Uit de openbare vergadering van de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bij punt 3 ging het o.m. over de arbeidsvoorwaarden, de prestatiebeloning en de woningen voor bouwvakarbeiders.

De heer Van Dis (SGP): Mevrouw de Voorzitter! Ook ik zal bij punt 3 ditmaal met slechts een enkele opmerking volstaan, hetgeen, naar ik meen, u genoegen zal doen.

Ik wil dan een opmerking maken over de arbeidsvoorwaarden en in het bijzonder over de lonen en prestatiebeloning, die volgens ons zodanig dienen te zijn, dat een werkeUjke arbeidsprestatie volgens objectieve normen naar evenredigheid wordt gehonoreerd, en wel zonder prestatieloonstop. Ik behoef hierop niet nader in te gaan, aangezien de heer Brands- ma er reeds veel over heeft opgemerkt en ik mij daarbij kan aansluiten, want volgens ons beginsel is de arbeider zijn loon waard en waardig. Ook mag echter niet uit het oog worden verloren de beloning van de ondernemer. Daarvoor moet de Minister toch ook oog hebben. In de woningwetbouw bedraagt de winstmarge in ons land maximaal 5 pet., maar kortgeleden heb ik gelezen, dat dit percentage in Duitsland 10 bedraagt. Ik zou de Minister willen vragen, of dit inderdaad juist is en of hij ook . deze kant van de zaak in het oog wil houden.

Wordt aan de prestatiebeloning tegemoet gekomen in de zin, zoals zo even is bepleit, dan meen ik, dat dit bevorderlijk zal zijn voor de productiviteit en ook om het pendelen van arbeiders naar het buitenland tegen te gaan.

Wat de woningen voor de bouwvakarbeiders betreft, wil Us de Minister vragen, hoeveel woningen in 1964 werkeUjk aan bouwvakarbeiders ten goede zijn ^gekomen. En voorts deze vraag, of een bouwvakarbeider, die ten minste twee jaar onafgebroken in de bouw van nieuwe woningen heeft gewerkt, en die uit dien hoofde een voorkeursbouwvakwoning heeft verkregen, maar zijn werkzaamheden in de nieuwbouw heeft beëindigd, dan nog in die woning mag büjven wonen?

Waarom geldt deze voorkeursregeling voorts ook niet voor bouwtechnisch en administratief personeel, werkzaam in de nieuwbouw? Wij zijn van oordeel, dat hierbij van discriminatie kan worden gesproken ten nadele van deze middengroepers.

Minister Bogaers: De geachte afgevaardigde de heer Van Dis heeft gevraagd hoeveel woningen beschikbaar zijn gesteld voor bouwvakarbeiders. Ik wU nog even kort herhalen wat ik gisteren al heb gezegd: in 1964 zijn in de woningwetsector 1700 woningen beschikbaar gesteld, in 1965 zullen dit ongeveer 2000 woningen zijn, terwijl daarnaast voor de periode 1963-1964 voor wat de vrijetijdsbouw betreft nog voor ongeveer 3000 woningen de rijksgoedkeuring is verstrekt.

Wat het punt van het bouwtechnische personeel betreft: ik wU dit gaarne nagaan. ^

Punt 4 ging over de positie van het midden- en kleinbedrijf, de 16000 gld-woningen, de „vrijetijds" bouw en de extra-contingenten.

De heer Van Dis (SGP): Mevrouw de Voorzitter! Ik kan mij ten aanzien van de middelgrote en kleine bouwondernemingen, welker positie meermalen zeer precair is, aansluiten bij wat andere sprekers hebben gezegd. Welke maatregelen denkt de Minister te nemen ten behoeve van deze in moeilijkheden verkerende kleine en middelgrote bouwondernemingen? De Minister laat vervolgens voor de zogenaamde „Bogaers-woningen" een bouwsom toe van 16000 gulden, maar hij stelt de toetsingsprijs voor soUder gebouwde en uitgevoerde woningen in fabriekmatige bouw op veel minder dan 16.000 gulden. Wat is hiervan de reden en wil de Minister bevorderen, dat er aan deze ongelijke behandeling een einde wordt gemaakt?

Minister Bogaers: Mevrouw de Voorzitter! Ik meen, dat het goed is te beginnen met het probleem van de positie van het midden- en kleinbedrijf, en de draad weer op te vatten bij een onderdeel van de discussie van gisteravond. Wij hebben toen met z'n allen opnieuw geconstateerd, dat wij in de bouwnijverheid worden geconfronteerd met' een structureel probleem. Misschien heeft men gisteravond gedacht — ik heb het vanmorgen ook kunnen lezen —: Hoe kan de Minister nu zo stellig beweren, dat in 1970 het einde van de woningnood zal zijn gekomen?

Maar ik zeg even stellig: Als wij niet de moed hebben om met elkaar die structuurverandering in het produktieapparaat door te zetten, dan zal' het inderdaad geen 1970 zijn en durf ik niet het jaartal in te vullen, wanneer de woningnood dan wèl verdwenen zal zijn. En als ik voor één ding zal staan, dan is dat voor het mede met hulp van overheidswege doorzetten van de structuurverandering, waarover wij verleden jaar zo uitvoerig hebben gesproken. Dan weet ik dat het met name zal moeten komen van een verdere stimulering van bouwstromen, van industrieel bouwen en andere soortgelijke middelen. Als wij op dit moment kunnen zeggen, dat in het afgelopen jaar de produktie per man met 9 pet. is gestegen, dan is dat niet in de laatste plaats te danken aan de ontwikkeling die op deze gebieden gelukkig op zo'n korte termijn heeft plaatsgevonden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen