Mansholt, volgens zijn rede, echter geen bezwaar.

Mede om des tij ds wiUe kan ik daarop nu niet nader Ingaan en ik acht het ook niet nodig, want, al heb ik uitvoerig geciteerd, dat het niet de bedoeling is een algemene scihadevergoedtLngisplicht te stellen, duidelijk is mijns inziens gebleken, dat hierbij is gedacht aan produkten, welke moeten worden vernietigd, als zij besotnet zijn, terwijl tevens wel duidelijk is gebleken, dat in bijzondere gevallen wel vergoeding of een tegemoetkoming kan worden verleend.

In het geval-Goemans gaat het er niet om dat besmette produkten moeten worden vernietigd, terwijl het hierbij ook niet gaat om geleden schade wegens de vernietiging daarvan, maar om de schade, die betrokkene lijdt, niet omdat hij binnen twee jaar geen zandaardappelen meer kan verbouwen op hetzelfde perceel, zoals algemeen geldt, maar in het geheel niet meer op de grond, die hij daartoe voortdurend van de bloemboUenkwekers huurde. Dit is een verbod krachtens artikel 3 van de Plantenziefctenwet. Daardoor mag, behoudens hoge uitzondering, op gronden in de duinstrook ten noorden en ten zuiden van het Noordzeekanaal (een streek, waar in het bijzonder de zeer gewilde duinzandaardappelen konden worden verbouwd) nu geen verbouw van aardappelen meer plaats hebben. Daardoor lijdt de heer Goemans schade, dus door een verbod ten bate van het algemeen.

De minister stelde, dat door de heer Goemans de schade, die hij thans lijdt — dus de minister erkent dat er schade wordt geleden — zoal niiet geheel, dan toch voor het overgrote deel had kunnen worden voorkomen.

Ook al neem ik in acht, dat reeds tevoren bekendheid is gegeven aan de in uitzicht zijnde maarregel, toch meen ik dat niet of in niet voldoende mate rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden, waajrin de heer Goemans verkeert, en waaronder hij zijn bedrijf uitoefende. Hij verhandelde en teelde daar een aardappel, welke elders niet door hem te kweken is, althans niet in de hoeveelheid, waarin hij deze steeds heeft geteeld. Om die reden, en mede omdat de heer Goemans reeds ouder Is dan 60 jaar, is het voor hem niet of niet voldoende mogelijk om op een andere wijze zijn bedrijf te voeren en de schade te voorkomen.

In gevallen, dat een bedrijf moet verdwijnen voor doeleinden ten algemenen nutte, zal de eigenaar steeds een

vergoeding

ontvangen, en ik zie geen ondersdheid voor die placht als een bedrijf, ook om reden van het algemeen belang, niet kan worden voortgezet, ook al is er dan geen noodzaak van overschrijving van dat bezit in de openbare registers en al is er dan mogelijk niet zo'n zichitbaar vastgelegd beait. Het gaat hier nu niet om vergoeding voor een besmet produkt, maar om schade, die wordt geleden, omdat de mening voorzit, dat het algemeen belang, namelijk de uitvoer van bloembollen, zal worden geschaad, als het bedrijf wordt voortgezet.

Ook acht ik niet juist, dat de betrolbkene wel elders mogelljkiheld tot verbouw op zand had kunnen krygen. Hem is, naa mij is gezegd, een mogelijkheid, als tegemoetkoming, aangeboden, n.l. een oppervlakte van 6 ha, terwijl hij de verbouw op een oppervlakte van ongeveer 100 ha moet missen- Dit is toch wel een zeer kleine tegemoetkomang, zo men het uiteindeiyk een tegemoetkoming zou kunnen noemen.

Mocht genoemde wet geen mogelykheid geven om in dergeiyfce gevallen een tegemoetfeomlng of een vergoeding toe te kermen, dan wil ik de minister verzoeken wetswijziging te bevorderen. En voor het geval, dat er wel een mogelijkheid is, wil ik de minister verzoeken het geval alsnog te overwegen en de heer Goemans een tegemoetkoming te verstrekken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Landbouw

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's