Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Volkshuisvesting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Volkshuisvesting

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Rossum

Ruim drie-en-twintig jaren zijn er na het einde van de oorlog verlopen en nog steeds behoort de woningnood niet tot het verleden. Wel werd een tiental jaren geleden door vorige ministers in uitzicht gesteld, dat het tekort an woningen omstreeks 1965 wel zou zijn ingelopen, maar in de praktijk kwam van die optimistische voorstellingen niets terecht. De laatste jaren werd vanachter de ministerstafel weer gezegd, dat de woningnood in 1970 wel zal zijn ingehaald. Minister Bogaers, thans één der voormannen van de nieuwe partij der radikalen, is daarmee reeds begonnen. Inderdaad heeft hij de woningbouw een sterke duw gegeven, waardoor het onder zijn beleid tot de bouw van wel 125 duizend woningen per jaar kwam. Vooral het opvoeren van het aantal te bouwen woningwetwoningen werd door hem sterk beklemtoond. Dit ging echter ontzaglijk veel geld kosten. De financiering van de woningwetbouw begon zo langzamerhand aan het Rijk cirka 2, 5 miljard gulden te kosten. Reeds onder het kabinet-Cals werd er door de oppositie op aangedrongen om het met de woningwetbouw wat minder aan te doen. Van de zijde der regering, die daarbij steeds de steun van de PvdA en lange tijd ook van de KVP en de ARP ontving, werd hierop echter nimmer ingegaan.

Eerst onder het kabinet-De Jong werd te dien aanzien een nieuwe koers gevolgd. Het aantal te bouwen woningwetwoningen werd met tien duizend verminderd, terwijl het aantal te bouwen woningen in de partikuliere sektor werd verhoogd. Deze omschakeling had ten doel de wijze van financieren van het Rijk te doen overgaan naar het partikuliere bedrijfsleven, naar de beleggers, naar de mensen, die een eigen huis willen bouwen en naar de bouwverenigingen, die aan premiebouw wUlen doen.

Die verandering in het beleid onder minister Schut mocht echter niet leiden tot vermindering van het totaal aantal te bouwen woningen. Ook minister Schut toch stelde zich ten doel om op zijn minst 125 duizend woningen per jaar gereed te krijgen. Mocht de minister dan ook na enige tijd bemerken, dat hij dit aantal niet zal kunnen halen, dan zal het aantal te bouwen woningwetwoningen weer worden verhoogd. Dit is nadrukkelijk van tevoren door hem verklaard. Voor wie zich het standpunt der SGP-Kamerleden, zoals dit in de loop der jaren door hen werd voorgestaan, herinnert, zal het duidelijk zijn, dat de S G P-fraktie zich met het door minister Schut gevoerde beleid tenvollekan verenigen. De rede van Ir. Van Rossum spreekt te dien aanzien voor zichzelf.

De heer Bogaers, die maar moeilijk verkroppen kan, dat het kabinet-Cals ten val werd gebracht, is het met het thans gevoerde beleid echter helemaal niet eens. Nog maar kortgeleden verklaarde hij ergens in een rede, dat de 125 duizend woningen er in 1968 volgens hem niet zullen komen.

Minister Schut blijkt hierover evenwel anders te denken. Wel is het aantal in januari en februari 1968 gereedgekomen woningen lager dan dat in dezelfde maanden van 1967 en ook is het aantal in aanbouw genomen woningen in die maanden voor 1968 kleiner dan voor 1967, maar het aantal woningen, dat eind februari 1968 in aanbouw was, nl. 147 duizend, is hoger dan een jaar geleden. Er is achteruitgang in de bijna voltooide woningen, waardoor er minder woningen gereed kwamen, maar er is vooruitgang bij de woningen, waarvan de bouw nog maar weinig gevorderd is. Met het oog hierop meende de minister tot de konklusie te kunnen komen, dat in de laatste maanden van 1968 een toeneming van het aantal voltooide woningen te verwachten is. Het is zeer te hopen, dat de zienswijze van de minister te dezer zake juist zal blijken te zijn.

De heer Van Rossum bracht in zijnrede, gehouden tijdens de behandeling der begroting in de plenaire vergadering, ook nog even de overheidsbemoeiing in de bouw ter sprake. Ook voorheen werd dit meermalen van SG P-zijde gedaan. Veelvuldig toch waren de klachten, welke uit de bouwwereld dienaangaande naar voren werden gebracht. Minister Bogaers heeft de kritiek hierop meermalen getracht te ontzenuwen. Onlangs echter — het was m het begin van april '68 — kwam er kritiek op die veelvuldige overheidsbemoeiing van een zijde waarvan men het niet verwacht zou hebben. Het was toch de Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland, Mr. Klaasesz, die met het oog op de hedendaagse bureaukratie in de bouw sprak van een , , krankzinnige wereld", waarin we leven.

Hij zei dit bij gelegenheid van de opening van het ilieuwe psychiatrische ziekenhuis Overduin te Katwijk aan Zee, waaraan volgens hem een stapel dossiers was voorafgegaan van wel een meter hoog! Tonnen gelds waren daarmede gemoeid geweest. Het zou dan ook inderdaad in hoge mate gewenst zijn, dat minister Schut in heel deze gang van zaken eens een grondige verbetering aanbracht.

Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen, die Ir. Van Rossum bij deze gelegenheid uitsprak. Hij deed dit als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Onze fraktie vraagt al sinds enkele jaren om meer vrijheid in de bouw. Het zal dus duidelijk zijn, dat het streven van de huidige Minister, naar een grotere vrijheid ons ten zeerste aanspreekt. Het bevorderen van het partikuliere initiatief heeft in beginsel steeds onze zeer warme sympathie. Op dit punt staat onze fraktie dus diametraal tegenover de fraktie, waartoe de heer Van het Schip behoort, die zojuist voor mij sprak. Wij hebben we] enige bedenkingen, maar wij zijn wat betreft de hoofdlijnen met de Minister voorstander van

meer vrijheid.

Wij zijn echter wel bevreesd, dat de Miiiister hier en daar het beleid wat te snel ombuigt; dit is altijd gevaarlijk net als met een te hoge snelheid door een bocht gaan; daarbij loop je immers altijd kans uit de bocht te vliegen. Wij willen de aandacht van de Minister vragen voor de stoornissen, die kunnen optreden als deze ontwikkeling te hard gaat en dan mogelijk uit de hand loopt.

Mijnheer de Voorzitter!

Wij hebben aan de motie-Van den Doel, die tijdens de openbare kommissievergadering is ingediend, geen behoefte. De Minister kan veel beter in de loop van het komende jaar nagaan, wat er moet gebeuren bij de verdere huurliberalisatie dan dat wij daarover nu beslissen. Wij zouden dan nl. een beslissing kunnen nemen, waarvan wij naderhand ernstig spijt konden krijgen. Wj willen dit liever overlaten aan de Minister en de bevoegde adviesinstanties. Er bestaat misschien ook wel enige angst voorte snelle realisatie, omdat de bevolking nog niet gewend is aan de verandering, die de

huurliberalisatie

in het bestedingspatroon kan veroorzaken. De geachte afgevaardigde, de heer Wiegel, heeft hierop reeds gewezen. Het is noodzakelijk er rekening mede te houden, dat de gewoonten ietwat zijn veranderd. Wij zijn ook dankbaar voor het feit, dat er naast vrijere huren meer vrijheid komt in het bouwen. Inmiddels is er vrijheid van bouwen van boerderijen, kerken en andere gebouwen. Wij hopen, dat nog vele andere kategorieën zullen volgen. Wij zien ook gaarne, dat het systeem van subsidiëring inzake woningverbetering, dat momenteel nog slechts voor enkele provincies geldt en in mindere mate voor het westen, uitbreiding ondergaat.

Wij hebben echter nog wel enkele vragen. Ik wil beginnen met een vraag over de

grond,

Het is altijd goed iets van de grond af op te bouwen. In de openbare kommissievergadering hebben wij al met de Minister over de grond gesproken. De Minister heeft de grondkosten toen een , , heet hangijzer" genoemd, speciaal de verhouding tussen de grondkosten voor de woningwetbouw en die voor de partikuliere bouw. Hij heeft toen toegezegd, dat binnen enkele weken overleg zou plaatshebben met de provinciale besturen. Wij vernemen gaarne of dit overleg reeds heeft plaats gehad, en zo ja, wat de resultaten hiervan zijn. Op de grond worden onder andere woningen gebouwd. Hierover is vanmiddag al heel wat gezegd. Bekend is, dat bij het woningbouwbeleid een afwijking heeft plaatsgevonden van de lijn, die voor de laatste wereldoorlog gold. Wij hebben de nodige informatie over hetgeen in die tijd gold en weten, dat het

subsidiebeleid

in de woningbouw na deze oorlogeen politiek instrument is geworden ook ten aanzien van de prijsbeheersing. Dit lijkt ons wat minder gelukkig. Wij zouden dit dan ook gaarne op den duur weer beperkt zien tot sociaal noodzakelijke gevallen.

Met betrekking tot de subsidiëring in het bouwbeleid blijkt inzake de te verlenen goedkeuringen nog steeds

veel overheidsbemoeiing

te bestaan. De zaak wordt vaak door heen en weer sturen tussen verschillende instanties nodeloos moeilijk gemaakt.

In de dissertatie van de heer H. C. Heering: , , Rijk, Gemeente en Woningbouw" staat het volgende:

Ook de uitvoering en de toepassing van de subsidieregeling houdt de centrale overheid in belangrijke mate aan zich 2). De gemeenten fungeren in deze dikwijls als doorgeefkantoor en inlichtingenbureau.

In de noot staat — ik zou het zelf nauwelijks durven zeggen, maar wü deze opmerking uit de dissertatie van een gemeentesekretaris toch wel voorlezen — het volgende:

De scherpe kontrole van de centrale instanties leidt er toe, dat de gemeenten soms de door de architekt vervaardigde plannen en bestekken maar met een half oog bekijken in de verwachting, dat de feilen er door de , , provinciale direktie" wel worden uitgehaald. Dit leidt dan weer tot verzoeken van centrale zijde om aan deze zaken meer aandacht te besteden.

Het is duidelijk, dat wij, wanneer iets dergelijks openlijk wordt geschreven door een gemeentesekretaris, die natuurlijk zeer goed geïnformeerd is, voorzichtig moeten zijn en eerst weer de verantwoordelijkheden leggen waar zij behoren en niet al te snel van een in de loop der jaren wat scheefgegroeid beleid moeten afwijken. Inzake de subsidiëring worden

drie kategorieën

onderscheiden, namelijk de eigen woning, de gesubsidieerde partikuUere huurwoning en de woningwetwoning. Deze onderscheiding is natuurlijk niet nieuw. In Levitikus 25 : 29 v.v. wordt ook een drietal kategorieën genoemd, namelijk: e huizen in de ommuurde stad, de huizen in de priestersteden en de huizen in de dorpen. Het is verleidelijk parallellen te trekken. Wanneer wij dit deden, zou ook blijken, dat er in dit vlak bepaalde overeenkomsten zijn. Om des tij ds wille zie ik hiervan af en kan ik hierop nu niet ingaan. De Minister kan het misschien zelf eens nalezen.

Het eigen woningbezit moet volgens de stukken sterk worden bevorderd. De Minister wil dit ook wel doen, doch moest hiervoor overleg plegen met zijn ambtgenoot van Financiën. Wat is hiervan het resultaat? Hij heeft over de voorwaarden voor de aankoop van woningwetwoningen gezegd, dat daarvoor een regeling nader bekend zal worden gemaakt. Dat staat op blz. K 56 van de Handelingen. Ik hoop, dat wij het resultaat binnenkort mogen verwachten.

Wat de

arbeidsbesparende

en de kostenbesparende bouw betreft zei de Mnister, dat deze wel ónderscheiden, maar niet gescheiden moeten worden. De kwaliteitsverbetering van die woningen willen wij toch wel in de speciale aandacht van de Minister aanbevelen. Wij weten, dat hij daarvoor, gezien de zeer vele interviews, een zeer grote belangstelling heeft. Wij wiUen ook vragen ofde hantering van de toetsingsprijs op zijn ministerie nier en daar niet wat kwaliteitsdrukkend werkt.

In de openbare kommissievergadenng heeft de Minister over de bouwstromen gezegd, dat de inschakehng van plaatselijke aannemers een kwestie van de gemeenten is en dat hij er buiten wilde blijven. Dat is wel juist, maar van de kant van de gemeenten komt juist de klacht, dat zij wel plaatselijke mensen wiUen inschakelen, maar dat zij de gelegenheid niet krijgen, omdat zij aan regelingen van hogerhand zijn gebonden. Wil de Minister dan ook aan dit punt nog eens zijn aandacht geven? De verhouding

hoogbouw-laagbouw

is een punt, dat zorgen baart, te meer omdat de in de nota over de ruimtelijke ordening besproken norm van 70 pet. ééngezinswoningen lang niet wordt bereikt. Ons hebben zelfs berichten bereikt, dat de behoefte aan zulke woningen nog veel hoger is. Met medewerking van het ministerie is een rapport verschenen, getiteld: „Het oordeel van de bewoners". Het is samengesteld door de socioloog D. C. van der Poel. Het spreekt wat de flatbouw betreft over een vicieuze cirkel. Ook voor dit rapport willen wij de aandacht van de Minister vragen. Wij zouden graag zien, dat de woningbouwkorporaties op één lijn werden gesteld met de gemeentelijke woningbouwstichtingen. Dan staan ze naar onze mening op grond van de wet, maar hier en daar, vooral in de provincies met een wat eenzijdige kerkehjke en politieke samenstelling, blijkt, dat bepaalde van die streek afwijkende groepen soms wat moeilijk aan passende woonruimte kunnen komen. Kan de Minister ook hieraan zijn aandacht geven?

Het laatste punt betreft de ruimtelijke ordening, waarover ik niet uitvoerig wil spreken, omdat zij uitgebreid deze zomer in een speciale openbare kommissievergadering is besproken. Ik vraag nu slechts de aandacht voor de

krotopruiming.

In de private sfeer is er heel weinig aan te doen, omdat men veelal met nevengelegen woningen heeft te maken. Gezien de toestand, ook in de grote steden, wil ik de Minister vragen of hij de nodige prioriteiten wil vaststellen en of hij zijn beleid niet alleen op de acht provincies wil richten, maar ook aan het westen wil denken, omdat juist daar hele grote krottenbuurten bestaan. Ook aan de maatschappelijke faktoren en de minder goede zeden in bepaalde wijken zal aandacht moeten worden besteed. Op de linker maasoever in Maastricht is een heel goed resultaat bereikt door een bepaalde wijk. te amoveren en door andere woningen te vervangen. Ik vraag hetzelfde voor de buurt van de Velperpoort in Arnhem, het Gedempte Zuiderdiep in Groningen, Katendrecht in Rotterdam en soortgelijke wijken in Den Haag en Amsterdam.

In een uitvoerige rede werden de sprekers door de Minister beantwoord. Ten aanzien van Ir. Van Rossum maakte hij de volgende opmerkingen:

De heer Van Rossum heeft gevraagd of ik mijn toezegging om iets te zeggen over de voorwaarden voor de aankoop van woningwetwoningen gestand kan doen. Nu het stelsel voor een nieuwe subsidieregeling op een oor na gevild is, ligt het in de rede ook te bekijken hoe de kondities voor het verkopen van woningwetwoningen moeten zijn. Ik hoop er zeer spoedig mee te kunnen komen. Ik ben op het ogenblik daarmee nog niet gereed. Met betrekking tot de grondkosten heeft de heer Van Rossum gevraagd hoe de stand van zaken in het overleg met de provinciale besturen is. Er is besloten in januari onder leiding van de nieuwe direkteur-generaal van mijn departement, die dan hopehjkinfunktie zal zijn getreden, een werkgroep over de financiering van de grondkosten in te stellen, nadat intussen een werkgroep voor de beoordeUng van de grondkosten — dit was een min of meer inventariserende werkgroep — met haar werk, namelijk het verzamelen van de feiten, praktisch gereed is gekomen. Niet alleen zal de verhouding tussen woningwetbouw en partikuUere bouw worden bestudeerd, maar ook zullen andere moeilijkheden, zoals de algemene stijging van de grondkosten en de verschillen in grondkosten voor eengezinshuizen en meergezinshuizen, onder de loep worden genomen.

De geachte afgevaardigde, de heer Van Rossum, heeft gezegd, dat men met betrekking tot de stedelijke rekonstruktie de aandacht op alle provincies moet richten, ik wil dat gaarne toegeven. De geachte afgevaardigde heeft ook gezegd, dat men de maatschappeüjke faktoren niet moet veronachtzamen. Ook dat is juist. Er zijn inderdaad gemeenten, die in dit opzicht uitstekend werk verrichten; deze kunnen voor andere gemeenten een voorbeeld zijn.

Verder heeft de geachte afgevaardigde nog gesproken over de toetsingsprijs, die, naar hij vreest, de kwaUteitsverbetering wel eens in de weg kan staan. In het algemeen gebeurt dat niet. Er wordt door ons zowel op de kwaliteit als op de prijs gelet.

Inzake het verminderen van het aantal te bouwen woningwetwoningen met 10 duizend, waarop van de zijde van de PvdA, de PSP, D'66 en de CPN geduchte kritiek was geleverd, merkte Minister Schut onder meer het volgende op:

Mijnheer de Voorzitter!

Ik zou, over het bouwprogramma sprekende, graag willen zeggen, dat ik inderdaad meen, dat er noodzaak was het zo te doen. Wanneer u ziet dat de woningwetbouw mede door de zozeer gewenste kwaliteitsverbetering langzamerhand een kostenpeil meebracht, dat voor vele huurders in de wat lagere inkomensgroepen onoverkomelijk bleek te zijn en er soms zelfs met moeite huurders moesten worden aangetrokken uit de beter bedeelden, dan is het duidelijk, dat dat voor de partikuliere bouw een omstandigheid was, die, gegeven demoeiUjkerkondities in materiële zin om tot woning­ bouw te geraken, een uiterst nadelige afzetkonkurrentie inhield. Nu kan men wel zeggen, dat de woningwetbouw het vliegwiel van het hele bouwen is. Dat heeft mijn voorganger, de heer Bogaers, blijkbaar gezegd; ik wist dat niet en zou het hem ook niet na willen zeggen. Ik geloof, djt een \liegwiel heel iets anders is dan een min of meer zelf te bespelen bestanddeel in een groter geheel en dat is natuurlijk de woningwetbouw wel degelijk. Men kan echter niet zeggen, dat, als de woningwetbouw nu maar bevredigend draait, de rest dan wel meedraait. Integendeel, het bleek juist zo te zijn, dat door het uitzetten van het bestanddeel woningwetwoningen de partikuliere bouw in een sfeer terecht kwam, waarvan men zei: dan geven wij de moed op en dan leggen wij het bijltje erbij neer, want dan zien wij geen mogelijkheden. Als wij de totale produktie van 125.000 woningen per iaar willen halen, dan voelt men wel, dat er iets moest gebeuren om de partikuliere bouw tot nieuwe aktiviteit te prikkelen. Hoe kon dat? Dat kon op twee manieren, die tegelijkertijd moesten worden toegepast, nl. het gelijktrekken, althans meer naar elkaar toehalen van de materiële kondities, waaronder men werkt — met name gold dat het subsidiebeleid — en tegelijkertijd het uitdagen van de partikuliere bouw om het dan waar te maken en een stuk van de woningwetbouw als het ware weer te heroveren. Nu kan men erover twisten of 100.000 woningen een goede prik is geweest of niet, ik geloof niet, dat er behoefte aan bestaat in dezen over een bepaald cijfer te vallen, maar er moest iets gebeuren om de partikuliere bouw de kans te geven wel degelijk aan de produktie deel te nemen in een mate, die moed kan geven voor het bereiken van het totale beoogde resultaat. Nu durfden wij dat uit de aard der

zaak niet te doen zonder een veiügheidsklep, want men weet het niet. Wij hebben dus gezegd: konditioneel, maar wij hebben het zo serieus bedoeld en wij hebben ook zo serieus gemeend dat het kan, en wij geloven zo zeer, dat de partikuliere bouwwereld de ernstige, eerlijke mogelijkheid moet hebben om te laten zien, dat het kan, dat wij niet toch nog in de begroting die 10.000 woningwetwoningen hebben opgenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1968

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Volkshuisvesting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1968

De Banier | 8 Pagina's