Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nata inzake het Navo- en het Defensiebeleid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nata inzake het Navo- en het Defensiebeleid

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir. Van Dis

Op 20 juni 1968, dus twee maanden voordat Rusland en vier van zijn satellieten Tsj echo Slowakije binnenvielen, boden de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie de Tweede Kamer een nota aan, waarin het Navo-en het defensiebeleid werd toegelicht.

Deze nota bestaat uittwee delen, waarvan het eerste deel de vorige week door de Kamer werd behemdeld. Tegelijk kwam ookeenbrief der regering aan de orde. Hierin werd door de regering een kortverslag gegeven van de besprekingen, die van 14totenmet 16 november te Brussel in de vergadering van de ministers van de Noordatlantische Raad in verband met de gebeurtenissen inzake Tsjechoslowa-Mje in de maand augustus hadden plaats gevonden.

Tijdens dit N.AV. O.-verslag was algemeen grote bezorgdheid tot uitdrukking gebracht over de gevolgenvan het beleid van de Sowjet-Unie voor de internationale toestand en de toekomstige ontwikkeling daarvan. Hoewel het noodzakelijk werd geacht, dat de westerse politiek gericht zou blijven op de bevordering van vreedzame en betere betrekkingen tussen Oosten West, moest echter tevens worden gekonstateerd, dat de vooruitzichten voor de verwezenlijking van deze westerse doelstellingen er voorshands niet beter op waren geworden. Zelfs was de NAVO-Raad van oordeel, dat door het beleid van de Sowjet-Unie de spanning en het gevaar van konflikt in verschillende delen der wereld duidelijk waren toegenomen.

In de brief van de drie ministers, namelijk van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Financiën, wordt aangaande dit toegenomen gevaar het volgende vermeld:

Door het gebruik van geweld in Tsjechoslowakije, door de stationering van Sowjet-strijdkrachten aan de westelijke grenzen van dit lïuid en de versterking der Russische eenheden elders, is ernstige onzekerheid ontstaan omtrent de situatie en de bereke­ ningen en voornemens van de Sowjet-Unie. De onzekerheid omtrent de Sowjet-intenties betreft naast Tsjechoslowakije een aantal andere Oosteuropese landen die zich recentelijk bedreigd hebben gevoeld, doch ook andere regio's, met name die van de Middellandse Zee, het Midden-Oosten, Noord-Noorwegen en de Noordelijke IJszee.

Door de rmlitEüre maatregelen die de Sowjet-Unie in de afgelopen maanden te land, ter zee en in de lucht heeft genomen, is het militair offensief potentieel duidelijk versterkt. In het bijzonder geldt dit voor de Centraal-Europese sektor, waar naast de reeds aanwezige troepen van het Warschau Pakt, thans goed uitgeruste, parate en zeer mobiele Russische strijdkrachten in westelijk Tsjechoslowakije zijn gelegerd. Ook de in de nota inzake het N.A.V.O.-en het defensiebeleid uitgesproken bezorgdheid over de beveiliging van de noord-enzuidflanken van het Europese N.A.V. O.-gebied wordt door de gebeurtenissen in de laatste maanden duidelijk geaksentueerd. Elg^gestadige uitbreiding van de maritieme inspanning van de Sowjet-Unie manifesteert zich niet alleen in de Middellandse Zee doch ook elders.

Gezien de ernstige omstandigheden achtte de N.A.V.O.-Raad het noodzakelijk, dat de landenvan deN.A.V.0. maatregelen zullen nemen om de defensie-inspanning te vergroten. Evenwel zo, dat duidelijk zou blijken, dat het niet te doen is om een bewapeningswedloop, doch uitsluitend om de verontrusting over het Sowjet-beleid te demonstreren en geloofwaardig te maken dat de N.A.V.O. niet onverschillig kan en mag staan ten opzichte van mogelijke nieuwe Russische interventies, die de westelijke veiligheid in gevaar zouden brengen.

Verschillende landen hebben reeds toegezegd, dat zij bereid zijn de door de N.A-V.O.-Raad nodig geachte maatregelen te nemen. In de brief van de drie ministers wordt een negental landen genoemd, namelijk: België, Denemarken, W.Duitsland, Italië, Griekenland, Noorwegen, Turkije, Brittannië of het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Opmerkelijk is het, dat ooklanden als Denemarken en Noorwegen hierin voorkomen. Dit komt omdat Rusland de laatste tijd ook in de NoordaÜantische wateren tot zelfs in het gebied van de Noordelijke IJszee een grote aktiviteit ontwikkelt. Denemarken is dan ook van plan zijn defensie-uitgaven in 1969 met 13 pet. ten opzichte van 1968 te verhogen, terwijl Noorwegen de verdediging van het noordelijk gedeelte van zijn gebied gaat versterken en modern materieel voor de drie krijgsmachtdelen in versneld tempo gaat aanschaffen. Voorts worden de uitgaven ten behoeve van de versnelling en uitbreiding van de materieelvoorziening verhoogd tot een extra stijging van de begroting 1969 met circa 250 miljoen Noorse kronen. Van België was het bekend, dat het plannen had om vier gemechaniseerde infanteriebataljons uit Duitsland terug te trekken. Men is daar nu echter op teruggekomen. De vier bataljons zullen gehandhaafd worden.

De Nederlandse regering wil eveneens een aantal maatregelen nemen ter verhoging van de paraatheid en de gevechtswaarde van de nationale bijdrage aan de gemeenschappelijke verdediging. Deze maatregelen worden in de brief der regering vermeld en liiiden als volgt:

Een aanvullende versnelde aankoop van Leopard-tanks, ter vervanging van de Centurions in een zevende tankbataljon.

Een versnelling van een reeds voorgenomen aanschaffing van anti-tankwapens op brigadeniveau, teneinde het pantser afwerend vermogen van het legerkorps zo snel mogelijk op een adekwaat niveau te brengen.

Opvoering van de mobiliteit vantankeenheden.

Het treffen van voorzieningen aan boord van jagers en fregatten ter verbetering van de bescherming tegen geleide projektielen en het aanschaffen van reservedelen en scheepsbenodigdheden ter verhoging van de paraatheid van schepen en vliegtuigen. Versnelling van de ombouw van enkele mijnenvegers tot mijnenjagers. Het treffen van enige voorzieningen met het oog op een verbetering van de onderzeebootbestrijdingsmiddelen en het voorraadniveau van bepaalde munitiesoorten.

Het aanhouden van twee F104 G-squadrons op de oorspronkelijke sterkte van 18 vliegtuigen per squadron. Hiermede wordt teruggekomen op de op blz. 74, laatste alinea, van de Defensienota 1968 vermelde reduktie. Ter financiering van deze maatregelen zijn 225 mUjoen gulden nodig, welke de regering wil verkrijgen door:

1. verlaging der investeringsuitgaven van het Rijk met 45 miljoen;

2. de verhoging van accijnzen op enkele artikelen en die van de motorrijtuigenbelasting, die op 1 jan. 1970 zou ingaan, te vervroegen en te stellen op 1 juli 1969, wat 90 miljoen moet opleveren;

3. de verlaging van de loon-en inkomstenbelasting, ter neutralisering van de inflatie, welke voor 1 jan. 1970 in uitzicht was gesteld voor een bedrag van 90 miljoen naar 1971 te verschuiven.

De desbetreffende voorstellen zullen binnenkort in wetsontwerpen bij de Staten-Generaal worden ingediend. Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen, welke namens de S.G.P.fraktie bij deze gelegenheid werd gehouden.

Ir. Van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Wij achten het eerste deel van de Nota inzake het N.A.V. O.-en het defensiebeleid een zeer belangrijk dokument, omdat er zo duidelijk uit blijkt, dathet in stand houden van een goed uitgerust defensie-apparaat in het kader van het Noord-Atlantische Pakt beslist noodzakelijk is. Wij zijn de bewinslieden dan ook zeer erkentelijk voor dit deel van de nota, waarin na een inleiding over de internationale rechtsorde de koUektieve veiligheid en het recht tot zelfverdediging een overzicht wordt gegeven over de beweegredenen, die tot het oprichten van de N.A.V. O. hebben geleid, om vervolgens in volgende hoofdstukken o.m. de müitaire en politieke taak van de N.A.V.O. te belichten. Uit deze woorden van waardering mag echter niet de konklusie worden getrokken, dat wij helemaal geen bezwaren hebben, waarbij allereerst te denken valt aan de principiële grondslagen. Te dien aanzien missen wij er — helaas — datgene in, wat er o.i. in zou behoren te worden vermeld. Om duidelijk te zijn bepalen wij ons om te beginnen tot het eerste hoofdstuk dat, gezien de inhoud, ongetwijfeld aan de Minister van Buitenlandse Zaken moet worden toegeschreven en waarin de Volkenbond en de organisatie der Verenigde Naties ter sprake worden gebracht. In wat aangaande deze twee instanties wordt opgemerkt, missen wij namelijk het aangeven van de

diepste oorzaak

van het mislukken eerst van de Volkenbond en daarna van de Verenigde Naties. Ten aanzien van de Volkenbond werd onzerzijds van meet af aan in deze Kamer voorspeld, dat het een rietstaf was, die de hand zou doorboren, en wel om deze reden, dat niet Gods Woord maar de menselijke rede de grondslag was, waarop deze bond berustte. Hetzelfde kan worden gezegd van de organisatie der Verenigde Naties, doch aangezien op dit onderwerp beter kan worden ingegaan bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken, zal ik het hierbij laten.

Wel echter acht ik het in het kader van de defensie van ons land van groot belang om te wijzen op de verderflijke gevolgen, die de Volkenbond voor ons volk heeft gehad. Deze bond toch was er de oorzaak van geworden dat de valse leus der ontwapening, ja zelfs der

eenzijdige ontwapening

bij velen ingang vond. Nu zullen wij niet ontkennen, dat ontwapening een nobele zaak en een begerenswaardig goed is, maar dan is het nodig dat beide tegenover elkaar staande partijen tot ontwapening overgaan en daartoe akkoord gaan met deugdelijke kontrolemogelijkheden. Van deze aktie, zoals zij ookthans in ons land wordt gevoerd, kunnen wij niet anders zeggen dan dat zij op een ondeugdelijke grondslag berust, dewijl zij geen rekening houdt met de zondige aard van een iegelijk mens en zich ook blind betoont voor de omstandigheden, waaronderzij wordt gevoerd. Vóór de oorlog stonden ook de socialisten en de vrijzinnig-demokraten eenzijdige ontwapening voor, wat hen ertoe bracht, jaar op jaar tegen deoorlogsbegrotingtestemmen. Na de oorlog heeft de heer Vorrink echter royaal erkend, dat men zich in deze had vergist. Het was dan ook geen wonder dat mede door het onverantwoordelijk optreden der genoemde partijen het leger bij zeer velen van ons volk in diskrediet kwam. Die

ijdele waan

van ontwapening heeft echter grote ellende over de wereld gebracht. De daarvoor gevoerde akties tot in de parlementen toe hadden tot gevolg dat de Geallieerden bij het uitbreken van de oorlog in 1940 slecht bewapend waren, terwijl het naziregiem onder HiÜer zich intussen tot de tanden had bewapend. Menselijkerwijs gesproken heeft daardoor de oorlog zolang geduurd, met als gevolg, dat miljoenen mensen het leven verloren, geweldige verwoestingen werden aangericht en een groot deel van de wereld in een staat van volslagen ontreddering kwam te verkeren. Na de oorlog werd een nieuwe organisatie in het leven geroepen, die der Verenigde Naties. Volgens de Defensienota werd bij de oprichting van deze nieuwe volkerenorganisatie allerlei lering getrokken uit de feilen en tekortkomingen van de Volkenbond. Welke lering men echter daaruit heeft getrokken, niet de voornaamste, n.l. deze, dat er acht werd geslagen op de woorden van de Heilige Schrift:

„Hoort de roede en wie ze besteld heeft".

Waar dit het geval was en waar men voortging op de door de Volkenbond bewandelde weg, waarbij God en Zijn Woord kóntrabande waren, moesten de Verenigde Naties, waarbij zich nu ook de Verenigde Staten hadden aangesloten, weer op een finale mislukking uiüopen. Voor mUj oenen op de gehele wereld, die al hun vertrouwen op de Verenigde Naties hadden gesteld, was dit een grote desillvisie. Bij het totstandkomen van deze organisatie in 1945 had men er vast op gerekend, dat ditmaal met de aktieve medewerking van de Verenigde Staten een wereldorganisatie in het leven was geroepen, die beter was uitgerust dan eertijds de Volkenbond om vrede en veiligheid doeltreffend te beschermen. Men ging er daarbij vanuit, dat de samenwerking tussen de vijf grote mogendheden, waaronder de Sowjet-Unie, die tot een volledige overwinning op de vijand had geleid, in vredestijd zou worden voortgezet om de met zoveel bloed en offers bevochten zege veilig testellen en toekomstige generaties voor een nieuwe wereldoorlog te behoeden. Deze doelstelling, waarop in de nota de aandacht wordt gevestigd, vindt men ook vermeld in de preambule van het Handvest der Verenigde Naties. Wanneer men deze preambule nader beschouwt, valt direkt op, dat de

rechten van de mens

daarin hoog worden verheven, terwijl over de rechten Gods, alsmede over de plichten van de mens met geen woord wordt gerept. Ook hierop zal door mij niet verder worden ingegaan, daar dit bij een andere gelegenheid meer op zijn plaats is. Aangezien echter in de nota ook over de doelstelling der Verenigde Naties wordt gesproken, vond ik het van groot belang erop te wijzen, dat die preambule maar al te zeer geschoeid is op de leest van de Franse Revolutie. Gezien de door en door revolutionaire grondslag van de V.N., waarbij de rechten van de mens zulk een allesbeheersende plaats innemen, behoeft het niet te verwonderen, dat van een werkelijke internationale rechtsorde, waarover in de Defensienota de nodige beschouwingen worden gegeven, geen sprake is. Wij zien integendeel, dat in het kader van de Verenigde Naties onrecht op onrecht werd bedreven. Zeer te recht merkte generaal-majoor

Dr. Broekmeijer,

direkteur van het Defensie-Studie Centrum, in een lezing op 8 juni 1968 door hem voor de Algemene Vereniging voor Reserve-Officieren gehouden, op, dat de universele verklaring van de rechten van de mens, zoals die in het Charter van de V.N. zijn vastgelegd, niet meer is dan een

mooie kreet.

In werkelijkheid, aldus Dr. Broekmeijer, echter zien wij een doorlopende verkrachting van die rechten, waarvan door hem verscheidene voorbeelden werden gegeven, die wij thans achterwege zullen laten.

In de Defensienota wordt erkend, dat men zich in de hoop, dat na de oorlog met de Sowjet-Unie zou kunnen worden samengewerkt, had vergist. De schuld hiervan wordt in de nota niet aUeen op de Sowjet-Unie geschoven, maar ook op het Westen zelf omdat men hier veel te lichtvaardig was geweest met het stellen van vertrouwen in de oorlogsbondgenoot. Voorts worden in de nota de faktoren genoemd die tot de vorming van het Noord-AÜantische Pakt hebben geleid. Ik zal deze faktoren hier niet herhalen, daar ieder onzer ze in de nota heeft kunnen lezen. Wat dit pakt betreft, zij opgemerkt, dat wij ons daartegen nimmer hebben verzet. Tegen een bondgenootschap op zichzelf valt namelijk geen grondig bezwaar in te brengn. Zelfe de

vader aller gelovigen

sloot destijds een verbond met drie heidense vorsten om gezamenlijk tegen een gemeenschappelijke vijand op te trekken. Dit neemt echter niet weg, dat er wel bezorgdheid kan bestaan, wanneer wij zien dat alle vertrouwen wordt' gesteld op de mens en dat God en diens Woord daarin worden genegeerd. Het zou dan ook voor alles nodig zijn, dat het zwaartepunt werd gelegd in de

geestelijke weerbaarheid

van ons volk.

Bij de algemene beschouwingen hebben wij hierover onlangs reeds het nodige gezegd, zodat wij er thans niet verder op zullen ingaan. Alleen zij er nog eens op gewezen, dat een krachtige bestrijding van het diep zedelijk verval, zoals dit onder ons volk te konstateren valt, met het oog op een goede weerbaarheid niet kan worden gemist. Dit vooropstellend, mijnheer de Voorzitter, zijn wij van mening, dat de N.A.V. O. een belangrijk instrument is, daar wij aan de middelen gebonden zijn. Ook inzake de defensie toch geldt, dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt en dat zowel om allerlei ongerechtigheid binnenslands te weren, en zo ze bedreven is te bestraffen, als om een buitenlandse agressor met de wapenen te weerstaan. Wij achten het dan ook noodzakelijk, dat de Navo over een deugdelijke

konventionele bewapening

beschikt. Konventioneel omdat o.i. verwacht kan worden, dat ook de Sowjet-Unie ervoor zal terugschrikken om althans direkt gebruik te gaan maken van de atoom-en waterstofbom. Zij zou daarmee wel in de landen van de Navo en vooral in de V.S. grote verwoestingen kunnen aanrichten, maar daar staat tegenover dat de Sowjet-Unie hetzelfde te verwachten zou hebben. Daarom komt het ons voor, dat het zwaartepunt in de konventionele bewapening moet worden gelegd.

Om de landen van het Warschaupakt van een aanval te weerhouden, zal het echter nodig zijn, dat die konventionele bewapening zodanig is, dat de landen van dat pakt er ontzag voor hebben. In de nota wordt aangaande deze landen meegedeeld, dat zij over een zeer krachtig militair apparaat beschikken, een apparaat dat zowel in de konventionele als in de nukleaire sektor voortdurend en vooral in de laatste jaren werd versterkt en gemoderniseerd. Om maar iets te noemen, zij vermeld, dat in Oost-Duitsland, Polen, Tsjechoslowakije en de westelijke militaire distrikten ongeveer

26.000 tanks

paraat staan, waartegenover de Navo slechts ca. 5700 tanks kan steUen. Ook uit de defensienota, die vóór de inval van de troepen van de landen van het Warschaupakt werd opgesteld, blijkt overduidelijk, dat de bewapening, van de Navo-landen bij die van de landen van het Warschaupakt in geen geringe mate ten achter is gebleven. Maar al te zeer is men £ifgegaan op de door de Sowjet-Unie na de dood van Stalin gepropageerde leer van de

„vreedzame koëxistentie",

die echter, zoals in de nota met voorbeelden wordt aangetoond, allesbehalve vreedzaam van aard bleek te zijn. In de nota wordt er ook op gewezen, dat de Sowjet-Unie ondanks haar politiek van vreedzame koëxistentie onverminderd blijft streven naar een kommunistische wereld en derhalve naar de wereldheerschappij. Desondanks meenden de Navo-bondgenoten nog een tweede lichtpunt te kunnen konstateren, n.l. dat in enkele landen van Oost-Europa een streven naar liberalisme, naar meer vrijheid openbaar werd. A/fen zag hierin een verbetering van het politiek klimaat, reden waarom in de Navo-landenhet woord ontspanning opgeld ging doen. Van ontspanning in de landen van het Warschaupakt valt echter tot op heden voor wat de bewapening betreft niets, maar dan ook niets, te bespeuren. De Sowjet-Unie beperkte zich tot het doen van kleine konsessies, die een aanzienlijke propagandawaarde met het oog op de westelijke landen hadden, maar in haar fundamentele positie geen wijziging brachten. De Regeringen van de Navo-landen aksepteerden die konsessies echter graag en waren maar al te zeer bereid minder waakzaam te zijn.

In hoofdstuk V van de defensienota, betreffende de militaire taak van de Navo, wordt dit erkend door op te merken, dat de Regering niet zonder zorg is omtrent de in het recente verleden gemanifesteerde tendenties tot

eenzijdige vermindering

der Navo-strijdkrachten in West-Europa. Hierbij dient echter te worden vermeld, dat ook Nederland de defensiebelangen niet heeft behartigd zoals dit had behoren te worden gedaan. Uit de brief van de drie Ministers blijkt maar al te duidelijk, dat ook de Regering zich veel te sterk heeft laten leiden door de ontspanningsleus. Op bladzijde 3 van deze brief wordt toch vermeld, dat in de Defensienota 1968 de financieringsafspraken, welke voor de periode 1Ö69 tot en met 1971 zijn overeengekomen, gebaseerd zijn geweest op de overweging, dat de toenmalige politiekesituatie een zekere temporisering in de Nederlandse militaire investeringen wettigde. Volgens drs. Hoogendijk in Elseviers weekblad van 29 juni-j.l. is het zelfe zo gegaan, dat de minister van Defensie, de heer Den Toom, en de drie Staatssekretarissen hebben moeten vechten om ten slotte nog f 75 miljoen voor de defensie in 1969 van de minister van Financiën los te krijgen, welke de Mnister aanvankelijk niet meer dan f20 mUjoen beschikbaarwildesteUen, terwijl de minister van Defensie om f 200 miljoen had gevraagd.

Ook de volksvertegenwoordiging gaat in dezen niet vrijuit, door met een beroep op ontspanning te weigeren meer gelden voor de defensie beschikbaar te stellen.

gestadige achteruitgang

in de omvang van de ten behoeve van onze defensie-inspanning beschikbaar gestelde middelen.

Deze bedroeg omstreeks 1954 toen de kommunistische dreiging nog de grote meerderheid van ons volk aansprak, bijna 7 pet. van het nationaal inkomen, waarbij dan niet eens wordt gerekend met het feit, dat wij in de jaren vijftig een groot gedeelte van de bewapening van de Verenigde Staten kadeau kregen. In 1968 echter was dit percentage tot cirka 4. pet. gedaald. De situatte is zelfs zo, dat naar veler verwachting dit percentage in 1975 zelfe tot 2, 5 gedaald zal zijn, wat erop neer zal komen, dat de scheve verhouding tussen exploitatiekosten en investeringen nog slechter wordt. In ons land is het al zover gekomen, dat cirka 80 pet. van de bedragen, vermeld op de defensiebegroting, nodig zijn ter dekking van exploitatiekosten, zodat slechts 20 pet. van deze bedragen overblijft voor vernieuwingen. Daarentegen is de verhouding in de landen van het Warschaupakt cirka 35 pet. voor exploitatiekosten en

65 pet. voor investeringen.

Dit illustreert wel zeer duidelijk het grote verschU in inspanning tussen de kommunistische landen en ons land. Zonder overdrijving kan dan ook worden gekonstateerd, dat wij in ons land met betrekking tot de defensie hard op weg zijn naar de toestand van de jaren vóór 1940, toen onze militairen, gelijk reeds door mij werd gememoreerd, met sterk verouderde wapenen tegen een hypermodern bewapend leger werden ingezet. De zogenaamde ontspannings-toenaderingspolitiek ten opzichte van de kommunistische landen heeft tot deze aftakeling der defensie ongetwijfeld in sterke mate bijgedragen.

De inval van Rusland met zijn vier satellieten heeft echter aan het licht gebracht, dat die hele ontspanningspolitiek niets anders dan een illusie is. Met de mhiisters zijn wij het ten volle eens, dat de N.A.V.O.-strategie gericht behoort te blij ven op afschrikking van agressie en cte^ardoor, voorzover dit menselijkerwijs mogelijk is, op voorkoming van oorlog en handhaving van de vrede.

Wanneer wij echter letten op de paraatheid van de troepen van de landen van het Warschaupakt, die in aantal die van de landen van het N.A.V.O.pakt verre overtreffen en wanneer wij voorts letten op de sterke uitbreiding van de

Sowjet-vloot,

waardoor de Sowjet-Unie een maritieme wereldmacht is geworden, zou het na de gebeurtenissen van de laatste tijd ten aanzien van Tsjecho-Slowakije, alsmede de dreiging die er bestaat met betrekking tot het middenoosten, met betrekking tot de noordelijke landen, met betrekking tot Roemenië, Joegoslavië en Centraal-Europa wel hoogst onverantwoordelijk zijn wanneer de N.A.V. O.-landen niet overg gen tot versterking van de bewapening. Tegenover de kommunistische landen is het uiteindelijk alleen de werkelijke machtsonploofing, die indruk maakt.

Het zal er dan ook op aankomen, dat na de krachtige woorden, gesproken op de vergadering van de N.A.V.O.-minsters, waarin het ingrijpen in Tsjecho-Slowakije, het stationeren van Sowjet-strijdkrachten aan de westelijke grenzen van dit land en de versterking van Russische eenheden elders, werden veroordeeld, ook krachtige daden worden gesteld.

In de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Financiën wordteen aantal maatregelen genoemd, die een negental N.A.V. O.-landen voornemens zijn te nemen. Of deze maatregelen voldoen­ de zijn, vermogen wij niet te beoordelen, ook al omdat de in de brief vermelde maatregelen geen aanspraak maken op volledigheid, zoals in de brief vermeld.

Wat ons land betreft, stelt de Regering voor f 225 miljoen beschikbaar te stellen voor een zevental in de brief genoemde maatregelen, die zijn gericht op een kwalitatieve verbetering van het materieel voor diverse onderdelen van de weermacht. Het is een bedrag, dat slechts voor een

eenmalige periode

van drie jaar, namelijk van 1969 tot en met 1971, geldt, zodat per jaar niet meer dan f 75 mUjoen beschikbaar wordt gesteld. Wanneer het nu waar is wat drs. Hoogendijk in Elseviers weekbladmededeelde, namelijk dat Mnister Den Toom voor 1969 een verhoging van de defensie-uitgaven nodig achtte van f 200 mUjoen, dan is het duidelijk, dat het bedrag, dat door de Regering thans wordt voorgesteld, verre blijft onder datgene, wat door de minister van Defensie voor 1969 werd verlangd. Inderdaad zijn de offers, die van de bevolking worden gevraagd, verre van aangenaam. Aangezien zij echter met het oog op de verdediging van ons land noodzakelijk zijn, achten wij het niet verantwoord onze steun eraan te onthouden.

Aan moties ontbrak het zoals gewoonlijk ook nu weer niet. De heer Vander Spek (P.S.P.) kwam met twee moties, de heer Van der Stoel (P.v.d.A.) eveneens met twee en de heer Visser(D'66) met één motie. Slechts één motie echter was door de Kamer aangenomen doordat de P.v.d.A., de K.V.P., de V.V.D., de C.H. en de A.R. er voor stemden. Hel was echter een geheel overbodige motie, daar hetgeen er o.m. in aan de regering werd gevraagd, door haar reeds geruime tijd wordt gedaan, nl. om langs de weg van ..ontspanning" te komen tot maatregelen inzake wapenbeheersing en wederzijds gekontroleerde ontwapening. Terecht werd dan ook door de heer Mellema (C.H.) opgemerkt, dat het indienen van onnodig geoordeelde moties een devaluatie betekent van het recht tot het indienen van moties. De tweede motie van de heer Van der Stoel was gericht tegen Griekenland en Portugal. Er werd bij de regering o.a. op aangedrongen zich te onthouden van medewerking aan het leveren van wapenen aan deze landen, zolang aldaar demokratische verhoudingen ontbreken. In de motie van de heer Vfeser(D'66) werd er bij de regering op aangedrongen te verklaren, dat de Oder-Neisse grens als westgrens van Polen behoort te worden erkend.

De regering ontraadde aanvaarding dezer motie onder de huidige omstandigheden ten sterkste, omdat ze door de Warschaulanden als een sympathiebetuiging met de Poolse regering^ zou kunnen worden opgevat.

De heer Den Uyl (P.v.d.A.) wilde van de regering hebben, dat de aanschaf van 70 extra Leopard-tanks zou worden ongedaan gemaakt en de 20 Starfighters alsnog - zouden worden verkocht, maar hij had daarmee geen sukses.

Vóór de stemming over de moties werden door een drietal leden verklaringen afgelegd, t.w. door Ir. VanDis, de heer Goedhart (P.v.d.A.) en de heer Jongeling.

De stemverklaring namens de S.G.P.fraktie luidde als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Wat de motie-v. d. Stoel onder no. 6 betreft zijn wij van oordeel, dat hiermede een open deur wordt ingetrapt, daar de regering, al wU ze zich er niet tegen verzetten, ze toch geheel onnodig acht.

Voorts heeft de ervaring geleerd, dat er van ontspanning, wat vermindering van de bewapening bij de landen van het Warschau-pakt, geen sprake is geweest, terwijl de taktiek van ontspanning, zoals door de regering zelf is erkend, in de N.A.V. O.-landen en ook in ons land tot verslapping van de waakzaamheid heeft geleid, waardoor de bewapening onverantwoordelijk is achtergebleven.

Om deze redenen zullen wij derhalve onze stem aan deze motie niet geven. De moüe-v.d. Stoel onder no. 7 moeten wij verwerpen omdat wij Griekenland als lid van de NAVO een zeer belangrijke schakel achten in de verdediging van de landen van het Westen. Dit klemt temeer omdat er niet de minste zekerheid over bestaat dat een nieuw, zich demokratisch noemend bewind in Griekenland zich bij de NAVO zou aansluiten, waardoor de positie van de landen van het Warschaupakt in het Middellandse Zeegebied in geen geringe mate zou worden versterkt. De moties-Van der Spek kunnen onze stem niet krijgen daar de ene motie terugtrekking van Nederland uit de NAVO beoogt en de andere motie gericht is tegen de plannen der regering tot opvoering van de Nederlandse inspanning.

Tenslotte moeten wij ons tegen de motie van de heer Visser verklaren op de gronden door de Regering genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1968

De Banier | 8 Pagina's

Nata inzake het Navo- en het Defensiebeleid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1968

De Banier | 8 Pagina's