Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontwerp Leerplichtwet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwerp Leerplichtwet

12 minuten leestijd

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Abma

De huidige Leerplichtwet is al van tamelijk oude datum. Het desbetreffende wetsontwerp kwam in het begin van 1900 in behandeling om vervolgens met 50 tegen 49 stemmen te worden aangenomen en op 1 januari 1901 in werking te treden.

Bij de eindstemming over dit wetsontwerp, dat onder verantwoordelijkheid van de liberale minister Goeman Borgesius was ingediend, heeft het nog even gespannen. De aanneming toch kon plaats hebben doordat één der A R-Kamerleden, de heer Schimmelpennink, een tegenstander van het wetsontwerp, op weg naar de Kamer van zijn paard was gevallen en hierdoor zijn stem niet kon uitbrengen. De wet van 1901 is inmiddels op meerdere punten bij de grote veranderingen, die zich in de maatschappij voltrokken hebben, achtergebleven. Vandaar dat een algehele vernieuwing nodig werd geacht. De wet van 1901 is vanzelfsprekend sterk gekoppeld aan het lager onderwijs, en daardoor te weinig afgestemd op het thans bestaande en toekomstige onderwijsbeleid. In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp inzake de nieuwe Leerplichtwet of Leerplichtwet 1968 wordt onder meer opgemerkt, dat er thans nauwelijks meer behoefte bestaat aan een bepaling betreffende het verstrekken van voeding en kleding, doch wel aan een regeling, die het mogelijk maakt met andere middelen dan de sterke arm tot het doen volgen van onderwijs aan te sporen. Het toezicht op de naleving van de nieuwe wet zal derhalve veel meer het karakter moeten gaan dragen van maatschappelijke zorg dan van justitieel optreden, al ontbreken de strafsankties niet. Vandaar dat dit toezicht in het wetsontwerp geheel aan de gemeentebesturen is overgelaten.

Ook ten aanzien van de schippers was een nieuwe regeling nodig, daar van die zijde reeds sedert jaren de wens was geuit om ten aanzien van de Leerplichtwet met de niet-varenden te worden gelijkgesteld.

Tegenover huisonderwijs en schrifte­lijk onderwijs aan schipperskinderen stond de Kamer algemeen afwijzend, daar het voor deze kinderen uiterst bezwaarlijk werd geacht om in de beperkte ruimte van het schip hun huiswerk te maken en hun lessen te leren. Anderzijds werd het toch ook bezwaarlijk geacht om het huisonderwijs voor schipperskinderen geheel te laten vervallen. Daarom werd mede door Ds. Abma er. voor gepleit, dat de minister de bevoegdheid dient te hebben om in bijzondere gevallen vrijstelling van de leerplicht te verlenen, wanneer kan worden aangetoond, dat het kind op andere wijze voldoende onderwijs geniet. Een desbetreffend amendement werd door de regering overgenomen.

Een ander belangrijk punt met betrekking tot de schipperskinderen vormden de kosten, welke verbonden zijn aan het onderbrengen dezer kinderen aan de wal om hun het volgen van onderwijs mogelijk te maken. Er werd dienaangaande bij de bewindslieden sterk op aangedrongen het daarheen te leiden, dat de hier bedoelde kosten volledig door het Rijk zouden worden vergoed. De Staatssekretaris kon dienaangaande echter geen vaste toezegging doen.

Nog een belangrijke kwestie betrof de internaten voor schipperskinderen, waaraan nog maar al te veel ontbreekt. Meermalen bestaat er in die internaten een gebrekkige huisvesting, terwijl speelruimten voor de kinderen ontbreken. Aan nieuwbouw en verbouw zijn echter zeer hoge kosten verbonden. Het Rijk verleent wel garanties voor leningen, maar het valt menigmaal niet mee om de grote bedragen die hierbij nodig zijn, te verkrijgen. Een lichtpunt is dat de Staatssekretaris ten deze meer uitzicht kon bieden. Er is volgens hem namelijk een nieuwe, verbeterde subsidieregeling in de maak, waarover birmen niet te lange tijd door de regering overleg zal worden gepleegd zowel met de Commissie Onderwijs Toeslag Binnenvaart als met de Vaste Kamercommissie van Onderwijs en Wetenschappen.

Een belangrijke wijziging, die het wetsontwerp bevat, betreft het feit, dat de leerplicht van acht op negen jaar wordt gebracht. Dit zal echter niet direkt gebeuren. De wet schept alleen de mogelijkheid daartoe. Die verlenging zal namelijk pas tot stand kunnen worden gebracht als er binnen het voortgezet onderwijs passende scholen voor zijn, zoals scholen voor individueel technisch onderwijs en individueel nijverheidsonderwijs voor meisjes, de zogenaamde „ito-en inomscholen".

Wat die negenjarige leerplicht betreft, zij nog vermeld, dat Nederland daarin niet het enige land is. Het is zelfs zo gesteld, dat andere landen daarin reeds zijn voorgegaan. Frankrijk, En­ geland, West-Duitsland, Zweden, de Verenigde Staten en zelfs Luxemburg hebben al een negenjarige leerplicht, terwijl de Sovjet-Unie met haar tienjarige leerplicht de kroon spant.

Voorts zij nog meegedeeld, dat het wetsontwerp de mogelijkheid opent van vrijstelling van de leerplicht voor kinderen, die lichamelijk of psychisch niet geschikt zijn om een school te bezoeken. Een geneeskundige of psycholoog zou daartoe een verklaring kunnen afgeven. Volgens een amendement van de heer Van Bennekom, mede ondertekend door Ds. Abma, werd de term , , geneeskundige of psycholoog" echter vervangen door „arts", daar in dit laatste woord besloten ligt, dat het hier gaat om een akademisch gevormd persoon, terwijl iedereen zich ongemoeid psycholoog kan noemen, omdat psycholoog geen door de wet beschermde titel is.

Het wetsontwerp werd, nadat enkele amendementen verworpen waren, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Na deze inleiding moge thans de rede volgen, welke door Ds. Abma bij de behandeüng van dit wetsontwerp werd uitgesproken.

Ds. Abma sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! '

Wij hebben geen overwegende bezwaren tegen de bedoeling van dit wets-Dntwerp en derhalve ook niet tegen de verlenging van de leerplicht. Wanneer wij letten op het staatje, dat is overgelegd, dan meen ik, dat, indien die negenjarige leerplicht wordt bewerkstelligd, wij geen slecht figuur zullen slaan. Ik merk overigens op, dat dit staatje voor ons niet het einde is van alle wijsheid, omdat m.i. de kwaliteit van het onderwijs een rol speelt, terwijl het bovendien de vraag is in hoeverre wij in de diverse landen ook de percentages van de, zoals zij wel eens worden genoemd, restleerlingen, voor wie deze leerplicht konsekwenties heeft, gelijk kunnen stellen.

Wij konstateren het pluspunt, dat het schoolverzuim op een wat

doeltreffender

wijze zal worden aangevat, maar daartegenover staan toch ook wel enkele minpunten. Dat betreft ten eerste die open datum, waarover vandaag al uitvoerig is gesproken, hetgeen dus betekent, dat dit deel van de leerplichtverlenging verdwijnt in een soort stuwmeer van prioriteiten. Een tweede minpunt is, dat het aangepast onderwijs nog niet beschikbaar en toegankelijk is. Ten slotte is er de kwestie van de schipperskinderen, waarop ik nog hoop terug te komen.

Er bestaat bij ons dus waardering, dat het schoolverzuim op deze wijze weUicht wat beter kan worden bestreden. Wij sluiten ons gaarne aan bij de afgevaardigden, die bepleit hebben, dat er een kombinatie of relatie dient te zijn met het apparaat voor het maatschappelijk werk. In vele gezinnen, waar het schoolverzuim optreedt, bestaan vaak meer moeilijkheden en dan is gekoordineerd optreden m.i. zeer gewenst. Als ik de heer MasmEui goed heb begrepen, dan is er op dit terrein nog wel wat, zoals hij het heeft genoemd, wazigheid en dat is toch wel gevaarlijk, omdat dit het klimaat kan scheppen voor een verkeerde bazigheid, als ik het zo eens mag noemen. Het amendement-Van Bennekom heb ik intussen mede-ondertekend en daaruit blijkt dus wel voldoende, dat wij daarin geheel kunnen medegaan.

Burgemeester en wethouders zullen nu worden belast met het treffen van de maatregelen, die moeten worden genomen om het

schoolverzuim

tegen te gaan. Ik wil mij graag bij andere sprekers aansluiten, die hebben gezegd, dat dit niet zal mogen betekenen, dat de gemeenten te dezen financieel worden belast zonder dat daar een kompensatie tegenover staat, omdat het voor de gemeenten toch a! moeilijk is tot een sluitende begroting te komen alleen al met de uitgaven, waartoe zij bij de wet verplicht zijn, Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans tot het derde punt, namelijk het onderwijs aan de • o v p o s v s

schipperskinderen. v

Er zijn, zoals de situatie op het ogenblik is, vijf mogeüjkheden, ook al zijn daarbij mogelijkheden, die dreigen te verdwijnen. Het is politiek wel eens aantrekkelijk, dat men tussen meer mogelijkheden kan kiezen dan dat het gaat om het kiezen tussen twee alternatieven vooral als het ene heel wat radikaler is dan het andere. Allereerst is er het s z a t h l m A v z

ligplaatsonderwijs. b

Ik heb begrepen, dat dit een aflopende zaak gaat worden, al zal het toch misschien niet zo snel in zijn werk gaan als aanvankelijk werd verwacht Ik dacht, dat, zolang belanghebbenden dit op prijs stellen — al maakt de snellere gang van zaken bij laden en lossen het wel moeiüjker, hieruit het volle profijt te halen —, het toch niet verstandig is, het krappere schoeisel al weg te doen voordat het nieuwe als passend kan worden aangetrokken. In de tweede plaats kom ik tot het zogenaamde kontinu-onderwijs. Hiertegen zijn inderdaad vele bezwaren aan te voeren. Het gaat te geforceerd, de kinderen hebben te weinig tijd, enz, en zo dreigen de nadelen het voordeel te overschaduwen, dat de kinderen wat langer thuis kunnen blijven. Wij hebben ook wel begrepen, dat bij de schippers zelf de belangstelUng hiervoor niet zo groot meer is, hoewel het vaak gebeurt, dat de belanghebbenden voor een deel, voor zover zij er erg bij geïnteresseerd zijn, zich luid laten horen, terwijl anderen zich wat stilhouden. Daarom is het wel goed na te gaan, of inderdaad over de gehele linie men dit niet meer verkiest. t

Wij zijn het er wel mee eens, dat het aanbevelenswaardig zou zijn, wanneer het gezin minus de vader — de moeder plus de jonge kinderen — een domicilie aan de wal zou kiezen, masir ik geloof, dat dit toch wel op

ekonomische bezwaren

stuit, gelet op het feit, dat wij hier, evenals in de agrarische sektor, vaak van een gezinsbedrijf moeten spreken. Wij moeten daarom ook alle vrijheid laten, dat de ouders een andere uitweg kiezen. Bovendien is men ook van het ene geslacht op het andere gewend toch aan boord te blijven.

Het huisonderwijs, toegespitst op het schriftelijk onderwijs — een speciale vorm — heeft nogal wat storm ontketend op de binnenwateren en het is wel gebleken, dat dit bepaald niet de oplossing is voor het onderwijs aan de schipperskinderen. Ik geloof ook niet, dat wij het in deze richting moeten zoeken; detijd ontbreekt, de bekwaamheid, de ruimte, zodat, als dit algemeen ingang vond, de leerplichtwet voor de schippers wel eens zou kunnen gaan betekenen:

leerplechtwet.

Ik geloof ook niet, dat wij de kinderen zelf daarmee een dienst doen. Zij mogen toch hun horizon wel eens enigermate verruimen en op deze manier zouden zij steeds aan boord blijven. Dit wU echter niet zeggen, dat wij voelen voor de suggestie, die is neergelegd in een amendement, om de mogelijkheid van huisonderwijs, via schriftelijk onderwijs eventueel, geheel als vrijstellingsgrond te laten vervallen. Er kunnen toch wel gevallen zijn, waarin dit van belang is. Al wordt er dan misschien relatief niet zoveel gebruik van gemaakt, dit verhindert toch niet, dat deze mogelijkheid bij de wet is vastgelegd.

Ten slotte blijft dan nog de mogelijkheid de kinderen hetzij bij familie of in internaten te plaatsen. Hierbij rijst ook nog de vraag of wij moeten bevorderen, dat de kinderen worden geplaatst op speciale schippersscholen of op gewone scholen worden ingeschreven. Uit de praktijk heb ik wel vernomen, dat, ook al omdat die schipperskinderen

geen kleuteronderwijs

volgen en omdat er. andere aanpassingsmoeilijklieden zijn, terwijl ze, als ze op een internaat zijn, vaak een apart groepje in de klas vormen, het toch wei van belang is de mogelijkheid open te laten van speciale scholen voor schipperskinderen, al is het maar alleen voor het lager onderwijs. Als zij voortgezet onderwijs moeten volgen, is het zeker van belang dat zij zich in een gemeenschap met een bredere basis gaan bewegen.

De internaten laten-wat betreft hun akkommodatie en de bezoldiging van het personeel — wij hebben dit vandaag al meer gehoord — nogal wat te wensen over. Het is te waarderen, dat de Regering zich, als men een internaat wil openen, garant stelt voor de verplichtingen, die worden aangegaan, maar dat moet dan toch wel gebeuren op de konditie van een sluitende begroting. Dit maakt het voor degenen, die ermee belast zijn, wel eens heel erg moeilijk en dan gaat men wel eens bezuinigen op posten, waarbij dit helemaal niet verantwoord is, op voedsel e.d. Daarom willen wij samen met anderen nog eens een sterk beroep doen op de Regering om royaal over de brug — in dit geval royaal over de loopplank — te komen. Dit betekent, dat de Regering zoveel mogelijk de initiatieven steunt om de noodzakelijke

internaten

te bouwen en om de nieuwbouw te bevorderen waar dit op zijn plaats is. Het is een beetje hachelijk om met cijfers te gaan werken. Dat is vanmiddag wel duidelijk geworden. Men heeft dat befaamde bedrag van f 14, - al vergeleken met andere bedragen. IVfen zegt, dat de betrokkenen niet altijd vergelijkbaar zijn. Ik heb ook vernomen, dat een bedrag van f 30, - a f 40, - wordt verstrekt voor gehandikapte kinderen, die in inrichtingen zijn geplaatst. Daarom dachten wij, dat hef bedrag van f 14, - toch wel zou mogen worden verhoogd.

Bij de behandeling van de begroting heb ik gezegd, dat men prioriteiten kan onderscheiden in brede en wat smallere, het laatste voor zover ze slechts een kleine groep van de bevolking betreffen. Men zou hier kunnen zeggen: De leerplichtverlenging is een vrij brede prioriteit, maar het belang van de schipperskinderen is in vergelijking daarmee een stuk minder omvangrijk. Toch meen ik, dat ook deze prioriteit, die wel degelijk bestaat, mag komen.

niet in het gedrang

Dit deel van mijn betoog samenvattend, zou ik erop willen aandringen dat het onderwijs voor de schippers in het algemeen niet meer zal kosten dan voor de ouders aan de wal. Dit betekent een royale vergoeding van alle meerkosten. Het betekent ook, dat de schipperskinderen en hun ouders in dit opzicht niet de kinderen van de rekening mogen worden. IVfen heeft erop gewezen en de schippers hebben daarom zelf ook uitdrukkelijk gevraagd, dat deze wet een principiële gelijkstelling kan betekenen, maar die moet dan ook praktisch realiseerbaar zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1968

De Banier | 8 Pagina's

Ontwerp Leerplichtwet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1968

De Banier | 8 Pagina's