meditatie
De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Psalm 14: 1
De woorden van onze tekst zijn tegenwoordig bijzonder aktueel. Meer dan ooit is de wereld vol godloochenaars. Allerwegen hoort u dwazen roepen: Er is geen God. Het is een uiting van bittere vijandschap. Men negeert God en ontkent Zijn bestaan! Dat is in het Paradijs al begonnen. Hoe onbegrijpelijk, want de mens was goed en naar Gods beeld geschapen en vond in het dienen van God zijn verlustiging! Het heeft de mens echter niet goed gedacht God in erkentenis te houden. Hij rukte zich los van God, trachtend God van de troon te stoten. Dit is vanzelf op een grote mislukking uitgelopen. Zal nietig stof Hem het hoogst gezag ontwringen? En heeft hij het van God niet kunnen winnen, daar zegt hij in zijn hart: Er is geen God! Ja, dat roept hij overluid uit. Want als hier zo staat, dat de dwaas het zegt in zijn hart, dan wil dat niet zeggen, dat hij het niet met zijn lippen zou zeggen. Neen, het betekent, dat hij het zich zoekt wijs te maken, dat hij zichzelf er van probeert te overreden.
Immers als wij de dwazen zo horen roepen, zou men denken, dat zij er ten volle van overtuigd zijn., dat er geen God is, doch zo zeker zijn ze er niet van. Ze weten beter. Heeft elk mens niet een ingeschapen Godskennis, een besef, dat er een hoger Opperwezen is? Hij zoekt evenweide stem van zijn consciëntie te overschreeuwen door te zeggen: Er is geen God.
Het is precies zoals Hellenbroek ons al leerde op de katechisatie. Hij antwoordt op de vraag: Hoe kan er zulk een ingeschapen Godskennis zijn, daar er dwazen zijn, die in hun hart zeggen: daar is geen God? Dat is meer een wensen dan een dadelijk geloven, dat er geen God is.
Ja, de dwaas hoopt van harte, dat er geen God is. Wat zou-hij dat graag willen. Want als er geen God is, dan is er geen oordeel, dan is er geen straf Dan kan hij ongeremd zijn boze lusten botvieren. Dan kan hij leven zoals hij wil! Vandaar dan ook, dat er achter de woorden van onze tekst staat: Zij verderven het! Wat verderven zij? Zij verderven het leven. Wie met God breekt, breekt ook met Gods wetten. Dan zijn er geen normen meer. Dan wordt het leven een poel van ongerechtigheid en zonde. Dan heeft men geen eerbied meer voor des naasten goed, voor des naasten eer, voor des naasten leven en voor des naasten vrouw! Dan wordt het een maatschappij van moordenaars, overspelers, leugenaars! Is dat niet de maatschappij waar wij in leven? O, welk een minachting ligt er in de kreet: Er is geen God! Maar ook welk een verblinding! Immers nu maakt de mens het erger dan de duivel. Van de duivelen lezen wij in de Schrift: Zij geloven, dat God een enig God is. en zij sidderen! Zo dikwijls de duivelen aan God gedenken, sidderen zij, de mens roept echter: Er is geen God! Zo openbaart hij zijn dwaasheid. Zijn het dan merfsen zonder verstand, ^die dit zeggen? O, neen! Het zijn juist mannen van wetenschap. Het zijn doctoren en professoren! Wie de resultaten der natuurwetenschappen beziet, kan toch onmogelijk meer geloven, dat er een God is! Het is een gebrek aan ontwikkeling als men nog gelooft, dat er een God is, dat er een hemel en een hel is. Dwazen zijn het, die geloven, dat een mens een ziel heeft, dat er een eeuwigheid is, en dat de Bijbel Gods Woord is. Dwazen zijn het, die met God nog rekenen en hun leven inrichten naar Zijn wet. En toch. God noemt die wijze mensen dwaas! En straks zal hun dwaasheid openbaar worden, als zij zullen moeten zeggen: Gewis, er is een God, Die leeft en op deez' aarde vonnis geeft!
Maar horen wij misschien ook tot die dwazen, die in hun hart zeggen: Er is geen God? O ja, wij zeggen zulke dingen niet, maar leeft het niet in ons hart? Zeker, wij geloven, dat er een God is, dat er een eeuwigheid is, wij geloven alles wat in de Bijbel staat, maar houden wij nu ook in ons leven rekening met God? Is er een vragen naar God, een zoeken van God, een waarachtige bekering tot God? Of leven ook wij, alsof er geen God in de hemel is? Dan zijn wij nog dwazer dan dwaas! Want die de weg geweten hebben en niet hebben willen bewandelen, zullen met vele slagen geslagen worden! Dat wij eens in der waarheid met God te doen kregen! Dat Hij werkelijkheid voor ons werd. Het zou met onze rust en lijdelijkheid gebeurd zijn. Wij zouden ons gaan haasten en spoeden om des levens wil. Er zou een noodgeschrei geboren worden. Wij zouden niet kunnen loslaten, tenzij Hij ons zegende! Gelukkige mensen, die Hem leerden kennen niet alleen als een heilig en rechtvaardig God, maar ook als een genadig en gaarne vergevend God in het aangezicht van de Heere Jezus Christus! Dit toch is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt.
Zeker, ook zij kunnen geschud worden als de Heere een weg van tegenspoed met hen houdt en Hij Zijn aangezicht verbergt. Dan peinst de ziel: Is 't waar, zou God ook weten van mijn droevig lot? Zou d'Allerhoogste van mijn klagen en bittere rampen kennis dragen? Wat is dat bang! Toch komen zij niet om. Ingeleid in het heiligdom worden ze een groot beest bij God. Daar leren ze zingen: Bezwijkt dan ooit in bittere smart of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig Goed.
Amersfoort
Ds. J. van Haaren
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 1970
De Banier | 12 Pagina's