Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat mens onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders, verblijd zijnde. En te huis komende, roept hij de vrienden en de geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met mij; want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was. Lukas 15 : 4—6

Niet dat schaap keert terug, maar we lezen wat anders. De herder gaat uit om dat schaap te zoeken. De mens is altijd de eerste in de zonde, maar de Heere is de eerste' in het opzoeken. De herder kwam om het verloren schaap te zoeken. Een echte herder weet zo ongeveer wel waar hij dat afgedwaalde schaap moet gaan zoeken. Want, hy gaat uit naar het verlorene, totdat hü hetzelve vindt. De herder gaat het verlorene zoeken, hij wendt zich tot het verlorene. Zo doet de Heere ook in het zoeken van dat ene volk, van dat ene geslacht, van die enige zondaar, welke noodzakelijk een ieder zal moeten worden tussen de wieg en het graf. Dan zoekt de Heere dat schaap precies op de plaats, waar dat schaap te vinden is. Dat is in de geestelijke doodstaat, waarin de mens zichzelf door eigen schuld gebracht heeft, onder dat drievoudig zegel des doods. Als God de zondaar roept, dan roept Hij hem uit zijn geestelijke doodstaat. Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten. Wat doet nu die herder, als hij dat schaap gaat zoeken? Een rechte herder heeft al zijn schapen een naam gegeven. Hij roept ze bij name. Als die herder dat schaap gaat zoeken, zo verheft hij zijn stem en roept het bij name. Hij roept geen ander, maar hij roept dat ene schaap. Saulus werd bij name geroepen. Hij roept dat schaap, terwijl het verloren, uitgeput, krachteloos en hopeloos ter aarde ligt, uitgeklokt en uitgeteerd. Dat schaap ligt onder het vonnis van de dood. Dat schaap heeft niet anders voor ogen, dan eeuwig omkomen.

Zo ligt ook de kerk, door eigen schuld zonder God en buiten God ter aarde gevallen in een verloren staat en toestand. Ze heeft niet anders te verwachten, dan eeuwig omkomen en dat enkel door eigen schuld. Nu zijn er tweeërlei verlorenen. In de eerste plaats de grote menigte. Want wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. En heel de menigte der volkeren zijn verloren gevallen in de breuk van het paradijs. Die weten niet, dat ze zijn ellendig, jammerlijk, blind en naakt.

Maar nu is er tegenover die grote menigte dat ene volk, die ene kerk, die tussen de wieg en het graf hun verloren toestand aan de weet mogen komen. Ze worden in de tijd geroepen en getrokken met de koorden van Zijn goedertierenheid. Ze worden opgewekt uit die geestelijke doodstaat, opdat ze hun verloren staat en toestand recht leren kennen voor het aangezicht des Heeren. En nu gebeurt er niets, zolang die Herder niet komt. Dan ligt dat schaap daar en het blijft er liggen. Zolang God in de hemel blijft en wij op de aarde, dan wandelt de mens als in een beeld naar het goeddunken van zijn eigen hart. Dan voelt de mens zich gelukkig in zijn eigen gekozen wegen, zonder te bemerken, dat het einde derzelve zijn wegen des doods. Er moet een tijd aanbreken, dat de Heere komt, en dat Hij als de Eerste komt met de roepende kracht van Zijn Goddelijke genade om zo de zondaar te roepen. Als dat schaap zijn naam hoort noemen door die herder, dan pas gaat dat schaap zijn verloren staat beseffen, dat het krachteloos op de aarde ligt, dat het verward ligt in de doornen, en zonder maar een stap te kunnen doen naar die herder, die roept.

In het geestelyke leven is het ook zo. Als de Heere met roepende kracht komt en de zondaar bij name roept door die opzoekende daad, door die roepende daad van de Goddelijke genade, ontwaakt de zondaar, hoe verstrikt hij ook is in de strikken, de doornen en de dis­ telen, waarin hij door eigen schuld en eigen zonde gekomen is en waarin hij jammerlijk zal moeten omkomen.

Dan ligt dat schaap uitgeteerd en uitgedroogd in zichzelf, en komt te beleven zijn verloren toestand. Dan krijgt hij in te leven wat de oorzaak is. En die oorzaak is alleen te vinden in eigen schuld. Dan wordt de zonde geopenbaard zonde te zijn tegen God, en hij leert de schuld te eigenen voor het aangezicht des Heeren. En dan leert hij uitroepen: O God, nu ligt het recht aan Uw kant en de schuld aan mijn kant. En als nu de Heere doet naar het gezicht Zijner ogen en naar de reinheid van Zijn heiligdom, dan is het eeuwig kwijt. De opzoekende genade, waarin God de zondaar gaat aanspreken, en als de Eerste het verlorene gaat roepen, die aanvankelijke genade geeft geen levensruimte. Neen, de zondaar moet sterven en kan niet sterven, hij moet omkomen en kan niet omkomen, hij moet verloren gaan en hij kan niet verloren gaan, hij moet God ontmoeten en hij kan God niet ontmoeten. En dat alles vanwege de inlevende smart van de zonde en vanuit het mijnen van de schuld, waaruit hij zijn Godsgemis inleeft en met Efraïm gaat kloppen op de heup en met een tollenaar leert slaan op de borst en met David leert betuigen: Ik zal belijdenis van al mijn overtredingen doen, want ik heb tegen U gezondigd.

In de derde plaats willen we nog eens zien naar: Het gevonden schaap.

Het schaap ligt daar uitgeteerd en uitgeklopt op de aarde, evenals de verloren zoon. Het ligt daar in de banden van de dood, verloren in zichzelf. Nu komt die herder als het ware bij dat schaap staan, dat daar zo ellendig neerligt. Het ziet er zo uitgeteerd, en zo droevig uit, dat een ander dat schaap niet meer zou kennen. Maar het oog van die herder ziet het en kent het. Want het vaste fundament Gods staat, hebbende deze zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. Gelijk het oog van de herder het schaap ziet en kent, zo ziet en kent het oog des Heeren van verre de verloren zondaar. Al is het ook, dat hy midden in de dood ligt, midden in de schande, in de doornen en distelen der zonde en ongerechtigheid. Al is het ook, dat ze rieken naar de dood en stinken naar de zonde. De Herder ziet hem in die verloren staat en toestand, waarin hij verkeert en waarin hij niet anders kan uitroepen dan: Verloren, verloren, voor eeuwig aan alle kanten verloren. Nu komt die herder en ziet dat schaap, dat daar nederligt en dat tot hem niet komen kan. Hij ziet dat schaap en als die Herder Zijn mond opent en dat schaap aan gaat spreken, wat een verrassingen. Het zou toch geen wonder zijn, als Hij dat schaap met verwijten zou overladen?

Krimpen a.d. IJ. Ds. M. A. Mieras

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1963

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1963

De Banier | 8 Pagina's