Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging plaatselijk belastinggebied (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging plaatselijk belastinggebied (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

door Drs. D. van der Staaij

In het pakket van gemeentelijke en provinciale belastingen voltrekken zich belangrijke wijzigingen. Op een bijeenkomst van het Landelijk Kontakt van SGP-vertegenwoordigers in provinciale, gewestelijke en gemeentelijke colleges en raden hield ik lüerover enkele weken geleden een inleiding. Gaarne voldoe ik aan het verzoek om deze inleiding, waarin de belangrijkste aspecten van de wijzigingen ter sprake kwamen, in enkele artikelen weer te geven.

Na een korte liistorische schets wordt eerst aandacht geschonken aan de wijziging en uitbreiding van het provinciale belastinggebied. Daarna volgt een overzicht van het nieuwe gemeentelijke pakket van belastingen en van de wijze waarop de overgang van het oude gemeentelijke belastingpakket naar het nieuwe in de wet is geregeld. Ten slotte worden de voornaamste aspecten van de nieuwe gemeentelijke onroerend-goedbelastingen bespro-

De betekenis van de plaatselijke belastingen is sinds het midden van de vorige eeuw naar verhouding steeds kleiner geworden. Ten tijde van de totstandkoming van de gemeentewet (1851) konden de gemeenten hun naar verhouding nog geringe uitgaven gemakkelijk geheel uit de eigen heffingen bekostigen. Thans worden de gemeentelijke uitgaven voor slechts ongeveer tien procent gedekt door inkomsten uit eigen heffingen. In de resterende negentig procent wordt voor bijna de helft voorzien door algemene middelen uit het Gemeentefonds, het overige wordt ontvangen in de vorm van zogenaamde doeluitkeringen van liet Rijk (politie, onderwijs). Als belangrijkste oorzaken voor deze ontwikkeling kunnen worden genoemd hot zich sterk uitbreidende terrein van de gemeentelijke bemoeiingen en het feit, dat het Rijk om verschillende redenen de accijnzen en de belastingen op het inkomen aan zich getrokken heeft.

In 1946 bestond er behoefte aan een fundamentele herziening van de door de economische crisis van de jaren dertig en door de tweede wereldoorlog in een nogal ontredderde toestand geraakte financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten en de provincies. In genoemd jaar werd voor deze herziening een commissie ingesteld, bekend geworden als de commissie-Oud, die evenwel pas tien jaren later met een eindrapport kwam, zij het na intussen tot een aantal noodvoorzieningen geadviseerd te hebben. Als een belangrijke hoeksteen voor de oplossing van het probleem van de gemeentelijke en provinciale financiën zag de commissie een verruiming van het eigen belastinggebied. Nadat eerst een andere aanbeveling van de commissie, namelijk de verbetering en de objectivering van de uitkeringen uit het Gemeentefonds was geconcretiseerd in de totstandkoming van de Financiële-Verhoudingswet 1960, kwam de regering in 1963 met een wetsvoorstel voor een voorlopige voorziening inzake de verruiming van het plaatselijke belastinggebied. Vanuit de Tweede Kamer kwam echter nogal wat kritiek op het voorlopige karakter van de voorziening. De regering besloot daarop het voorstel terug te nemen en kwam in 1968 met het voorstel voor een definitieve regeling. Eind 1970 haalde dit wetsontwerp, na op een aantal punten ingrijpend te zijn gewijzigd, de eindstreep en verscheen als de Wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen in Staatsblad 608 van dat jaar. In deze wet staan onder meer wijzigingen op twintig wetten, waarvan de belangrijkste zijn de gemeentewet, de Provinciewet, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 en de Financiè'le-Verhoudingswet I960.

WIJZIGING PROVINCIAAL BELASTINGGEBIED

De wijziging van de Provinciewet houdt onder meer in, dat de provincies met ingang van 1 januari 1971 geen opcenten op de grondbelasting en met ingang van 1 juni 1971 geen opcenten op de personele belasting meer heffen. (De data 1 januari en 1 juni houden verband met het belastingjaar dat bij de grondbelasting loopt van 1 januari tot 1 januari en bij de personele belasting van 1 juni tot 1 juni.) De provinciale opcenten op de grondbelasting en op de personele belasting vervielen dus, maar dat betekende niet, dat de belastingplichtigen lagere aanslagen kregen. De heffing werd namelijk onmiddellijk aansluitend overgenomen door het Rijk tot hetzelfde aantal opcenten als de onderscheiden provincies in 1970 hieven.

De provincies ontvangen als compensatie voor de inkomstenderving doordat zij de genoemde opcenten niet meer mogen heffen, van het Rijk voorlopig een uitkering ter grootte van het bedrag dat hun opcenten in het laatste jaar van heffing daarvan, opbrachten. Deze uitkering wordt met ingang van 1972 telkenjare verhoogd met 5 procent. Bovendien ontvangen de provincies gezamenlijk met ingang van 1971 elk jaar een bedrag van f 10 miljoen, dat onder hen wordt verdeeld naar rato van het in elk der provincies geheven gedeelte van de totale opbrengst van de motorrijtuigenbelasting over 1969. De totale uitkering van de provincies bedroeg in 1972 f 80 miljoen, waarvan f 70 miljoen als compensatie voor de gederfde inkomsten uit de opcenten en f 10 miljoen vooreen verruiming van de middelen. Op een nog nader bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip krijgen de provincies de bevoegdheid om maximaal 32 opcenten te heffen op de hoofdsom der motorrijtuigen belasting die geheven wordt van de in de provincie wonende houders van motorrijtuigen. Het Rijk zal tegelijkertijd 32 opcenten minder gaan heffen, terwijl eveneens de eerdergenoemde uitkeringen aan de provincies vervallen.

De provincie mag, zoals gesteld, maximaal 32 opcenten op de motorrijtuigenbelasting gaan heffen; het mogen er derhalve ook minder zijn. Hierdoor is het mogelijk, dat er tussen de provincies verschillen optreden in het aantal geheven opcenten. Het in totaal te betalen bedrag aan motorrijtuigenbelasting zal dus voor eenzelfde auto per provincie kunnen verschillen.

WIJZIGING GEMEENTELIJK BELASTINGGEBIED

In de eerder genoemde wet van 24 dedember 1970 (Staatsblad 608) wordt van de gemeentewet de gehele Titel VI (artikelen 269 tot en met 310) van de gemeentelijke belastingen vervangen. Artikel 277 (oud) bevatte een lijst van alle belastingen, die een gemeente kon heffen. Een soortgelijke opsomming is thans te vinden in artikel 272 van de gemeentewet.

Welke verschillen bestaan er nu tussen het oude en het nieuwe pakket van gemeentelijke belastingen? Vooraf zij vermeld, dat de overgang van het oude naar het nieuwe belastingpakket geleidelijk plaats vindt. Pas met ingang van 1979 zijn de gemeenten geheel op hun nieuwe belastingpakket aangewezen.

1. Uit het gemeentelijke belastingpakket zullen een aantal van ouds bekende belastingen verdwijnen. Dat zijn de (financieel belangrijke) straatbelasting, de vermakelijksheidsbelasting, de bouwterreinen belasting (die qua opbrengst nooit veel heeft betekend) en de brandassurantiebelasting (de laatste jaren nog in ruim veertig gemeenten geheven).

Voorts vervalt de in het oude pakket nog mogelijke heffing in de vorm van de verlening van hand-en spandiensten (o.a. mogelijkheid van verplichting tot arbeid). Ten slotte worden met ingang van 1 januari 1979 resp. 1 juni 1979 geen aanslagen in de grondbelasting resp. de personele belasting meer opgelegd, zodat ook de gemeentelijke opcenten dan niet meer worden geheven. Voor de wegvallende opbrengsten uit de hier genoemde heffingen zullen de gemeenten andere belastingbronnen moeten aanboren.

2. De volgende gemeentelijke belastingen zijn, zij het min of meer gewijzigd, gebleven: de baatbelasting, de bouwgrondbelasting, de hondenbelasting, de reclamebelasting, de forensenbelasting en de toeristenbelasting. Kortheidshalve over twee van deze belastingen, die zijn gewijzigd, nog enkele opmerkingen.

De hondenbelasting is, ondanks de vele kritiek, dat ze uit de tijd zou zijn, gehandhaafd. In de oude bepalingen was dwingend voorgeschreven, dat er onderscheid moest worden gemaakt tussen luxe honden en bedrijfs-of waakhonden en dat voor de laatstgenoemde categorie een lager tarief of vrijstelling moest gelden. De nieuwe bepalingen verbieden nadrukkelijk zo'n onderscheid in tarief te maken.

De toeristen belasting kon voorheen slechts worden geheven van hen, die ten minste één week als logeergasten vertoefden in een hotel of pension binnen de gemeente en werd daarom wel de logeergastenbelasting genoemd. Het nieuwe artikel 276 van de gemeentewet bepaalt, dat de gemeente ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen, die niet in het bevolkingsregister van de gemeente zijn opgenomen, een toeristenbelasting kan heffen. Opgemerkt wordt, dat niet nachtverblijf, maar „verblijf' bepalend is, zodat de gemeente ook van dagrecreanten kan heffen. In diverse gemeenten is, soms na hevige discussies, inmiddels een toeristenbelasting ingevoerd.

3. Nieuw in het gemeentelijke belastingpakket zijn de vermakelijkheidsretributie en de belastingen ter zake van onroerend goed.

De vermakehjkheidsretributie is in de plaats gekomen van de vervallen vermakelijkheidsbelasting. De retributie kan door de gemeente alleen worden geheven bij vermakeUjkheden, waarbij gebruik wordt gemaakt van door of vanwege het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen, of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen. Met de mogelijkheid tot het heffen van deze retributie is tegemoet gekomen aan de bezwaren, die voor gemeenten die belangrijke uitgaven moeten doen voor vermakelijkheden, aan de afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting kleven.

De nieuwe belastingen ter zake van onroerend goed, ook wel genoemd de gemeentelijke onroerend-goedbelasting vormen de in financieel opzicht belangrijkste heffingen van het nieuwe belastingpakket. In de volgende artikelen zal dan ook aan deze nieuwe heffingen uitgebreid aandacht worden geschonken. Alvorens daartoe over te gaan, hoop ik eerst uiteen te zetten, welke bepalingen en gelden voor de overgang van het oude naar het nieuwe ber lastingpakket.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973

De Banier | 8 Pagina's

Wijziging plaatselijk belastinggebied (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1973

De Banier | 8 Pagina's