Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PLAATVALLEN BIJ DE ZEELANDBRUG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PLAATVALLEN BIJ DE ZEELANDBRUG

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

VRAGEINDERWIJS:

Ir. H. van Rossum

1. Heeft de Minister kennis genomen van enkele recente, vrij grote plaatvallen bij de Zeelandbrug, t^enover het Goese Sas, bij de Ro^eplaat? Zullen die vallen directe wijzigingen in de liggii^ der platen, en indirect dus ook in de ligging der geulen tot gevolg hebben?

2. Kan de Minister een overzicht verstrekken - vanaf het moment van de afsluiting van het Volkerakvan grotere en kleinere plaat-, oever- en dijkvallen in de open zeearm de Oosterschelde en de daarmee in open verbindir^ staande wateren Keeten, Mastgat, Zijpe, Eendracht, Krammer en Volkerak? Hoeveel zand was met deze achtereenvolgende vallen gemoeid?

3. Wordt over deze vallen voldoende overleg gevoerd met de beheerders van de waterkeringen, opdat deze tijdig met eventuele nadelige gevolgen rekening kunnen houden?

Zijn er reeds maatregelen getroffen of bestaan er daartoe voornemens?

4. Zijn de gevolgen voor de scheepvaart overal tijdig opgevangen en, zo ja, hoe is dit geschied?

5. Bestaan er aanwijzingen dat, door het gewijzigde stromingsbeeld, het verschijnsel van het zich plotseling verplaatsen van grote hoeveelheden zand toeneemt? Zo ja, lijken de gevolgen voor de veiligheid en de binnenscheepvaart dan niet even voorspelbaar en nadelig als die voor het bestaande milieu en voor de visserij? 1)

6. Heeft over bepaalde gedeelten van het Jaarverslag 1972 van de Rijksplanologische Dienst, die het beleid van de Minister viin Verkeer en Waterstaat aangaan, en waarover de voorganger van deze bewindsman van Waterstaat op het eerste oog andere kabinetsstandpunten aan de Kamer meedeelde, voldoende overleg plaats gehad? Of moet uit de bedoelde passages afgeleid worden, dat de standpunten van de huidige Ministers van Verkeer en Waterstaat en vin Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, hoewel die indruk worot gewekt, niet duidelijk verschillen ?

1) Zie de publikatie van Rijkswaterstaat , , Het Deltaplan in het licht van de laatste ontwikkelingen", aangehaald in het Jaarverslag 1972 van de Rijksplanologische Dienst (blz. 39 en 40).

Antwoord van Minister Westerterp (Verkeer en Waterstaat):

1. Het eerste deel van de vraag beantwoord ik bevestigend.

In het algemeen zal een plaatval een tijdelijke verandering tot gevolg hebben en wel in die zin dat een verdieping ontstaat langs de plaatrand en een aanzanding in de geul.

Het is niet ondenkbaar dat door een verkleining van het nuttig profiel veranderingen in de geulen op­ treden. Evenwel kan ook de oorspronkelijke toestand zich na bijv. 1 of 2 jaar herstellen.

2. Vanaf het moment van afsluiting van het Haringvliet (28 april 1969) hebben zich de volgende oever- c.q. plaatvallen om en nabij de bedoelde wateren voorgedaan: 3. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de waterschappen, de Provinciale Waterstaat van Zeeland en de Rijkswaterstaat betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen. De resultaten van peilingen en studies worden onderling uitgewisseld. Daarnaast vindt overleg plaats over oever- en kustproblemen in daartoe ingestelde werkgroepen. Tot op dit moment hebben de plaat- c.q. oevervallen nog geen gevolg gehad voor de scheepvaart. De kans dat dit zal geschieden is ook niet zo groot: vallen treden meestal op bij steile taluds naast diepe putten. Zoals gebruikelijk zal, wanneer er onverhoopt toch belemmeringen voor de scheepvaart ontstaan, de betrokkenen via de geijkte kanalen worden bericht.

5. De huidige waterloopkundige situatie in het Oosterscheldebekken verschilt niet onbelangrijk met die van vóór 1969.

Het is dan ook niet onmogelijk te achten dat het verschijnsel van plaatoever- en dijkvallen na 1969 in omvang en frequentie is toegenomen.

Het mechanisme van deze vallen is echter zo complex dat men voor de berekening van een mogelijk verhoogd risico in hoofdzaak statistisch te werk zal moeten gaan. De waamemingsperiode van 1969 tot op heden is evenwel te kort om langs deze weg betrouwbare conclusies te kunnen trekken.

De veiligheid wordt vooral bedreigd door dijkvallen.

Helaas is dit verschijnsel, zoals in het voorgaande opgemerkt, nauwelijks voorspelbaar. Afgezien van het moment van optreden en de frequentie van het verschijnsel is ook de kans dat een door een dijkval vernielde dijk vóór het herstel wordt belaagd door een stormvloed (zoals tijdens de recente stormvloed bij Hoofdplaat, Zeeuws- Vlaanderen, het geval was), zeer moeilijk te berekenen.

De gevolgen voor de binnenscheepvaart zijn, zoals ik boven al opmerkte, nihil.

6. Over bedoelde gedeelten in het door de Rijksplanologische dienst opgestelde jaarverslag heeft met het Departement van Verkeer en Waterstaat geen overleg plaatsgevonden.

Uit de betrokken passage mogen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de standpunten van de huidige bewindslieden.

Aan de hand van het door de commissie-Klaasesz uit te brengen advies zal de Regering haar standpunt in deze zaak bepalen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1974

De Banier | 8 Pagina's

PLAATVALLEN BIJ DE ZEELANDBRUG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1974

De Banier | 8 Pagina's