Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de openbare vergadering  der vaste commissie voor Buitenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de openbare vergadering der vaste commissie voor Buitenlandse Zaken

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Punt 91. Wenselijkheid van de bevordering van de contacten met Indonesië.

Kort nadat Nederlands Nieuw- Guinea met volle medewerking van de Tweede Kamerfracties van de P.v.d.A., de C.H.U., de V.V.D. en de A.R.P. op een tweetal leden na aan Indonesië was overgedragen, kwam het tot herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Indonesië. Tot op heden bleef het echter nog maar tot het zenden van zaakgelastigden en niet van gezanten of ambassadeurs, al wordt' er dan wel van ambassades gesproken.

Zodra dit plaats gevonden had, werden er door Nederlandse industriëlen pogingen in het werk gesteld om weer handelsbetrekkingen met Indonesië aan te knopen en verloren gegane steunpunten in dit land hersteld te krijgen. Daartoe werd in juli van het vorige jaar een studiegroep van acht man uit ondernemerskringen naar Indonesië gezonden om de toestand aldaar te verkennen. Uit het rapport van deze studiegroep bleek, wat uit de pers ook reeds bekend was, dat namelijk de toestanden in Indonesië zeer somber waren. Havens, spoorwegen en wegen waren in vele gevallen sterk verwaarloosd, financieel en economisch heerste er een chaos. De studiegroep adviseerde echter niet om zich maar van het aanknopen van handelsbetrekkingen te onthouden. Integendeel, ze vond het het allerbeste, wanneer Nederland de bedragen, welke het aan ontwikkelingshulp uitgaf, in hoofdzaak maar aan Indonesië ging besteden.

Die hulp zou dan volgens voornoemde studiegroep verleend moeten worden in de vorm van kredietfaciliteiten, welke door de Nederlandse staat zouden moeten worden verstrekt. Dit werd nodig geacht, omdat Indonesië wel veel goederen nodig heeft en ook bereid is die van Nederland te betrekken, maar niet in staat is om ze direct te betalen, zelfs niet voor een gedeelte. Het verlangde een tweejarig krediet voor 100%. Voor machines en kapitaaluitrustingen wilde Indonesië een aflopend krediet, zich uitstrekkend over drie tot vijf jaar en voor grote projecten zelfs een krediet van zeven tot tien jaar.

Wat ons betreft, gevoelen wij niet veel voor de hulpverlening aan Indonesië. Daarvoor is er te veel gebeurd. Plechtig gesloten akkoorden en al even plechtig gedane beloften werden geschonden. Nederlandse eigendommen tot een totaal bedrag van 4 a 5 miljard gulden werden zogenaamd genaast, tienduizenden Nederlanders, die na het verbreken van de Nederlands-Indonesische Unie in Indonesië waren blijven werken, werd het verder verblijf aldaar onmogelijk gemaakt, wat Nederland miljoenen gekost heeft. Tot op heden werden de geroofde Nederlandse bedrijven en bezittingen niet terug gegeven en ook geen schadevergoeding er voor betaald. Thans wil men nog kredieten van Nederland hebben ook. Als er niet betaald wordt voor de geleverde goederen, dan moet de Nederlandse staat er garant voor zijn. De voornoemde studiegroep adviseerde dit en inderdaad is de Nederlandse regering hierop ingegaan, zoals hieronder uit het antwoord van minister Luns blijkt. Daar komt nog bij, dat het lang niet onmogelijk is, dat als er eenmaal weer grote kapitalen in Indonesië zijn geïnvesteerd, het spel van voorheen zich herhaalt, en dat er door de Indonesische vakbonden andermaal beslag op Nederlandse eigendommen wordt gelegd, zoals deze bonden hiermede de vorige week bezig waren ten aanzien van de Brits- Nederlandse maatschappij Unilever, de Shell, alsmede Britse rubber- en thee-ondernemingen in Indonesië, waarbij als motief wordt opgegeven het steunen van de federatie Maleisië door Engeland. Ten aanzien van Nederland zal men ook wel weer een reden kunnen vinden om zijn slag te slaan.

In de vergadering van de Vaste Commissie voor buitenlandse zaken werd dan ook van staatkundig gereformeerde zijde ten deze op voorzichtigheid aangedrongen. Voorts werd opgekomen tegen het toekennen van ƒ 50.000, — ten behoeve van een delegatie van Nederlandse studenten voor het brengen van een bezoek aan Indonesië.

Van deze delegatie maakten studenten van allerlei richting deel uit, van antirevolutionair tot communist toe. De leider was van a.r. huize, Mr. Scholten, een schoonzoon zelfs van de heer Bruins Slot. Volgens hem waren de leden dezer delegatie eerst getest of ze wel ten volle instemden met de „Indonesische revolutie en positief stonden tegen de grote leider" dezer revolutie.

Zeer bedenkelijk waren voorts de toespraken van voornoemde heer Scholten. Namens de delegatie koos hij in zake Maleisië positie voor Indonesië en tegen Engeland en de Maleisische federatie. Hij maakte het nog bonter door het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's, zoals dit in het verdrag van 1962 werd vastgelegd, te ondergraven. Later heeft de heer Scholten wel een andere redactie gegeven van wat door hem was gezegd, maar daar staat tegenover, dat het Indonesische persbureau de lezing heeft gegeven zoals in de Nederlandse pers werd vermeld. Dat aan de verbeterde redactie van Mr. Scholten niet veel waarde kan worden toegekend, blijkt ook daartuit, dat hij tegenover een redacteur van het dagblad „Trouw" heeft verklaard, dat de regering niat aan de reis van de delegatie had meebetaald, doch dat deze betaald werd eensdeels door de deelnemers zelf en anderdeels door het bedrijfsleven, onder meer de K.L.M., de maatschappij die miljoenen tekorten heeft, terwijl minister Bot zelf erkend heeft, dat er uit de staatskas wel ƒ 50.000, — aan de delegatie was besteed. Tenslotte kwam in de Vaste Commissievergadering ook nog ter sprake de kwestie van een bezoek aan Nederland door Soekamo, de man, die, waarop Ds. Zandt in één zijner redevoeringen omstreeks 1950 eens gewezen heeft, alle Nederlanders de keel wilde afsnijden! Na deze toelichting laten wij thans volgen het officiële verslag uit de Handelingen van de voornoemde Vaste Commissie uitde Tweede Kamer met betrekking tot punt 91 van de agenda.

De heer Van Dis (S.G.P, ): Mijnheer de voorzitter! Wij willen manen tot grote voorzichtigheid bij het leggen van contacten met Indonesië. Wij hebben in de krant gelezen, dat enige industrieën overeenkomsten hebben gesloten, maar vele andere Nederlandse bedrijven slaan deze ontwikkeling met argusogen gade. Dat is ook te begrijpen, waar Indonesië in het verleden voor 4 a 5 mid. aan Nederlandse eigendommen heeft geroofd.

Wat andere contacten betreft, ligt ons het contact van een aantal Nederlandse studenten met Indonesië nog vers in het geheugen, omdat zij zich toen uitlatingen hebben veroorloofd, die in Nederland bij velen terecht grote ergernis hebben verwekt. De minister van onderwijs vond die uitlatingen ook niet gelukkig. Wij betreuren het echter zeer, dat deze minister — stellig met goedkeuring van het kabinet — voor dit bezoek ƒ 50.000, — beschikbaar stelde.

Wat betreft de geruchten van een statiebezoek van Soekarno aan Nederland, een bezoek dat eventueel gecombineerd zou kunnen worden met dat aan West-Duitsland, zou ik willen vragen, of de regering inderdaad van plan is Soekamo uit te nodigen. Ik meen, dat de regering hieraan niet wijs zou doen, omdat zo'n bezoek bij zeer vele Nederlanders stellig niet in goede aarde zal vallen.

De heer Patijn (P.v.d.A.): Mijnheer de voorzitter! Ik kan niet beoordelen of de contacten met Indonesië een bezoek van president Soekamo aan Nederland al toelaten, maar als de nog bestaande diplomatieke oneffenheden uit de weg zijn geruimd — en m.i. moeten wij daarin niet te kleingeestig zijn — is het mogelijk en gewenst de normalisatie van de verhoudingen te bezegelen door een uitnodiging aan president Soekamo. In Engeland zijn dergelijke bezoeken heel normaal. Laten wij niet doen, alsof dit een groot drama is, maar zodra mogelijk de normalisering van de betrekkingen onderstrepen met een uitnodiging aan de man, die duidelijk de enige spokesman van Indonesië is. Ik vraag van de regering nog geen duidelijk antwoord, maar ik wil op dit punt onze mening kenbaar maken.

De heer P. Voogd (B.P.): Mijnheer de voorzitter! Ik kan mij geheel aansluiten bij hetgeen de heer Van Dis heeft gezegd. Wel zou ik de regering willen adviseren om met de toenadering tot Indonesië zeer voorzichtig te zijn. Ik zou de minister willen vragen de Kamer te dien aanzien steeds op de hoogte te houden.

De heer Mommersteeg (K.V.P.): Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft al verschillende malen te kennen gegeven, dat zij het wenselijk acht het leggen van contacten te bevorderen. De regeringsverklaring was te dien aanzien ook zeer positief gesteld. Nu staat in de memorie van toelichting, dat hieraan voorshands niets kan worden toegevoegd. Intussen is de ontwikkeling, naar ik meen, niet stil blijven staan. Ik zou dan ook willen vragen, of de minister thans iets naders kan mededelen over recente ontwikkelingen in het contact tussen de Nederlandse en Indonesische regering.

Minister Luns: Mijnheer de voorzitter! Beide regeringen zijn het er over eens — dit werd bij het onderhoud dat ik op 22 september met mijn Indonesische ambtgenoot in New York heb gehad, nog eens van beide zijden bevestigd en ook door minister Soebandrio als zodanig gesteld — dat de ontwikkeling van de betrekkingen een geleidelijk en voorzichtig verloop dient te hebben. Dit is de wens van de Indonesische regering en dit is ook als zodanig door onze zaakgelastigde enige malen naar voren gebracht. De Nederlandse regering heeft zich daarbij aangesloten. Trouwens, de Nederlandse regering kan niet zeggen: „Wij wensen, dat het in een veel sneller tempo gaat"; dit is iets, dat men van beide zijden gelijk gericht moet aanpakken. Dit geldt ook voor de culturele betrekkingen, naar mijn Indonesische ambtgenoot mij uitdrukkelijk verklaarde. De ontwikkeling van de handelsrelaties en van andere particuliere contacten moet naar het oordeel van de regering zijn eigen loop vinden. Daaraan legt de regering trouwens, zoals men weet, geen strobreed in de weg. Integendeel, ten aanzien van de handelsmogelijkheden heeft zij haar goedkeuring gehecht aan een regeling voor het betalingsverkeer, het betreft hier een manipulatiekrediet met een swing van 50 min. Daarmee heeft zij de deur geopend.

Vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade in Djakarta hebben bij de Indonesische autoriteiten van hoog tot laag normale toegang. De Indonesische regering heeft na het gesprek, dat mijn Indonesische collega met mij heeft gehad — een gesprek, dat zeer diepgaand is geweest, dat twee uur heeft geduurd en dat in een zeer prettige sfeer is verlopen — een verbetering gebracht in de inderdaad heel moeilijke behuizingskwestie van de Nederlandse vertegenwoordiger, hetgeen de ambassade in staat heeft gesteld om voortaan normaal haar arbeid te verrichten. De betrekkingen op regeringsniveau zijn bevredigend. Het is de verwachting, dat mijn Indonesische collega en ik spoedig een hernieuwde bespreking zullen hebben en het is niet uitgesloten, dat deze bespreking in Nederland zal plaats vinden. Ik wil nog even iets zeggen over de door de heer Van Dis aangesneden en door de heer Patijn gecommentarieerde mogelijkheid van een bezoek van president Soekamo. Deze mogelijkheid is niet ter sprake gebracht en is op het moment niet actueel. De Indonesische regering is —ik zeg dit in antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde de heer Mommersteeg — in dit lange gesprek op de hoogte gebracht van de Nederlandse visie op een aantal hangende problemen, waarbij ik met name noem de door de heer Voogd en ook door de heer Van Dis genoemde kwestie van de schulden en een aantal andere problemen. Ik heb goede hoop, dat hiermede voortgang zal worden gemaakt en dat het — om hardop denkend iets te zeggen — zou kunnen komen tot een spoedige oprichting van een gemengd Nederlands-Indonesische commissie wat betreft het vraagstuk van de schulden. Mijn indruk is, dat de verhoudin­

gen met Indonesië zich in een vrij snel tempo in gunstige richting hebben ontwikkeld, en ik kan u in ieder geval verzekeren, dat mijn Indonesische collega dit standpunt deelt. Het onderhoud tussen mijn Indonesische collega en mij heeft er toe bijgedragen om de persoonlijke verhouding tussen de twee ministers in zeer goede banen te leiden, hetgeen, zoals u weet, toch altijd van enig belang is.

Uit wat minister Luns hier allemaal heeft opgemerkt, zou men haast de indruk krijgen, dat het maar een bagatelletje is geweest, wat zich in het verleden heeft voorgedaan. En wat die Nederlands-Indonesische commissie betreffende het vraagstuk van de schulden aangaf, deze blijkt er dus nog niet eens te zijn en als die er komen mocht, zal Indonesië dan bereid en in staat zijn 4 a 5 miljard op tafel te leggen? Nog niet één en zelfs nog geen honderdste miljard.

Punt 92. Indonesische uitlatingen omtrent het zelfbeschikkingsrecht van Nieuw- Guinea.

Na het sluiten van de overeenkomst tussen Nederland en Indonesië in zake Nederlands Nieuw-Guinea is er reeds meermalen van Indonesische zijde op gezinspeeld, dat er van de uitvoering van het zelfbeschikkingsrecht aan de Papoeabevolking niets zal komen. Daarbij werd dan beweerd, dat de op papier vastgelegde procedure voor zelfbeschikkingsrecht in 1969 door de loop der gebeurtenissen reeds is achterhaald.

Wij kunnen deze bewering allerminst delen. Artikel 18 van de overeenkomst toch bepaalt, dat er met de vertegenwoordigende raden moet worden overlegd over procedures en geëigende methoden, welke moeten gevolgd worden voor het waarborgen van de vrije wilsuiting der bevolking. Ook wordt daarin bepaald, dat de Papoea's voor de keus zullen worden gesteld om of bij Indonesië te blijven of om de banden met Indonesië te verbreken. Deze bepalingen laten onzes inziens geen ruimte voor de bewering, dat het toepassen van het zelfbeschikkingsrecht door de loop der gebeurtenissen reeds is achterhaald. In de vergadering der Vaste Commissie werd bij punt 92 o.m. ook deze kwestie ter sprake gebracht, zoals uit het volgende blijkt:

De heer Van Dis (S.G.P.): Mijnheer de voorzitter! Bij de behandeling van het akkoord met Indonesië inzake Nieuw-Guinea hebben wij al gezegd, dat wij in generlei opzicht verwachten, dat het zelfbeschikkingsrecht in 1969 inderdaad aan de Papoea's zal worden toegekend. Die vrees bestaat bij tal van Nederlanders en ook bij de Papoea's zelf. De Papoea's, die zich op het ogenblik in Nederland bevinden, o.a. de heren Jouwe en Kasiepo, zijn daarover zeer ongerust. In de eerste, plaats heeft het hen zeer gegriefd, dat enkele politieke partijen de laatste tijd de kwestie van het lot van de Papoea's uit hun staatkundig program hebben geschrapt.

In de tweede plaats hebben zij vernomen, dat de Indonesische regering alles in het werk stelt om het plebisciet niet te doen uitvoeren. Dit is gebleken — dit is hun ter ore gekomen — uit manifesten, die zowel in Djakarta als ook in West- Papoea werden verspreid. Vooraanstaande Papoea's en ook andere Papoea's worden onder bedreiging met de bajonet genoopt die manifesten te ondertekenen. Ondertekening van die manifesten houdt dan in, dat zij feitelijk afzien van het houden van het plebisciet. Verder hebben zij nog een grief. Tweehonderd Papoeajongeren zouden naar Djakarta zijn gebracht om daar verder te kunnen studeren. Er bevinden zich jongeren onder, die hier in Nederland een opleiding gymnasium en h.b.s. hebben gehad, die het diploma hebben behaald en die ook andere vakken in Nederland hebben bestudeerd. Deze jongeren hebben er nu over geklaagd — die klachten zijn doorgekomen — dat er geen regelingen voor hen worden getroffen en dat zij niets kunnen studeren. Zij worden opzettelijk — zo wordt er bij gezegd — losgelaten om met straatmeisjes om te gaan, zodat velen nu ziek zijn. Dat is dan hun studie. Dit heeft de heer Kasiepo zelf ergens op een nationaal appèl verteld. Gezien verder de uitlatingen van vooraanstaande Indonesiërs, die er ook op wijzen, dat zij er niet aan denken, het akkoord uit te voeren, zijn wij er zeer bevreesd voor, dat er niets van komt. Wij hebben na­ tuurlek kennis genomen van datgene, wat de heer Schuurman — en de minister trouwens zelf ook — heeft gezegd. Kort geleden hebben zij nog eens uitgesproken te hopen, dat het akkoord wel zal worden uitgevoerd. Ook enkele anderen hebben zich in deze geest in de vergadering der Verenigde Naties uitgelaten. U voelt echter wel, mijnheer de voorzitter, dat, wanneer Indonesië het akkoord gaat torpederen, er niets aan te doen is, want het is niet te verwachten, dat de Verenigde Naties een leger naar Indonesië zullen sturen om er voor te zorgen dat de Papoea's van hun zelfbeschikkingsrecht gebruik kunnen maken. Gaarne zou ik van de regering vernemen wat zij daarvan denkt. Het tijdstip, waarop de Papoea's van dit recht gebruik kunnen maken, is nog wel enige jaren verwijderd, maar er is onzes inziens toch alle reden zich er op te bezinnen wat er kan worden gedaan voor het geval Indonesië werkelijk niet zou toestaan, dat de Papoea's van het hun plechtig beloofde zelfbeschikkingsrecht gebruik kunnen maken.

Minister Luns: Mijnheer de voorzitter! Het is in confesso, dat het akkoord, de overeenkomst, tot de ondertekening waarvan de Nederlandse regering ten slotte in augustus 1962 overging, wat betreft de zelfbeschikking uiteraard veel minder garanties aan de bevolking geeft dan de Nederlandse regering voor ogen stond met name in het plan van de regering, waaraan mijn naam was verbonden, welk plan door de gehele Kamer — of praktisch de gehele Kamer — met instemming was begroet en dat ook door de Kamer werd goedgekeurd. Dat is dus in confesso. Dit gezegd zijnde — en het zal de Kamer en met name de geachte afgevaardigde de heer Van Dis, bekend zijn — zou ik de Kamer willen mededelen, dat van verschillende zijden tijdens het laatste debat in de Algemene Vergadering op 4, 5 en 6 november met klem is aangedrongen op het belang van de zelfbeschikkingsparagraaf. Wanneer ik dit zeg, dan doet dat niet af aan het feit, dat nu eenmaal, doordat Indonesië aldaar de soevereiniteit uitoefent, de bevolking natuurlijk, zelfs indien Indonesië het beleid omboog om volkomen de algehele vrijheid van vroeger te laten voortbestaan, ongewild wordt beïnvloed. Ik wil er toch op wijzen, dat de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten, de heer Stevenson, zich duidelijk in dezen heeft uitgesproken. Hij heeft de Assemblee n.l. de artikelen voorgehouden van de overeenkomst inzake de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht vóór het einde van 1969 en hij heeft er voorts de aandacht op gevestigd, dat de secretaris-generaal een aantal stafleden voor dit doel dient te benoemen, hetgeen zoals men weet, nog niet is gebeurd.

De heer' Van der Goes van Naters (P.v.d.A.): Moet dat nu al?

Minister Luns: Die stafleden zijn wel aangewezen, maar zij zijn nog niet ter plaatse. In de overeenkomst stond, dat aldaar direct een „presence" van de Verenigde Naties zou zijn. Ik begrijp, dat de geachte afgevaardigde de heer Van der Goes van Naters dacht aan de controle op de verkiezingen.

De heer Van der Goes van Naters (P.v.d.A.): Ja, inderdaad dacht ik daaraan, n.l. aan het referendum van 1969.

Minister Luns: Er zou een Verenigde Naties-precense aanwezig zijn, doch dit is in feite nog niet geëffectueerd. De heer Stevenson hoopte, dat dit gedeelte van de overeenkomst door de betrokken partijen zou worden uitgevoerd in dezelfde geest van samenwerking als betoond in de eerste fase van deze onderneming, die hij uniek heeft verklaard. De vertegenwoordigers van Australië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk hebben de nadruk gelegd op de noodzaak van de verwezenlijking van het zelfbeschikkingsrecht voor de Papoea's, zoals dit is neergelegd in de overeenkomst. Verschillende landen hebben achter de coulissen de Indonesische regering ter zake ook benaderd.

Ik wil er ten slotte nog aan herinneren, dat de secretaris-generaal een bepaalde taak is opgedragen bij het helpen voorbereiden en doen plaats vinden van het plebisciet. Nogmaals moge ik herhalen, dat mag worden verwacht, dat ook in de toekomst de leden van de Verenigde Naties er in hun interventies op zullen wijzen, dat naar hun oordeel de overeenkomst, aan de aanvaarding waarvan zij hebben medegewerkt, en waarin aan de secretaris-generaal een bepaalde taak is toebedeeld, ook wat betreft de laatste fase, niet alleen naar de letter, doch ook naar de geest zal worden uitgevoerd.

Hoewel op prijs kan worden gesteld, dat voornoemde landen op de naleving van de overeenkomst hebben aangedrongen, zal het er toch op aankomen wat zij zullen doen in geval Soekarno in 1969 het akkoord schendt, zoals hij reeds meermalen met akkoorden heeft gedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's

Uit de openbare vergadering  der vaste commissie voor Buitenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's