Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet Ralm 119 : 19

Vreemdeling geworden.

De mens van nature is een vreemdeling van God; een vijand van zijn Schepper en Formeerder.

Daarom kon de apostel Paiüus terecht aan de gemeente van Efeze schrijven: , , Dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israels en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld".

Huiveringwekkende werkelijkheid: zonder God in de wereld. De nameloze diepe ellende des mensen getekend in deze woorden. Maar droeve werkelijkheid. De mens is vervreemd van Gtod. Hij leeft zonder Christus; ja heeft in geen enkele vorm behoefte aan de drieënige God.

Toch is er eenmaal zo'n zalige verhouding geweest tussen God en Zijn schepsel. Toen er geen zonden waren was er niets tussen de Heere en de goedgeschapen mens.

Het heeft echter de mens niet goedgedacht God in erkentenis te houden. Eva luisterde naar het woord des duivels, door middel van de slang tot haar gesproken. En ons verbondshoofd Adam luisterde naar zijn echtgenote. En toen zijn zij door de zonden vreemdelingen Gods geworden. De mens kent zijn Schepper niet meer, hij ging zijn eigen goddeloze weg, ja wilde als God zijn.

Had de Heere, naar Zijn eeuwig welbehagen, niet beslotenomnog mensen te verkiezen, wij waren allen verloren gegaan.

Maar nu heeft God Zelf een weg uitgedacht waardoor de mens nog weer met Hem in een verzoende betrekking kon komen. Hij gaf Zijn Schoot-en Wonderzoon, Die alles betaalde, opdat zij die alles verdierven nog weer kinderen Gods mochten worden. Wie geldt dat? Wel, dezulken, die Hij in de tijd, door Zijn Geest en Woord, zaligmakend komt te bearbeiden. Hij komt ze de grootheid van hun kwaad voor de ogen te stellen; Hij leert hen hoe ellendig zij door de zonden geworden zijn. Maar Hij doet hen ookinlevendathet eigen schuld is dat zij zulke vreemdelingen geworden zijn. Hij doet ze gevoelen hoe vreselijk het is tegen God te zondigen. Want wij hebben niet tegen Jezus gezondigd, maar tegen een heilig en rechtvaardig God.

Dat brengt de zondaar of zondares in de nood. Moge dat ook onze lezers en lezeressen niet onbekend zijn, want de Heere begint bij het begin.

Die nood leert roepen naar de hemel, die nood brengt op de knieën. Die nood leert uitroepen: Wee mij, dat ik tegen God gezondigd heb.

Nu zijn de toeleidende wegen zeer verschillend, en in deze tijd zuUen we toch moeten belijden, dat er weinig Godskennis is, weinig zelfkennis, maar ook weinig Christuskennis.

Hoe profijtelijk als de Heere de mens brengt in de verlorenheid in Adam, opdat de tweede Adam gepast, dierbaar en noodzakelijk wordt. Als dat waar is, dan kan de apostel Paulus aan diezelfde gemeente schrijven: , , Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.

Toen hebben ze een ander vreemdelingschap leren kennen, namelijk dat vreemdelingschap waarvan Psahn 119 : 19 spreekt: , Ik ben een vreemdeling op de aarde". Van natureheeft de dichter, juist zo als elk mensenkind, zijn thuis hier beneden gezocht. Maax uit de dood opgewekt tot het nieuwe leven wordt dat totaal anders. Dan kan het leven hier op aarde niet meer het één en al wezen. En hoemeer we nu maar aan onszelf ontdektworden, hoe meer we nodig krijgen Hem, Die alleen het leven is.

Dat wordt een vreemdeling, zoals Psalm 39 : 13 zegt: Hoor, Heere, mijn gebed en neem mijn geroep ter ore, zwijg niet tot mijn tranen, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaders". Zo'n vreemdeling kan met de zonde niet meer mee, leert sterven aan de wereld. Zou dat in onze tijd meer gezien worden, dan zou er ook meer geur en smaak van Sion uitgaan. Zo'n vreemdeling moet vroegere vrienden verlaten en krijgt van de Heere andere vriendschappen, namelijk met hen, die even dierbaar geloof verkregen.

Zo'n vreemdeling krijgt Gods wetten en inzettingen lief en getuigt met de dichter: „Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen''.

Zo'n vreemdeling krijgt Gods Naam en dag lief en mag zich vermaken in hetgeen van Christus is. Mits hij of zij natuurlijk het vreemdelingschap inleeft en dan ook in de uitleving openbaart.

Zo'n vreemdeling weet slechts korte tijd op aarde te zijn. Ja, weet zo hij sterk is wordt hij zeventig jaren, en zo hij zeer sterk is tachtig jaren. En een enkele krijgt nog wat jaren als toegift. Zo'n vreemdeling weet ook, dat het uitnemendste van dit leven moeite en verdriet is. Maar wordt hij ouder dan mag hij wel eens weten dat het grootste gedeelte van de tijd in het tranendal reeds voorbij is.

Elk jaar gaat dan sneller. Elke maand, elke week en elke dag gaat dan zo ras voorbij.

We lezen dan ook van vader Jakob toen hij bij farao was: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn 130 jaren. Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens en hebben niet bereikt de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hurmer vreemdelingschappen.

Voor zo'n vreemdeling, en dan bedoelen we er één, die het beleeft, is de ervaring, dat de band aan de aarde losser wordt.

Dan mag wel eens getuigd (en ware dat meer): Ik ben hier niet meerthuis. Ik ben een vreemdeling in dit tranendal geworden.

Op deze aarde ben ik vreemdeling geworden. Ik woon hier wel. Ik ben hier wel, ik doe mijn arbeid hier wel, maar toch: Hier beneden is mijn vaderland niet meer. Mijn thuisland is boven.

Dan sterven de aardse verwachtingen meer af, en hunkert de zieler naar om van zichzelf en de zonden verlost te zijn.

Vandaar dat David eenmaal getuigde: „Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting.

Deze vreemdeling verwachtte het niet meer van hier; zijn verwachting was door Christus een andere geworden. Zijn geloofsoog is gericht op het land waar de zonde dood is en waar alle tranen van de ogen afgewist zullen worden.

Zo'n vreemdeling kan echter zelf de weg niet vinden en heeft daartoe Goddelijke leiding nodig.

Zo de Heere wil daarover de volgende maal.

Barneveld

Ds. A. W. Verhoef

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1968

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1968

De Banier | 8 Pagina's