Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Sociale Zaken en Volksgezondheid

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

Het invoeren van de sociale verzekeringswetten was één der redenen van de oprichting der S.G.P. in het jaar 1918. Er bestonden tegen die weten namelijk bij velen ernstige, principiële beawaren. Er waren er, die weigerden zegeiyes te plakken en het op een verkoping van hun eigendommen lieten aankomen, hetgeen plaats vond wanneer zij bleven weigeren aan de eis der wet te voldoen. Ds. Kersten heeft zich toen tot de Ministervan Sociale Zaken gewend en het gedaan gekregen dat gewetensbezwaEirden tegen verzekering vrijstelling van de sociale verzekering konden krijgen indien zij in geen enkel opzicht zich verzekerd hadden. Wel echter moesten zij in plaats van de verzekeringspremie een bedrag aan inkomstenbelasting betalen, dat voor de invaliditeitswet zelfis 25 procent boven het bedrag van de premie lag. Bij volgende sociale verzekeringswetten werd daarin steeds een desbetreffende bepaling opgenomen met dit verschil, dat het te betalen belastingbedrag gelijk was aan de premie.

Meermalen werd de opmerking vernomen, dat zo'n vrijstelling dan toch eigenlijk maar een wassen neus was. Daartegen werd echter door Ds. Kersten ingebracht, dat dit niet zo was, dat er wel degeUjk verschil is, omdat nu de verantwoordelijkheid van de verzekeringsplichtige op de overheid is overgegaan.

Deze mening werd ook gedeeld door minister Slotemaker de Bruine volgens een brief van hem d.d. 19 maart 1929, welke door Ds. Kersten in een partij rede werd afgedrukt en waarin deze passage voorkomt:

„Uit het bovenstaande zal het, naar ik vertrouw, duidelijk zijn, dat, indien een ambtenaar van de Raad van Arbeid tegenover een op grond van gemoedsbezwaren vrijgestelde werkgever staande houdt, dat de hem verleende vrijstelling elke betekenis mist, omdat het door hem aan belasting betaalde toch als premie in het verzekeringsfonds wordt gestort, deze bewering niet juist is.

Daargelaten nog, dat de betekenis der vrijstelling van wijder strekking is dan uitsluitend het niet behoeven te plakken van rentezegels — zoals ik Immers boven reeds mededeelde, komt de vrijgestelde ook in administratief opzicht geheel buiten elke bemoeienis van het verzekeringsorgaan — worden immers de door de betrokken werkgevers opgebrachte gelden vermengd met de overige gelden, welke de Staat van de burgers heft en wor-. den uit dit geheel de kosten der Staatstaak bestreden.

Ik machtig u gaarne het hierboven gegeven antwoord te publiceren".

Al vinden de bezwaren tegen de sociale verzekeringswetten wel him grond in het stelsel der verzekering, toch is het niet de verzekering op zichzelf geweest, die de oprichters der S.G.P. bewoog om zich op het staatkimdig erf te begeven en zich als staatkundige partij te organiseren. Dit is ook door Ds. Kersten meermalen nadrukkelijk verklaard. Om dit aan te tonen, zij gewezen op de rede van Ds. Kersten gehouden op de Algemene Vergadering van 21 aprü 1927, waarin hij aangaande de sociale verzekeringswetten onder meer het volgende opmerkte:

„Het ging niet zo zeer om de bezwaren tegen de verzekering op te halen als wel om te bewijzen, dat wij onderscheiden moeten tussen verzekering enverzekeringsdwang.

Laat ons het allen eens zijn, dat verzekering strijdt tegen Gods Woord; of laat het zijn, dat sommigen dit zo diep niet inzien en bezweken voor uitgeoefende dwang (hoewel ik wenste, dat wij allen in dezen tot klaeurheid kwamen) de bezwaren tegen de dwang zijn van staatkundige aard.

Die verzekeringsdwang stoelt op revolutionaire wortel".

Iets verder valt in dezelfde rede te lezen:

„Zonder twijfel, de Staatk. Geref. Partij heeft de worsteling aangebonden om ontheffing van deze dwang. Dat andere regeling worde gegeven! Dat voor de verstening weder liefde-zorg kome. En zo men al niet te bewegen zij tot gehele vrijlating, men breke met het stelsel van fondsvorming. Hoelang nog zal men machtige kapitalen onttrekken aan de bedrijven, die reeds onder zo zware belastingen zuchten? Voor wie brengt men de miljoenen saam, waarvoor men nauwelijks goede belegging weet te vinden? " Weer iets verderop zei Ds. Kersten:

„Ik heb gepoogd u beide terreinen £if te bakenen, dat van de persoonlijke overtuiging en het staatkundig gebied.

Als politieke peirtij nu bewegen wij ons op het laatstgenoemde. Laat ons trachten elkander déar te vinden en saam de strijd aan te binden tegen de geest dezer eeuw; de strijd voor losmaking der aangelegde banden. Die kamp moge met vereende krachten gestreden, tot de vrijheid daagt; tot geen Raad van Arbeid meer over zij; geen zegel meer worde geplïikt! Doch laat ons de strijd niet vertroebelen door over elkanders konsciëntie te gaan heersen. Voorwaar, wij zouden verder gaan dan onze bevoegdheid strekt; verder dan de kerk zelfs gaat en gaan mag of kan. De kerk treedt, gelijk Calvijn ons onderwees, alleen lerend op inkonsciëntie-gevallen. Zou de gedragslijn van een politiekepeirtij niet tot het politieke leven beperkt blijven?

Uit het bovengenoemde blijkt wel overduidelijk, dat de S.G.P. legende sociale verzekeringswetgeving een drietal bezwEiren had, nl. principiële, financiële en staatsrechtelijke bezwaren. Voorts dat het de staatsrechtelijke bezwaren waren, die tot partijformatie en strijd op staatkundig terrein noopten.

Dat ook de financiële bezwaren echter steeds meer gingen wegen, valt niet te ontkennen. Dat woog vooral in de tijd van dekrisisjarenna 193O heel zwaar. Zelfs bij degenen, die helemaal geen principiële bezwaren tegen verzekering hadden, doch integendeel altijd sterke voorstanders van de sociale verzekeringswetten waren geweest, begonnen de financiële bezwaren zwaar te wegen. Een hoge ambtenaar van het Departement van Sociale Zaken, die destijds direktevir-generaal van de Arbeid was, gaf in 1931 op de vraag of hij heil zag in vermindering van de sociale lasten, ten antwoord:

„ Ik ben altijd de hardste propagandist geweest voor een goede sociale wetgeving, maar bovenal staat de noodzaak om te leven. Wij zijn zo diep in de put dat alles helpt Alle kleine beetjes helpen „to be or not to be". Wat nog werkt, werkt meestal met verlies of kleine winst Het is een wedstrijd van uitgemergelde mensen".

Deze verklaring laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Zij geeft weer wat van de zijde der S.G.P. met het oog op het bedrijfsleven als bezwaar tegen de sociale verzekeringswetgeving was ingebracht

Ds. Kersten wees in zijn partijrede van 24 april 1940 er bovendien op, dat ook het Rijk sinds jaren niet in staat was aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit was door een speciale kommissie onder het voorzitterschap van Prof. Verrijn-Stuartin haar rapport verklaard. Daarviit bleek, dat de invaliditeitsverzekering een boekhoudkundig tekort had van . meer dan een miljard gulden, nl. 1144 miljoen.

Het was in diezelfde rede van 1940, dat Ds. Kersten een andere weg aanwees. Men mene namelijk Met, dat het lot der invaliden, der ouden van dagen, der door ziekte of ongeval getroffen werknemers de S.G.P. koud liet Zo werd het vooral vóór de oorlog van de zijde van de tegenstanders der S.G.P. menigmaal voorgesteld. Met het kennelijke doel om haar bij de kiezers zo zwait mogelijk te doen voorkomen. Dit was echter een door en door valse voorstelling. Wel degelijk toch zijn de wegen aangegeven, waarlangs hulp geboden behoorde te worden. Daarbij werd de overheid beslist niet uitgeschakeld. We herinneren maar aan de krisistijd in de dertiger jaren met zijn groot aantal werklozen, die op de steun der overheid waren aangewezen. De S.G.P.-Kamerleden hebben zich toen tegen die steun niet verzet. Zij hebben zich integendeel daarin steeds achter de regering gesteld. Het gold toen een tijd van grote nood. Ds. Kersten aarzelde dan ook niét om voor de werklozen uit zijn eigen gemeente de steun te aanvaarden.

In 1940 verklaarde de voorzitter der S.G.P. dan ook in zijn zoeven genoemde rede, na de verzekeringswetgeving te hebben afgewezen, het volgende:

„Als de toestand van invaliden en ouden van dagen steun der overheid eist dan hebben wij die niet willen onthouden, gelijk men van ons door het land briefde, alsof wij ons van het lot der arme arbeiders niets zouden aantrekken. Doch door ons is bepleit, dat zou worden afgestaan van fondsvorming en dat de last niet op de bedrijven zou gelegd, maar dat £ds naar de nood der tijden vereist wordt door een te heffen jaarlijkse omslag de gelden door geheel het volk zouden worden opgebracht Het rapport der kommissie Verrijn-Stuart noopt er wel toe, dat radikaal met het huidig systeem gebroken wordt".

Men ziet uit het bovenstaande, dat met betrekking tot het bieden van hulp aan hen, die deze behoeven, door Ds. Kersten ook aan de overheid wel degelijk een taak werd toegekend, wanneer de nood dit vereist. Wemneer tot het stelsel van een jaarlijkse hoofdelijke omslag werd overgegaan zou met het verzekeringsstelsel gebroken worden. Dit werd dan ook in de openbare konunissievergadering van staatkundig gereformeerde zijde bepleit. Zulks geschiedde naar aanleiding van het feit dat de regering zeK er naar blijkt te streven om tot vermindering van de zware premiedruk te komen. Enkele maanden geleden stelde zij daartoe een konuiüssie in. In plaats echter van deze kommissie vrij te laten in het zoeken en aangeven van een systeem, dat het meest profijtelijk is, kreeg zij de opdracht haar taak te vervullen met inachtneming van het huidige karakter der sociale verzekering en van de bestaande verhouding van overheidsbijdragen en premie-inkomsten.

Ook in de Kamer zelf werden de laatste maanden klachten vernomen. Er werd gewezen op de noodzaak van het aankweken v£in verantwoordelijkheidsbesef, dat bij het htiidige systeem maar al te zeer ontbreekt. Met betrekking tot de sociade ziekteverzekering werd daartoe van onderscheidene frakties het invoeren van een „eigen risiko" bepleit zodat niet voor allerlei kleine benodigdheden kosteloze verstrekking van de arts wordt verlangd.

Deze inleiding is vrij uitvoerig geworden, uitvoeriger dan aanvankelijk het plan was, maar ter verduidelijking van wat in de openbare kommissievergadering werd gezegd, naar het ons wil voorkomen, toch ook niet zonder belang. Thans moge volgen wat Ir. Van Dis opmerkte bij het eerste punt van de agenda.

1. Premiedruk sociale verzekering

De heer Van Dis (S.G.P.): Mijnheer de Voorzitter! Naast principiële en staatsrechtelijke bezwaren hebben wij, zoals wel bekend kan zijn, ook altijd financiële bezwaren gehad tegen de verplichte verzekering. Ik zeg met nadruk „verplichte". De verzekeringsdwang is namelijk mede oorzaak geworden van de oprichting van onze partij. Onzerzijds is van het begin af te kennen gegeven, dat wij iedereen willen vrijlaten, of men zich al dan niet wil verzekeren. De finemciële lasten zijn op het ogenblik zeer zwaar. Het is ook wel merkwaardig dat het eerste punt van de agenda thans over de premiedruk van de sociale verzekering gaat Ik weet niet of dat al eerder is gebeurd. Voor zover mij bekend, is het echter nooit voorgekomen, dat juist de premiedruk zo zwaar is, dat zij als nr. 1 op de agenda kwam te staan. Nu lees ik op blz. 4 van de memorie van toelichting dat er op 9 maart 1967 is ingesteld een kommissie onder voorzitterschap van de heer Ir. Vos, lid van de Eerste Kamer, en dat deze kommissie

tot taak heeft, met inachtneming van het huidige karakter van de sociale verzekering en van de bestaande verhouding van overheidsbijdragen en premie-inkomsten, het vraagstuk van de premiedruk in de sociale verzekering nader onder ogen te zien.

Het valt mij op, dat hierbij zo met nadruk wordt gesteld, dat het huidige karakter van de sociale verzekering bewaEird moet blijven. Ik vraag mij af, waarom dat nu eigenlijk nodig is. Kan niet van dat stelsel worden afgestapt en worden overgegaan op het omslagstelsel? Ik zelf heb er geen kijk op, of dit financieel verbetering zou geven, maar het wU mij voorkomen dat de bedrijven dan in elk geval niet zo zwaar belast zouden worden, hetgeen ten slotte van grote invloed is op de kosten, de prijzen, dekonkurrentiepositie en de werkgelegenheid.

In zijn beantwoording der onderscheidene sprekers merkte minister Roolvlnk onder meer het volgende op:

AUe sprekers, geen enkele uitgezonderd, als ik het goed heb gehoord, hebben zich beziggehouden met de premiedruk. Verschillende sprekers, met name de heer Van der Ploeg en zij, die op hem volgden, hebben hun zorg met betrekking tot deze ontwikkeling geuit Ik deel die zorgvoUedig. Dat is echter één kant van het verhaal en ik neem aan dat zulks ook de be- doeling is van alle sprekers, die zich met deze kwestie bezig hebben gehouden. Ik zou u voor de aardigheid eens een enkel cijfer willen noemen alvorens daarop verder in te gaan. De heer Rietkerk heeft er reeds aan herinnerd dat in een elders niet door mij gehouden redevoering — de redevoering is voorgelezen door de heer sekretarisgeneraal, omdat ik hier werd vastgehouden — een aantal cijfers zijn genoemd, waarvan ik nu wel iets naders wil zeggen, ook al in verband met de daaromtrent gestelde vragen. In de periode 1953 tot en met 1966 zijn de totale uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetgeving toegenomen van 916, 9 min. tot 8235 min. Ik moge het wat eenvoudiger zeggen. Uitgedrukt in indexcijfers komt het erop neer dat, wanneer men 1953 stelt op 100, 1966 dan komt op 900.

De geachte afgevaardigde, de heer Van Dis, zegt: Ik heb de indruk, dat het nu eindelijk duidelijk is geworden, dat die premiedruk te groot wordt, want het staat bovenaan de agenda. Ik geef toe, dat het bovenaan de agenda staat, mijnheer de Voorzitter, maar het is in deze Kamer al vele malen besproken. Ik denk, dat niemand beter dan de geachte afgevaardigde weet, dat het eerste verzet tegen de sociale verzekeringspremies al van vrij oude datum is. Ik denk aan het bekende rentezegel, dat indertijd verplicht werd gesteld. Ik heb zo de indruk, dat de heer Van Dis er ook nog wel enige heugenis aan zal hebben, dat dit in die dagen reeds als een zeer bezwaarlijke last werd gezien. Ik begrijp volledig de principiële bezwaren van de geachte afgevaardigde. Ik begrijp ook zijn financiële bezwaren, maar als hij dan zegt: , , Wij moesten dat meer doen via het omslagstelsel", dan zeg ik dat wij bij onze sociale verzekeringen over de hele linie direktelijk of indirektelijk al met een omslagstelsel werken. Wij gaan bij voorbeeld voor de AO.W. begroten voor het jaar 1968 hoeveel bejaarden in aanmerking zullen komen voor een uitkering en hoe hoog die uitkering naar alle waarschijnlijkheid zal zijn. Dan wordt dat bedrag gewoon over de gehele bevolking omgeslagen en dat resulteert in een percentage van het premieplichtig inkomen. Het kapitaaldekkingsstelsel is dus in belangrijke mate verlaten. De partikuliere pensioenfondsen kennen dit stelsel inderdaad nog, maar in het kader van onze volksverzekeringen is het eigenlijk al omslag wat de klok slaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1967

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1967

De Banier | 8 Pagina's