Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van defensie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van defensie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoord regering en repliekrede

Thans laten we volgen de beantwoording der gemaakte opmerkingen door de Minister en de Staatssekretarissen. Minister Den Toom antwoordde als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

De geachte afgevaardigden de heren Van der Spek en Van Dis vroegen een nadere toelichting betreiïende de basis Mers-el-Kabir. Evenals ik in de plenaire vergadering van 21 november heb gesteld, moet ik ook nu zeggen, dat geen officiële bevestiging over het gebruik van deze basis door eenheden van de Sovjet-Unie is ontvangen. Ik herhaal dus wat ik toen heb gezegd, namelijk dat zich een vrij groot aantal experts en adviseurs in Algerije bevindt, die in aparte woongebieden leven. Zij zullen ongetwijfeld worden gebruikt voor het opleiden van het personeel van de Algerijnse marine, die volledig is uitgerust met Russische materieel. Qf hierbij ook voorbereidingen worden getroffen om in tijden van spanning of in oorlogstijd de haven van Mers-el-Kabir als basis te gebruiken, blijft onduidelijk en laat zich slechts raden.

Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigden de heren Wieldraayer. Walburg, Vanhoff en Van Dis hebben vragen gesteld over de regeling van dienst-en rusttijden.

In de eenste plaats zij opgemerkt, dat de kommissie-Smit niet is belast met het opstellen van een reglement inzake dienst-en rusttijden. Deze kwestie wordt afzonderlijk bezienen vormt een onderdeel van de aangekondigde herziening van de reglementen rechtstoestand müitaire ambtenaren en van het ontwerp-reglement rechtstoestand dienstplichtigen.

Een probleem, mijnheer de voorzitter, bestaat thans inderdaad nog wat betreft de groep van beroeps korporaals-chauffeur uit het verleden, doch ook deze kategorie had in het verleden en heeft ook thans nog steeds de mogelijkheid om via korporaal-rijinstrukteur en de eerder gememoreerde opleiding aan de K.M.S. onderofficier te worden. Dat hier een groot aantal hetzij niet opteert voor rij-instrukteurs dan wel niet slaagt voor de onderofficiersopleiding, is te betreuren, maar niet te voorkomen. In hoeverre het mogelijk is om een korporaal-1 motortransport voor een opleiding tot onderofficier buiten de kategorie motortransport in aanmerking te brengen, zoals de geachte afgevaardigde de heer Van Dis heeft gevraagd, wordt thans nader bezien.

De geachte afgevaardigden de heren Walburg en Van Dis hebben hun instemming betuigd met de suggestie die de geachte afgevaardigde de heer Koudijs heeft gedaan in de openbare vergadering van de vaste Kommissie voor Defensie om een kompensatie voor de dienstplicht te zoeken in een belastingaftrek voor degenen, die hun militaire dienstplicht hebben vervuld. In die vergadering heb ik toegezegd dat ik die suggestie onder de aandacht van de Minister en de Staatssekretaris van Financiën en van de Interdepartementale Kommissie Dienstplichtbeleid zal brengen. Dat is inmiddels gebeurd. Deze kwestie is op dit moment dus bij deze twee instanties in studie.

De heren Maenen en Van Dis hebben vragen gesteld omtrent het vraagstuk van de vrije artsenkeuze. Zoals ik dezer dagen reeds aan de vaste Kommissie voor Defensie heb bericht, vormt het vraagstuk van de vrije artsenkeuze van het militair personeel thans een punt van bespreking in de kommissies voor georganiseerd overleg. Ik verwacht, dat zij hun visie in de maand december kenbaar zullen maken.

Mijnheer de Voorzitter! Zowel de geachte afgevaardigde de heer Kikkert als de geachte afgevaardigde de heer Van Dis heeft verwondering en kritiek uitgesproken over het telegram van het interkerkelijk vredesberaad, waarin wordt gewaarschuwd tegen een versterking van onze defensie. Ik moet u /eggen, mijnheer de voorzitter, dat ik de belangstelling van de zijde der kerken, trouwens ook van de kant van andere vredesbewegingen, voor de vraagstukken van vrede en veiligheid bijzonder op prijs stel en dat ik mij regelmatig op de hoogte houd van de meningsvorming binnen deze kerkelijke en andere organen. Maar ik vraag mij ook wel eens af, of de kerken in hun publieke verklringen over de konkrete onderdelen van ons defensiebeleid wel in elk opzicht recht doen aan de verantwoordelijkheid voor de veiligheid die de Regering is opgedragen. Het is overigens juist vanuit deze verantwoordelijkheid, dat ik het zou toejuichen indien te dezer zake meer inzicht zou worden verkregen. Ik kan mij dan ook moeilijk verenigen met de suggestie van de geachte afgevaardigde de heer Van Dis, die de bureaus die zich bij uitstek met deze problematiek bezighouden, nl. de bureaus voor ontwapeningsaangelegenheden op mijn ministerie en op dat van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, van geen enkel nut acht. Ook het bedrag van f 250.000 dat voor het nationaal instituut voor vredesvraagstukken in de defensiebegroting wordt uitgetrokken, meen ik tegen deze achtergrond als een alleszins verantwoorde uitgave te moeten zien. Mijnheer de Voorzitter! Hoewel ik met belangstelling de vele opmerkingen en vragen van de geachte afgevaardigde de heer Van Dis heb aangehoord, welke voor een belangrijk deel door Staatssekretaris Haex zullen worden beantwoord, moet ik de geachte afgevaardigde inzake zijn verzoek om het oefenen op zondag geheel te verbieden tot mijn spijt antwoorden, dat zulks niet mogelijk is. Het zal de geachte afgevaardigde bekend zijn, dat nationale oefeningen niet op zondag worden gehouden. Bij oefeningen in N.A.V.O.-verband, die soms gedurende het weekend worden voortgezet, is het echter uitgesloten, dat Nederlandse eenheden, welke aan dergelijke oefeningen deelnemen, gedurende de zondag aan de oefening worden onttrokken. Zoals ik de geachte afgevaardigde echter reeds eerder heb meegedeeld, zullen onder de hiervoor genoemde omstandigheden, welke slechts een enkele keer per jaar voorkomen, de militairen steeds in de gelegenheid worden gesteld om hun godsdienstplichten te vervullen.

Vrijstelling voor theologische studenten

Te dezer zake merkte minister Den Toom het volgende op:

Aan hen, die een geestelijk ambt bekleden of daarvoor in opleiding zijn

— de geachte afgevaardigde de heer Wieldraaijer stelde hierover een vraag

— wordt, zo zij dit verzoeken, vrijstelling van militaire dienst verleend op grond van een daaromtrent in de Dienstplichtwet voorkomende bepaling. Staakt men de studie, dan vindt alsnog oproeping in müitaire dienst plaats. De vraag, of deze vrijstellingsgrond niet moet worden ingetrokken, is meer dan eens aan de orde geweest, laatstelijk bij de bespreking van de defensiebegroting voor 1966 in de Eerste Kamer. De heer Algra heeft toen de suggestie gedaan, in ieder geval de studenten in de theologie niet meer van deze vrijsteUingsmogelijkheid te laten profiteren.

Gezien de aard van deze vrijstelling is het duidelijk, dat een dergelijke maatregel, waarvoor een wetswijziging noodzakelijk is, slechts tot stand zou kimnen komen in overleg met de verschillende kerkgenootschappen.

Daarom is in 1966 aan de hoofden van diensten voor geestelijke verzorging van de krijgsmacht verzocht, niet alleen hun zienswijze kenbaar te maken, maar te dezen ook naar het standpunt van de kerken te informeren. Een reaktie is tot dusver uitgebleven, zij het, dat mij bekend is dat deze kwestie breed en diepgaand wordt bestudeerd, maar ikbenbereid, opeen spoedig antwoord aan te dringen. De geachte afgevaardigden de heren Walburg en Van Dis hebben geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de subsidiëring van een aantal müitaire tehuizen. Inderdaad heeft op ambtelijk niveau recent overleg met Pro Rege plaatsgehad over de subsidiëring van enige müitaire tehuizen. Hoewel één en ander nog nader met mijn ambtgenoot van Financiën moet worden opgenomen, verwacht ik niettemin dat dit op korte termijn tot konkrete resultaten zal leiden. Overigens kan worden toegezegd, dat er in overleg met de betrokken organisaties naar zal worden gestreefd de subsidiëring van de nieuwbouw in den vervolge zo te leiden, dat de in de begroting beschikbare bedragen ook inderdaad zullen worden gebruikt. Mijnerzijds bestaat voor wat 1968 betreft de bereidheid de niet gebruikte fondsen via een suppletoire begroting aan het dienstjaar 1969 toe te voegen.

De staatssekretaris van de Landmacht, de heer Haex, merkte o.m. het volgende op:

De geachte afgevaardigde de heer Van Dis wil ik gaarne toezeggen, dat ook in het tijdschrift voor de Koninklijke Landmacht, de , , Legerkoerier", publikaties zullen worden opgenomen, waarin de müitairen wordt f gewezen op het verwerpelijke van het % vloeken. 1

De staatssekretaris van de Lucht-1 macht, de heer Duynstee, antwoordde|; als volgt: *'

Mijnheer de Voorzitter!

De geachte afgevaardigde de heerj Van Dis heeft zijn zorgen geujt^yeil het lage investeringspercentage'"bij de { Koninklijke Luchtmacht. Ik meen, dat \' ik daarop reeds een antwoord heb gegeven. Voorts vroeg de heer Van Dis, spoed te betrachten met de opvolger — in 1975 — van de F-5. Ik kan hem antwoorden, dat wij ons uiterste best doen om deze zaak te bespoedigen, maar het is toch wel buitengewoon moeilijk om in internationaal verband over dergelijke grote projekten tot overeenstemming te komen. Het ligt m.i. in het vermogen van de Engelse regering, deze zaak ten zeerste te bespoedigen. Ik blijf op dit punt hoopvol. Wij kunnen rüet blijven doorgaan met het uitstellen van de definitieve beslissing. Wij moeten echt niet dezelfde weg opgaan als het Europese Airbusprojekt, dat eigenlijk helemaal is misgelopen als gevolg van vertraging en uitstel van de beslissing. Ik hoop dan ook — ik hoop niet dat het te verwaand klinkt — dat men in Londen wijs is en besluit binnen zeer afzienbare tijd tot een definitieve positiebepaling ten aanzien van de F-104 opvolger te komen. De zaak kan dan naar mijn oordeel relatief gemakkelijk verder worden geregeld. Is dit niet het geval, danzuUen wij toch door blijven gaan en proberen of wij met Zweden of Frankrijk toch tot een overeenkomst ten aanzien van dit zeer belangrijk probleem kimnen komen.

Hierna volgden de replieken. Ir. Van Dis hield daarbij de volgende

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1968

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van defensie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1968

De Banier | 8 Pagina's