Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Politieke en Financiële  Beschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

over de Rijksbegroting voor 1971

2.

door Ir. C. N. VAN DIS

De vorige week stond in de Banier het eerste gedeelte van de rede van onze fraktieleider, de heer Van Dis, afgedrukt. Deze week publiceren we het tweede gedeelte, dat handelt over de financiële, algemene problematiek.

De ongunstige positie van de betalingsbalans en de inflatie

De door de Regering in de Troonrede en de miljoenennota aangekondigde maatregelen hebben ongetwijfeld een diep ingrijpend karakter. Velen onzer landgenoten, die hadden gehoopt dat voor 1971 geen verhoging van loon- en inkomstenbelasting nodig zou zijn, zullen er zeer door zijn teleurgesteld. Wij denken hierbij in het bijzonder aan hen, die zich reeds hadden verheugd in een extraatje, dat hun te beurt zou vallen bij de verdeling van de 300 miljoen voortvloeiend uit de belastingkorrektie, maar die zich dit nu zien ontvallen door de aangekondigde verhoging van de loon- en inkomstenbelasting.

Gezien de zeer ongunstige positie van de betalingsbalans, de nog steeds niet bedwongen inflatie en de onrust aan het loonfront, is het echter onvermijdelijk, dat er bepaalde maatregelen worden genomen. In brede kringen is men het hierover wel eens, al zijn er bezwaren tegen de keuze, waartoe de Regering heeft besloten. Wanneer toch geen ingrijpende maatregelen zouden worden genomen, zou het tekort op de betalingsbalans, dat nu al circa f 700 miljoen bedraagt, nog veel groter worden, met als gevolg, dat de inflatie er in sterke mate door zou worden bevorderd en de werkgelegenheid er groot gevaar bij zou lopen. De door de Regering voorgestelde maatregelen hebben voornamelijk ten doel, de bestedingen van de partikulieren en het bedrijfsleven te beperken door het aandraaien van de belastingschroef. Voorts wil zij ook aan de overheidsuitgaven enige beperking opleggen.

De grootste bestedingsbeperking wordt aan de partikulieren en het bedrijfsleven opgelegd

De grootste bestedingsbeperking wordt echter aan de partikulieren en het bedrijfsleven opgelegd. De verhoging van de tarieven van de loon- en inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting, de benzine-accijns en de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's met drie procent moet voor 1971 een bedrag van 550 a 575 miljoen opbrengen, terwijl de Regering op de staatsuitgaven slechts 140 miljoen wil bezuinigen. Het is te begrijpen, dat dit belangrijke verschil bij zeer velen de vraag deed rijzen of de staatsuitgaven niet een veel ingrijpender beperking zou kunnen worden opgelegd, ja, zelfs zou behoren te worden opgelegd. Dezelfde vraag rijst ook bij ons. Op het enorme bedrag der staatsuitgaven, dat volgens de miljoenennota wordt geraamd op een hoogte van bijna f 33 miljard, zou toch veel sterker kunnen worden bezuinigd dan de nu voorgestelde f 140 miljoen. In werkgeverskringen bestaat over de hele linie dan ook zeer ernstig bezwaar tegen dit bedrag. Men vindt het beslist onvoldoende. Door een grotere inzet van het uitgavenbeleid, aldus werd in , , De werkgever" van 17 september opgemerkt, zou in meer direkte zin een grotere ontspanning te­ weeg kunnen worden gebracht. In een ander werkgeversorgaan, nameljjlt , , De Nederlandse onderneming" van 18 september, kon men dezelfde klanken vernemen. Wanneer bedacht wordt, dat het bedrijfsleven door de regeringsmaatregelen zal moeten opbrengen 150 miljoen aan opcenten vennootschapsbelasting, 200 miljoen aan bouwbelastins, 50 miljoen aan investeringsbelasting, 160 miljoen aan versnelde inning vennootschapsbelasting, en dat voorts de b.t.w. van 12 op 14 procent zal worden gebracht, dan moet het bedrijfsleven inderdaad worden toegegeven, dat het door de voorgestelde maatregelen wel uitermate zwaar wordt belast in vergelijking met de 140 miljoen waarmee de Regering de staatsuitgaven wil verlagen. Dit klemt zoveel te meer vanwege de bestaande OBevenwichtigheid tussen loonontwikkeling en prijsbeleid, waardoor te duchten is, dat voor vele ondernemingen 1971 een uitermate moeilijk en zwaar jaar zal worden, Wellicht zullen meerdere bedrijven het niet kunnen volhouden en tot sluiting moeten overgaan, gelijk reeds met zovele bedrijven in de laatste jaren het geval is geweest.

We onderschrijven deze bezwaren te volle

Wij onderschrijven de bezwaren van het bedrijfsleven ten volle. Deze bezwaren zijn door de gezamenlijke werkgeversverbonden nog eens met bijzondere klem naar voren gebracht in een adres, waarin een afkoehngsperiode wordt bepleit in de ontwikkeling van de uitgaven ten behoeve van de kollektieve voorzieningen, die nu reeds ca. 50 pet. van het nationaal inkomen opeisen. Dit zou kunnen - zoals door Dr. Bakkenist, de voorzitter van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen, werd opgemerkt - door de flexibele posten in de miljoenennota met 5 pet. te verlagen, waardoor een bezuiniging zou kunnen worden verkregen van ruim 1 miljard, een bedrag, dat herinneringen oproept aan het plan-Joekes, waarbij de Minister toen zo nauw als kamerlid betrokken was. Alleen op die manier zou volgens voornoemde werkgeverskringen de inflatie doeltreffend kunnen worden bestreden.

Ook wordt door het bedrijfsleven bewaking van de sociale verzekering nodig geacht, daar de premies steeds door de Regering worden opgedreven, waardoor op de bedrijven en ook op de partikulieren voortdurend een stijgende last wordt gelegd.

Ingrijpende verlaging van de staatsuit gaven c.q. C.R.M.-subsidies en sociale v zekeringswetten

Onzerzijds werd herhaaldelijk op ingrijpende veriaging van de staatsuitgaven en lasten aangedrongen. Daarbij werd steeds ook gewezen op de talrijke subsidies, welke door het departement van Minister Klompé worden verstrekt ten behoeve van instellingen, welke dienen tot publiekwerelds vermaak. In plaats van hierop ingrijpend te bezuinigen, wat alleen al uit principieel en moreel oogpunt noodzakelijk zou zijn, maar evenzeer uit financieel oogpunti werden de uitgaven voor 1971 ten behoeve van zogenaamd kulturele zaken zelfs van bijna 165 miljoen tot ruim 186 miljoen, dus met 21 miljoen, ver- hoogd. Onder de rubriek volksontwikkeling en rekreatie komen bedragen voor van ca. 12 miljoen ten behoeve van de sport, en bijna 332 miljoen ten behoeve van radio en televisie, alweer 40 miljoen meer dan voor 1970.

Voor cineasten werd voorts door C.R.M. voor het eerste halQaar van 1970 het kapitale bedrag van meer dan een half miljoen aan subsidies verstrekt.

Voorts blijkt telkens weer, dat bij de uitvoering van sociale verzekeringswetten bedragen worden uitgekeerd aan personen, die het niet nodig hebben, hetgeen bewijst, dat het aan deugdelijke kontrole ontbreekt. Dit euvel werd voorheen reeds gekonstateerd in verband met uitkeringen krachtens de Ziektewet, en de laatste tijd is aan het licht gekomen, dat ook bij de uitvoering van de wet inzake de werkloosheidsvoorziening beslist ontoelaatbare uitkeringen plaatshebben. Gebleken is namelijk, dat artiesten, die niettegenstaande het feit, dat door hen over een behoorlijk inkomen kan worden beschikt, nochtans van de Werkloosheidswet trokken, zelfs f80 per dag, en daarvan vakantietrips naar het buitenland maakten. In de pers werden hierover onlangs onthullingen gedaan, welke van ambtelijke zijde niet werden tegengesproken, maar zelfs werden bevestigd. Wat voorts de hulpverlening aan de onontwikkelde landen betreft, vragen wij ons af of op de besteding hiervan wel voldoende kontrole wordt uitgeoefend. Uit de miljoenennota blijkt, dat deze hulp van 450 miljoen in 1970 tot 970 miljoen voor 1971 is opgevoerd, zodat de Regering toch wel goed behoort te weten, waar dit geld blijft, dat wil zeggen of het werkelijk de arme bevolking van de hulp ontvangende landen ten goede komt.

Pleidooi voor de vergeten groepen; konkurrentievervalsing; prijsbeleid en de motorrijtuigenbelasting

Dit klemt te meer, omdat er in ons eigen land nog zoveel groepen zijn, die het uitermate moeilijk hebben. Wij denken hierbij onder meer aan de zogenaamde vergeten groepen, aan bepaalde sektoren van de landbouw en de middenstand. Voorts aan de K.N.I.L.-militairen, die de bezettingstijd in Japanse kampen hebben doorgebracht en nimmer hun achterstallige salaris uitbetaald hebben gekregen. In deze kringen bestaat hierover grote verbittering, zoals ons telkens weer uit brieven blijkt. Het is te begrijpen, dat die stemming in geen geringe mate wordt gevoed wanneer men ziet, dat voor de ontwikkelingshulp wel de honderden miljoenen kunnen worden gevonden. Dit geldt al niet minder ten aanzien van een 300-tal verpleegsters, die vele jaren lang in dienst van de lijdende mensheid hebben gewerkt, maar die van pensioen verstoken blijven.

Voorts zal de Regering moeten optreden tegen konkurrentievervalsende maatregelen van E.E.G.-landen, die zoals Frankrijk tegen de verdragsregels in hun bedrijven met subsidies en andere tegemoetkomingen steunen. Door ondernemers in het fruitteeltbedrijf werd hierover herhaaldelijk geklaagd. Soortgelijke klachten komen uit de Nederlandse staaUndustrie, daar Frankrijk zijn staalindustrie steunt met grote leningen tegen gunstige voorwaarden, ook al in strijd met het E.E.G.-Verdrag. De door mij zoeven genoemde feiten behoren dan ook bij de vraag of de ontwikkelingshulp nog hoger moet worden opgevoerd, zoals dit onder meer uit de hoek van de zogenaamd evangelisch-radikalen sterk wordt gepropageerd, terdege in acht te worden genomen. Het financieringstekort van het Rijk moge sedert 1968 geleidelijk zijn gedaald van 2, 2 tot 1, 5 miljard in 1971 of van 2, 7 pet. tot 1, 3 pet. van het nationale inkomen, maar dat is toch altijd nog een bedrag van 1, 5 miljard, terwijl het begrotingstekort, zoals uit bladzijde 5 van de miljoenennota blijkt, ruim 2 miljard bedraagt. Wij geven dus geen ontwikkelingshulp uit onze overvloed, zoals dit door bepaalde groepen uit ons volk blijkbaar wordt gedacht.

Ter bestrijding van de overbesteding en de inflatie acht de Regering voorts nodig een krachtig prijsbeleid en het invoeren van een loonpauze. Wat het prijsbeleid betreft is het inderdaad van groot belang, dat de prijzen niet worden opgedreven. Het is echter de vraag of dit zal kunnen worden tegengehouden. Wel wil de Regering het b.t.w.-tarief van 4 pet. op dit peil handhaven en een aantal artikelen naar dit verlaagde tarief brengen, hetgeen onze instemming heeft, maar het 12 pct.-tarief wordt verhoogd tot 14 pet., wat voor 1971 een verhoging betekent van 410 miljoen. Voorts wil de Regering de motorrijtuigenbelasting verhogen, wat totaal 80 miljoen moet opbrengen. Dit zijn maatregelen, die ongetwijfeld een druk naar boven op de prijzen zullen uitoefenen. Te duchten is dan ook, dat het vele middenstanders, die in tegenstelling met de werknemers geen waardevaste inkomensindexering hebben, moeilijk zal vallen het hoofd boven water te houden, wanneer het hun niet wordt toegestaan hun prijzen te verhogen. Wij hebben het onlangs gezien bij de stuwadoors in het havenbedrijf, die zich na de f400 loongolf niet aan de prijsregels hielden en hun prijzen met 17, 5 pet. verhoogden. Wat vervolgens de loonpauze betreft, is het te duchten dat, wanneer de Regering hiertoe mocht overgaan, dit tot grote onrust onder de werknemers zal leiden. De vakbeweging heeft zich er al tegen ver­ klaard, terwijl namens het N.V.V. te kennen werd gegeven, dat het eventuele stakingen zal gaan ondersteunen. Het wil ons voorkomen, dat de Regering dan evenals in Engeland ook maatregelen zal moeten nemen tegen het staken.

De loonwet en het advies van de Sociaal- Ekonomische Raad

Intussen achten wij het een goede maatregel, dat de Regering zich inzake de loonwet in haar totaliteit om advies tot de Sociaal-Ekonomische Raad heeft gewend. Hierdoor kan ook advies worden verwacht inzake het omstreden artikel 8 van deze wet, dat zulk een onverkwikkelijke twistappel is geworden en een behoorlijk overleg onmogelijk heeft gemaakt.

Wanneer de Regering ertoe mocht besluiten artikel 8 in te trekken, zouden wij dit allerminst een verlies van prestige voor de Regering achten, daar zij hiermede er blijk van zou geven dat het belang van ons volk, dus ook van de werknemers, door haar boven dat van eigen prestige wordt gesteld. Veeleer zou dit als een daad van wijs beleid kunnen worden aangemerkt. Tenslotte zij opgemerkt, dat wij bij de behandeling van de diverse belastingvoorstellen ons standpunt daartegenover nader zullen bepalen. Slechts zij nog medegedeeld, dat bij ons zeer ernstige bezwaren bestaan tegen het voornemen der Regering met betrekking tot de aftrekregeling inzake de onderhoudskosten voor woningen, die door de eigenaar zelf worden bewoond en voorts wat betreft de aftrekregeling inzake de kosten in verband met ziekte. Ook hierop zal nader worden ingegaan bij de behandeling van de desbetreffende wetsontwerpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1970

De Banier | 12 Pagina's

Algemene Politieke en Financiële  Beschouwingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1970

De Banier | 12 Pagina's