Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJZONDERE BEPALINGEN OM­  TRENT ENKELE BELASTINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJZONDERE BEPALINGEN OM­ TRENT ENKELE BELASTINGEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. „OUDE" BEPALINGEN

Het eerste artikel van dit hoofdstuk is het voormalige enumeratieartikel. Zoals we gezien hebben komt het huidige enumeratieartikel niet meer in dit hoofdstuk doch in het hoofdstuk bevattende algemene bepalingen voor. Gelet op de aard van dit artikel is dit een verbetering.

Krachtens dit oude enumeratieartikel kunnen de gemeenten, naast de belastingen krachtens de bijzondere wetten, heffen:

a. opcenten op de hoofdsom van de grondbelasting; b. bouwterreinbelasting; c. straatbelasting enz.; d. baatbelasting; e. bouwgrondbelasting; f. opcenten op de hoofdsom van de personele belasting; g. opeenten op de hoofdsom van andere daarvoor bij de wet vatbaar verklaarde belastingen (hiervan is nooit gebruik gemaakt); h. hondenbelasting; i. vermakelijkhedenbelasting; j. rechten en lonen; k. belasting in natura; 1. brandassurantiebelasting; m. logeergasten-belasting; n. reclamebelasting; o. forensenbelasting. Deze belastingen zullen in het hiernavolgende, voorzover nog van belang, worden behandeld.

OPCENTEN GRONDBELASTING

Het heffen van opcenten op de hoofdsom van de grond en personele belastingen houdt in dat het rijk ten behoeve van de gemeente een bepaalde opslag over de voor het rijk bestemde opbrengst bij de belastingschudigen in rekening brengt. De opbrengst hiervan wordt door het rijk, onder inhouding van een bepaalde vergoeding wegens perceptiekosten (inningskosten), aan de gemeente doorbetaald. Volgens art. 278 (oud) kan deze opslag op de grondbelasting terzake van de gebouwde eigendommen hoogstens zestig procent en terzake van de ongebouwde eigendommen hoogstens dertig procent bedragen. In het kader van de verruiming van het plaatselijk belastinggebied heeft de regering gestreefd naar een zogenaamde „schoonmaak" van de gemeentelijke opcenten op de gronden personele belasting. Deze bestond hierin, dat de bestaande verordeningen betreffende de heffing van die opcenten zouden vervallen. Het daaraan verbonden middelenverlies zou van rijkswege aan de gemeenten worden vergoed, terwijl de gemeenten tevens de bevoegdheid zouden hebben, opnieuw tot heffing van opcenten over te gaan. Dit streven is gerealiseerd bij de meerder genoemde wet van 24 december 1970. Op grond van deze wet vervalt de mogelijkheid van heffing van opcenten op de grond-en personele belasting. De gemeenten worden hiervoor schadeloos gesteld door middel van een verhoging van het bedrag per inwoner, welk bedrag een onderdeel vormt van de algemene uitkering uit het gemeentefonds krachtens de Financiële Verhoudingswet. In het toegezegde artikel met betrekking tot de Fianciële Verhouding zal deze uitkering nader worden uitgewerkt.

Teneinde de nodige verruiming te creëren is evenwel bepaald dat de gemeenten opnieuw opcenten op de grond-en personele belastingen mogen gaan heffen, zolang in de gemeente nog geen belasting op onroerend goed wordt geheven, doch uiterlijk tot 1 januari 1979.

Opgemerkt wordt nog dat het feit dat de opcenten tegelijk met de hoofdsom door het rijk worden ingevorderd er niet de oorzaak van is dat deze opcentenheffing kan worden beschouwd als een rijksaangelegenheid. Deze opcenten zijn zuivere gemeentelijke heffingen.

BOUWTERREINBELASTING

De bouwterreinbelasting kan worden gezien als een aanvulling op de opcenten op de grondbelasting. De grondbelasting wordt geheven op basis van de belastbare opbrengst van de gebouwde en ongebouwde eigendommen. Door de gemeentelijke groei en uitbreiding van het aantal infrastructurele voorzieningen (hieronder worden scholen, kerken, recreatieobjecten enz. verstaan) kunnen eigenaren van bouwterreinen veelal profiteren van een waardevermeei'dering van hun eigendommen zonder dat dit een hogere aanslag in de grondbelasting lot gevolg heeft. Op grond van deze feiten is een aanvullende bouwterreinbelasting op haar plaats. Voorts wordt door een bouwterreinbelasting het exploitatieverlies der bouwterreinen vergroot, zodat de eigenaren worden gestimuleerd spoedig tot bebouwing over te gaan.

Ongewenste speculatie in bouwterreinen kan op deze wijze worden beperkt (actieve belastingpolitiek). Art. 279 (oud) geeft enige regels met betrekking tot deze weinig toegepaste belasting. Er is bepaald dat een belasting kan worden geheven van bouwterreinen (gelegen aan bestaande straten, grachten en pleinen) alsmede van gronden welke bij een bestemmingsplan (als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening) zijn aangewezen als bouwterrein. Deze laatste categorie gronden moet bovendien liggen binnen een door gedeputeerde staten getrokken kring; dit om te voorkomen dat door het vaststellen van te grote bestemmingsplannen een last zou worden gelegd op gronden welke voorlopig nog lang niet als bouwterrein zullen worden aangewend. Voorts is bepaald dat het tarief, ten hoogste een half procent van de verkoopwaarde, voor alle percelen gelijk moet zijn. Zoals reeds is opgemerkt wordt deze belasting weinig toegepast. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de heffing van deze belasting met diverse moeilijkheden, zoals b.v. bij de bepaling van de verkoopwaarde, gepaard gaat. Deze belasting is dan ook gedoemd om te verdwijnen. Krachtens de overgangsbepalingen van de wet van 24 december 1970 kan deze belasting nog worden geheven zolang nog geen belasting op onroerend goed is ingevoerd, doch uitei-lijk tot 1 januari 1979.

STRAATBELASTING

Artikel 280 (oud) bepaalt dat wegens gebouwde eigendommen en daarbij behorende erven (welke aan openbare land-of waterwegen in de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen zijn) en wegens ongebouwde eigendommen (welke aan de voornoemde wegen belenden of daarop uitgang hebben) een belasting kan worden geheven. Deze belasting mag volgens dit artikel niet meer bedragen dan een billijke bijdrage in de kosten welke ten laste van de gemeente komen voor aanleg en onderhoud van de land-of waterwegen in de gemeente voor hunne verlichting of voor afvoer van water en vuil. Wanneer de belastingopbrengst circa 75 pet. a 85 pet. van de genoemde kosten bedraagt is volgens de geldende jurisprudentie (rechterlijke uitspraken) nog sprake van een billijke bijdrage. De straatbelasting is een algemene heffing. Dit blijkt mede uit het feit dat ook van eigendommen welke gelegen zijn aan niet door de gemeente onderhouden land-of waterwegen belasting geheven kan worden. Aangezien in dit artikel ook gesproken wordt van afvoer van water en vuil wordt op grond van dit artikel in vele gemeenten naast de straatbelasting een rioolbelasting geheven. Via deze belasting kan dan een deel van de kosten van de riolering, voor zover bestemd voor de afvoer van water en vuil van de wegen, worden verhaald. Deze rioolbelasting moet worden onderscheiden van het rioolrecht, hetwelk in het vervolg van dit artikel wordt besproken.

Gelet op het feit dat de eigenaren van de eigendommen in de gemeente profijt hebben van de gemeentelijke werkzaamheden en bemoeiingen, alhoewel niet in alle delen van de gemeente in gelijke mate, worden de belastingen die op grond van artikel 280 (oud) worden geheven wel aangeduid met profijtbelastingen. Dit profijt vormt de rechtsgrond van deze belastingen.

Teneinde met de verschillende mate van profijt in de diverse delen van de gemeente rekening te houden is in vele gemeenten terecht een gedifferentieerd tarief in de belasting verordening opgenomen. Hieronder wordt verstaan een tarief dat hoger wordt naarmate het profijt van de gemeentelijke voorzieningen groter is. In het kiezen van een grondslag op basis waarvan de heffing zal plaatsvinden is de gemeente vrij. Hiervoor komen o.a. in aanmerking de huurwaarde volgens de personele belasting, de huur-of pachtwaarde, oppervlakte, verkoopwaarde en de belastbare opbrengst volgens het kadaster. Deze laatste grondslag die ook bij de grondbelasting wordt gebruikt is om verschillende redenen, waarop niet zal worden ingegaan, de aantrekkelijkste. Deze grondslag wordt dan ook het meeste toegepast.

De in artikel 280 gehanteerde begrippen als „openbare land-of waterwegen", „belenden aan", „onmiddellijke nabijheid" enzovoorts hebben vele moeilijkheden en daaruit voortvloeiende gerechtelijke uitspraken tot gevolg gehad. De strekking van dit artikel laat het niet toe hierover verder uit te wijden.

Tot slot wordt nog vermeld dat ook deze belasting nog mag worden geheven zolang nog geen belasting op onroerend goed is ingevoerd, doch uiterlijk tot 1 januari 1979.

BAATBELASTING

Daar de baatbelasting onder de „nieuwe" bepalingen wederom voorkomt zullen aan deze belasting op de plaats van handeling van de sinds 30 december 1970 geldende bepalingen enige woorden worden gewijd. Moge hiernaar worden verwezen.

BOUWGRONDBELASTING

Ook de bouwgrondbelasting vervalt niet. Verwezen wordt dan ook naar de behandeling van de sinds 30 december 1970 geldende bepalingen.

OPCENTEN PERSONELE BELAS­ TING

Naast hetgeen reeds geschreven is over de heffing van opcenten op de grond-en personele belasting onder punt a. wordt met betrekking tot de heffing van opcenten op de personele belasting nog het volgende opgemerkt. Voor de opcenten op de personele belasting geldt geen maximum (althans theoretisch). In het over deze heffing handelende artikel 285 (oud) is evenwel bepaald dat tot een hogere heffing dan 80 opcenten eerst kan worden overgegaan indien de opcenten op de grondbelasting tot een maximum (dat is 60 voor de gebouwde en 30 voor de ongebouwde eigendommen) zijn opgevoerd.

Bij de personele belasting worden d« gemeenten ingedeeld in klassen (er zijn een negental klassen). Deze classificatie kan voor verschillende delen der gemeente verschillend zijn. In de verschillende klassen geldt een afzonderlijk tarief, zulks te bevordering van een gelijkmatige belastingdruk. Doordat de gemeenten bjj verordening de klasse-indeling van hun gebied vaststellen, hebben zij evenals door middel van de bepaling van d» hoogte van de opcenten, invloed op de hoogte der personele belasting en derhalve op de hoogte van d« opbrengst van de opcenten op die belasting.

ANDERE OPCENTEN

Gelet op het feit dat deze heffing nooit is mogelijk gemaakt valt hierover niets op te merken.

HONDENBELASTING

De hondenbelasting wordt behandeld bij de sinds 30 december 1970 geldende bepalingen, daar zij («der de „nieuwe" bepalingen is gehandhaafd, zij het dat deze belasting ingrijpend is veranderd.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Banier | 8 Pagina's

BIJZONDERE BEPALINGEN OM­  TRENT ENKELE BELASTINGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Banier | 8 Pagina's