Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Mijn knecht Kaleb, omdat een andere geest met hem geweest is en hij volhard heeft Mij na te volgen, zo zal Ik hem brengen tot het land in hetwelk hij gekomen was, en zijn zaad zal het erfelijk bezitten. Num. 14: 24.

2. Het geloof door Kaleb geoefend. De tien verspieders hebben des Heeren Woord niet geloofd. Zij mistenhetware zaligmakende geloof en konden dus ook niet dat hartelijke vertrouwen oefenen dat die twee anderen, Jozua en Kaleb, wel hebben geoefend. Dit was het genadewonder in Kalebs leven: Hij leefde door het geloof. De tekst zegt immers: „en hij volhard heeft Mij na te volgen".

Door het geloof mocht hij achter de Heere aanwandelen door Kanaan; door het geloof is hij ook wedergekomen tot Mozes en heeft een goed gerucht voortgebracht van het land dat de Heere beloofd had.

De tien hadden vele bezwaren. En dat kon Kaleb niet hebben. Immers, wanneer een kind des Heeren door het geloof mag leven, dan kan hij of zij het nooi: gedogen als een ander slecht van de Heere en Zijn beloften spreekt. Toen dan ook de tien gingen zeggen: behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn vast en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien (Num. 13: 28), heeft dat Kaleb zeer aangegrepen.

En nu is het voorzeker waar dat ook Gods kinderen vaak aan veel slingeringen onderhevig zijn, en vaak reuzen op de weg zien; maar ze kunnen het nooit volhouden tegen de Heere. En dan komt er gewis een tijd dat ze weer invallen mogen en zich schamen vanwege hun ongeloof.

Bij de tien verspieders was daar niets van te bemerken. En Kaleb heeft dan door het geloof gesproken. Hij heeft het volk gestild en gezegd: Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfeüjk bezitten; want wij zuUen dat voorzeker overweldigen.

Zijn naam betekent zoveel als „de kloekmoedige". Dat was hij niet uit en van zichzelf, maar hij mocht staan in de mogendheid des Heeren. En dan kan alles. Want Kaleb wist dat er strijd aan verbonden was. Maar hij wist ook: De Heere zou met hengaan, als ze zich maar op Hem, de Overste Leidsman mochten verlaten. Hij mocht de Heere vertrouwen, ja, hij mocht met de Heere meegaan. En aan Zijn hand gaat elke sioniet veilig-

Toch gaan de tien verder met verspreiden van goddeloze geruchten. Ze zeggen: Wij zullen tot dat volk r-iet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.

De Heere tekent Zelf aan dat ze een kwaad gerucht voortbrachten van het land dat ze verspied hadden. Wat droevig toch. Ze hadden alleen maar wat schijngodsdienst, maar de ware godsvreze ontbrak.

De gevolgen zijn ontzettend. Want, en zo gaat het nog, het kwade gerucht gaat er bij de mens veel makkelijker in, dan het goede dat de Heere belooft. Waaruit wel blijkt dat de mens uit de aarde aards is, en zonder dat de Heere Zelf ingrijpt, nooit buigt voor Zijn aangezicht.

Het volk luisterde naar de goddeloze taal van die tien verspieders. Zij hieven hun stem op en weenden. Neen, dat waren geen tranen die de Heere in Zijn fles vergaarde. Het waren goddeloze ongeloofstranen. Murmurerend verzetten zij zich tegen hun van God gegeven leidsüeden, Mozes en Aaron. Ja, ze wülen nieuwe leidslieden verkiezen en terugkeren naar Egypte.

En zie, dat kan nu bij het ware volk des Heeren nooit. Ze kurmen wel eens moedeloos zijn. Maar als geze vraagt: wilt ge liever terug op het pad der zonde, dan zeggen ze: neen, dat kan nooit meer. Al zou ik er eeuwig buiten vaUen, maar naar Egypte terug, dat is ons onmogelijk geworden. Deze mensen openbaren dat zij de vleespotten van Egypte liever hadden, dan achter de Heere aan te wandelen en hun betrouwen te stellen op de Heere Heere.

Hun hart was niet uit Egypte. We kunnen een gedaante van godzaligheid vertonen en straks met de hond wederkeren tot zijn uitbraaksel en met de gewassen zeug een wenteling nemen in het slijk.

Bruut waren ze. Ze zeggen: och, of we in Egypteland gestorven waren. Nu, de Heere is jaloers op Zijn eer. En die Hem tergen zullen gewis Zijn oordeel ontvangen. Straks zijn ze in de woestijn omgekomen, en hebben nooit het land Kanaan aanschouwd. Zalig voorrecht, als de Heere van ons zegt, gehjk van Kaleb, dat hij volhard heeft Hem na te volgen. Kaleb had een Koning in de hemel, en door het geloof mocht hij standvastig blijven, hoe fel de vijand ook tekeer ging. Maar, en dat zal altijd het gevolg zijn, als Gods kind dicht bij Hem leeft, zullen ze door dit aUes bedroefd worden. Leeft een kind des Heeren dichtbij de hemel, dansmartenhemofhaar de zonden, ook van anderen. Hadden we er in deze tijd meer van dan zou het in kerk, staat en gezin, maar ook voor eigen persooiüijk leven anders zijn.

Kaleb was met Jozua bedroefd. Ze hebben hun klederen gescheurd van weedom des harten over zoveel ongeloof. Ze hebben nogmaals getuigd van het goede van dat land dat de Heere beloofd had. Ja, ze hebben schier gesmeekt om niet wederspannig te zijn tegen de Heere.

Door het geloof zagen ze op die Koning in de hemel en zeiden: vreest gij niet het volk dezes lands, want zij zijn ons brood. Hun schaduw is van hen geweken en de Heere is met ons: Vreest hen niet.

Maar de verharding kwam wel uit. Ze luisterden niet. En ze wilden Gods getrouwe dienaren stenigen. Doch dan laat de Heere zien wie Hij is. Zijn machtig arm beschermt de vromen, en redt hun zielen van de dood. Dat volk was verlost uit de 10 plagen die over Egypteland gegaan zijn. Ze konden dus nooit zeggen dat de Heere niet machtig was om te verlossen. En toch: Nu ze hier aangekomen zijn, hebben ze reeds tienmalen de Heere verzocht.

En het kan niet anders, zij het ook ons tot waarschuwing, de Heere is wel lankmoedig, maar eeimiaal rekent Hij af met Zijn en Zijns volks vijanden.

Allen boven de 20 jaren zijn ondergegaan in de woestijn. Geen van die Hem getergd hadden, zouden het land der belofte zien.

Zijn wij de Heere nog aan het tergen met onze zonde en ongeloof? Vreest dan, want de Heere is wel taai van geduld, maar eenmaed komt de afrekening.

De Heere heeft het geloof van Kaleb geprezen. Door Hem Zelf geschonken, is het heerlijk in Kalebs leven uitgekomen: Wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen, ziet zich omringd door Zijn weldadigheen.

Hij heeft mogen volharden door het geloof. Welnu, die volharden zal tot het einde toe, die zal zaüg worden. En in aUe druk en benauwdheid heeft deze knecht des Heeren kurmen zingen:

Zo ik niet had geloofd dat in dit leven, Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou. Mijn God, waar was mijn hoop mijn moed gebleven?

Rijkelijk heeft de Heere Zijn knecht Kaleb gezegend. Vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Daarover nog D. V. de volgende maal

Bameveld

Ds. A.W. Verhoef.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1964

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 1964

De Banier | 8 Pagina's