De wet investeringsrekening
door de heer Van Dis
Slot
Hoe zijn deze twee alinea's in dit verband te rijmen met wat staat op blz. 3 onderaan en blz. 4 bovenaaii van de nota naar aanleiding van het eindverslag? Daar staat:
„Uit het reeds daarvoor gevoerde overleg met Brussel was inmiddels gebleken, dat de basispremies door de commissie beschouwd werden als algemeen geldende globale investeringsfaciliteiten zoals elke lid-staat die kent. Uit hoofde van het feit, dat ten aanzien van dergelijke maatregelen nog geen harmonisatie in Europees verband is bereikt en de opvatting van de commissie dat deze verschillen via de wisselkoersen worden opgeheven en het hier niet om begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde aktiviteiten gaat, konden de basispremies derhalve verder buiten beschouwing blijven' '.
Ik vra^ mij af, of dit niet een wat al te vrije vertaling is van hetgeen in de brief van 21 april 1978 is verwoord. Het lijkt mij in het belang van de zekerheid en de rechtszekerheid van het Nederlandse bedrijfsleven, dat " hierover duidelijkheid komt.
Op het eerste gezicht lijkt het regime ten opzichte van bestaande gebouwen in het SIR-gebied een doorbreking van hetgeen aanvankelijk voor ogen stond. Hoewel aan de argumentatie van de Regering, met name in het kader van het anti-congestiebeleid, een grote waarde kan worden gegeven, komt het mij vanwege de in de bestaande regelingen wel bestaande onderscheidingen tussen Randstad en de rest van het land toch juister voor, te trachten op de één of andere manier een nadere regeling te treffen die de gevolgen van het elkaar niet geheel dekken van WIR en SIR zouden voorkomen, uiteraard in het kader van de verkregen overeenstemming met de Europese Commissie. Overigens zal dat er wellicht toe kunnen leiden dat voor bestaande gebouwen in het hele land eenzelfde premie gaat gelden en dan is ook dat een laten vallen van een onderscheid, zij het dat dit nu van de andere kant komt. In hoeverre de vierde nota van wijzigingen hierop adequaat inspeelt, heb ik nc^ niet helemaal goed kunnen beoordelen.
DRIE OPMERKINGEN.
In het kader van de SIR wil ik nog drie opmerkingen kwijt. Allereerst was het bij de SIR van groot belang, dat lokatiegebonden bedrijvigheid behoorde te worden vrijgesteld. Vandaar de hetzij in de wet zelf, hetzij in het zogenaamde vrijstellii^enbesluit, nader geregelde vrijstellingen. Het heeft weinig zin, uitvoerig op deze materie in te gaan. Wel •wil ik met name nog eens wijzen op het feit, dat in de agrarische sector, ook een belangrijke bedrijfstak in de Randstad, plaatsgebonden industriële aktiviteiten niet zijn vrijgesteld, met name de zgn. verwerkingsindustrieën (Zuivelfabrieken, conservenfabrieken e.d.)
De zou de Minister willen vragen zijn standpunt, dat hij tijdens het mondelinge overleg heeft ingenomen, te herzien. Ik doe dat met te meer vrijmoedigheid als ik let op de nota van toelichting op het besluit van 19 april 1975, alwaar voor gebouwen voor het bereiden van zuivelprodukten slechts de helft van het tarief verschuldigd behoefde te zijn, omdat volgens de toelichting , , met het halve tarief wordt beoogd de aanwezig heid van een voldoende aantal van deze bedrijven in het SIRgebied te bevorderen; daardoor kan worden vermeden dat in dat gebied geproduceerde melk naar elders zou worden vervoerd om te worden verwerkt en vervolgens weer naar het SIR-gebied om daar te worden verbruikt". Bovendien zijn dit allemaal coöperaties waarvan de leden de plaatselijke veehouders zijn. Wordt er geen verschil aangebracht, dan leidt dit tot door niets te rechtvaardigen verschillen van inkomens tussen SIR-gebied en de rest van Nederland. Datzelfde geldt in grote mate ook voor andere verwerkende industrieën. Bc zou dan ook willen vragen tenminste dezelfde gedragslijn te volgen als de voorganger van de Minister heeft gedaan. In dat verband heeft onze fractie zich óbk afgevraagd of niet een algemene vrijstellii^ op haar plaats zou zijn voor dienstverlenende bedrijven, op de lokale particuliere markt.
In de tweede plaats wijs ik ten aanzien van de WIR-SIR-problematiek op het feit dat met name beleggingsinstellingen en pensioenfondsen als gevolg van de fiscale vrijstelling geen premie krijgen, maar wel bij nieuwbouw de SIR-heffing moeten betalen.
Hoewel kan worden toegegeven dat hierdoor een extra regionale impuls kan ontstaan, blijft evenzeer overeind dat, ware de oorspronkelijke opzet gevolgd, er geen heffing zou hebben plaatsgevonden en dat het bovendien uitsluitend aan de WIR-problematiek te wijten is dat SIR-heffing plaatsvindt. Wij zouden willen vrs^en of de nadere overweging om dit soort non-profit instellingen eveneens onder de vrijstelling te brengen een positief resultaat heeft opgeleverd.
Een van de moeilijkste problemen voor onze fractie is dat de Veluwe ook als gevolg van de WIR-problematiek nu onder de heffingen van de SIR komt te vallen. Aangezien de congestie in dat gebied van geheel andere aard is dan die van de Randstad, zouden wij willen bepleiten voor dat gebied een ander heffingspercentage te laten gelden. In de toelichting op het besluit om dit gebied onder de werking van de SIR te brengen, staat duidelijk dat de situatie hier anders is dan in de Randstad. Als er heffing opgebouwen zou komen, kan worden bezien of een enkele kern niet voor een milder regime in aanmerking kan komen. Dat zou ik in ieder geval willen bepleiten. Het is toch duidelijk dat, gezien de stringente eisen van het streekplan, toch reeds een behoorlijke afscherming van de dreigende congestie kan worden verkregen. Wil de bewindsman dat nog eens met zijn ambigenoot van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening c^nemen?
Uiteraard gaat onze fractie gaarne akkoord met het laten vervallen van Goeree-Overflakkee enSchouwen-Duiveland uit het SIR-gebied.
KLEINSCHALIGHEIDSTOESLAG
Het zal duidelijk zijn dat onze fractie de nieuwe versie van de kleinschaligheidstoeslag een grote verbetering vindt. De heb al gewezen op de vele bepalingen die misbruik of oneigenlijk gebruik moeten tegengaan. Kennelijk is de natuur ook hier sterker dan de leer. Wel vraag ik mij af of de uitwerking van de desinvesteringsbijtellii^, eigenlijk te betalen belasting, van zes naar twaalf jaar wel redelijk is, als het gaat om de overdracht in het kader van het overlijden of het overdoen van een bedrijf aan een natuurlijk persoon. De heffing zou dan gebaseerd zijn op het helere premie-en toeslagenpercentage en niet op het zogenaamde overlijdenstarief van 20%. Is dat een billijke zaak in dezen? Zou geen beperking tot 20% moeten plaatsvinden?
Zou in zulke gevallen de termijnen van twaalf jaar niet moeten worden teruggebracht tot zes jaar? Of is het zo dat in dergelijke gevallen de hardheidsclausule zou kunnen worden toegepast?
Het gaat mij niet om de bescherming van verkeerde praktijken, maar in de stukken staat ook ergens te lezen dat de bonafiden dan met de kwaden moeten lijden.
Ook in gevallen waarin duidelijk kan worden aangetoond dat oneigenlijk gebruik niet aanwezig is, zou eventueel een beroep op de hardheidsclausule mogelijk moeten zijn. Wil de Staatssecretaris ook dat overwegen? Dit slaat op de regeling en artikel 61a, Ud 5, letter i. 7
Daarnaast wijs ik op de te ruime bepaling van artikel 61a, lid 5, letter j, waardoor ook andere derden, firmanten bij voorbeeld, kunnen worden gedupeerd. Mijn vraag zou in ieder geval zijn: wil de bewindsman ondubbelzinnig verklaren, dat dit onderdeel zich alleen keert tegen een onroerendgoedfirma?
Uit de schriftelijk en mondeling gevoerde gedachtenwisseling is wel gebleken dat het niet eenvoudig is af te tasten, in hoeverre er nc^ mogelijkheden zijn om de oorspronkelijke opzet dichter te benaderen, zonder in conflict te komen met de Europese Commis-
Vervolg op pagina 4 Vervolg van pagina 3
sie. Dit geldt voor aanwijzingen als groeikern c.q. groeistad. Dit geldt voor uitbreiding van het geografisch gebied van de bijzondere regionale toeslag, die nu in feite samenvalt met het IPRgebied.
Onze fractie zou gaarne nader worden ingelicht over de resultaten van het overleg met het Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening na de behandeling van de Verstedelijkingsnota in commissariaal verband heeft plaatsgehad. Aanvankelijk zouden nadere gegevens worden overgelegd tijdens de plenaire behandeling in het laatste gesprek tijdens het mondeling overleg hield de Minister een grote slag om de arm. Zekerheid is ook hier op zijn plaats. Op het eerste gezicht lijken ons de argumenten van Friesland om Leeuwarden ook als groeistad aan te wijzen sterk. Wil de bewindsman dit nog eens met zijn ambtgenoot opnemen?
Wat de BRT betreft, is eigenlijk alleen mogelijk toepassing in het IPR-gebied, in de brief van 21 april 1978 met name genoemd, ciize fractie wil geen vergroting in het wilde weg, maar het is, dunkt ons, alleszins redelijk, ter zake met redelijke argumenten ook andere gebieden aan te wijzen. In het mondeling overleg is reeds gesproken over afgrenzing via Corop-gebieden. Dat zou enigermate de omvang van de betrokken gebieden vergroten, zonder te vervallen in de gevaren van een algemene toeslag. Wij willen dit aanbevelen.
Er is altijd nog het subsidieplafond van 20%, dat een rol speelt in het samenvallen van de verschillende regelingen. Het lijkt daarom gewenst, zo mogelijk de IPR te incorporeren in de BRT. Dat geeft vereenvoudiging, objectivering en bovenal duidelijkheid voor de onderneming. Ook dit zouden wij willen bepleiten.
De heb reeds gewezen op de passages in de brief van 21 april 1978 waarin de commissie toch voorwaarden verbindt aan haar instemming. Moet niet worden gevreesd, dat ook de basispremie zal gaan vallen onder het 20%plafond? Dan zijn wij verder van huis dan ooit! Zo ziet men, mijnheer de Voorzitter, dat alle veranderingen nog geen verbeteringen behoeven te zijn.
Het impliciet maken van de investeringsstimulansen geeft iedereen gelegenheid, erop in te haken. Ook is het veel gemakkelijker om te komen tot verdergaand overheidsingrijpen. Dat is nu niet aan de orde! Maar wij hebben het voorbeeld met de technische herziening van de inkomstenbelasting, het schijventarief. Daardoor is het een instrument geworden dat veel gemakkelijker hanteerbaar is en het is maar de vraag of die wijziging wel zo veel rechtvaardiger was. Het geheel van de belastingvrije kinderbijslag is ook daaraan te wijten. Wij zouden nu niet dit probleem hebben gehad als de oude regeling was gehandhaafd.
Alvorens enkele opmerkingen te maken over het conjuncturele element, wil ik wel stellen dat het antwoord op de vragen om een structurele verbetering van het percentage van de basispremie voor zeeschepen tot de hoc^e van het maritieme plan, weliswaar niet afwijzend maar toch in zekere zin bootafhoudend overkwam Ook hier zou onze fractie de toezegging willen hebben dat na 1 juli 1978 in ieder geval tenminste dezelfde steun zou worden gegeven als in dat plan. De resultaten zijn alleszins redelijk. Het komt de Nederlandse scheepsbouw ten goede en bovendien zijn er alle tekenen dat het buitenland reeds thans helere steun verleent. Wanneer zal het overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn afgerond en in welke orde van grootte van aanvullende steun wordt gedacht.
HET CONJUNCTURELE ELEMENT.
Onze fractie kan zich vinden in de wijze waarop het conjuncturele element is verwerkt. Er blijft ons inziens wel een moeilijkheid over en dat betreft weer de combinatie met de SIR. Als om conjuncturele redenen de percentages van de WIR met bijvoorbeeld 50% moeten worden verhoogd en de SIR-heffing blijft ongewijzigd, dan betekent dit dat de verschillen tussen het SIRgebied en de rest van Nederland worden verkleind en andersom geldt ook hetzelfde. Op welke wijze kunnen ook in dat opzicht de bestaande verschillen in de structurele opzet gehandhaafd blijven? Zullen de SIR-tarieven dienovereenkomstig worden aangepast door wijziging van het tariefbesluit? Of zullen de conjuncturele verschillen dan passen in een adequaat beleid? Ook wij vinden dat er geen tijdsverschil mag bestaan tussen ingangsdata van WIR-premies en toeslagen enSIRheffingen. Voorkomen moet worden dat terzake het niet bedoelde ontgaan van SIR-heffing mogelijk wordt gemaakt.
Onze fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het antwoord dat de Regering heeft gegeven op onze gewetensvragen inzake de fondsvorming, blz. 59 van de memorie van antwoord. Intenties, zoals in de memorie van toelichting opgesomd, zijn natuurlijk van belang. Wij hebben echter de gang van zaken bij het Rijkswegenfonds voor ogen om te vrezen dat fondsvorming in geen enkel opzicht garandeert dat de voeding en de uitkeringen onaangetast zullen blijven.
Doch het is juist ten behoeve van het bedrijfsleven dat voldoende zekerheid wordt geschapen niet alleen dat in de eerste fase de investeringen op de voorgenomen manier zullen worden gepremieerd, maar dat er ook voor de volgende fasen voldoende geld beschikbaar komt.
Er is vaak verband gelegd tussen voeding uit vennootschapsbelasting en inkomensbelasting alleen, om te benadrukken dat het om de zc^enaamde produktieve sector gaat. Is dat ten aanzien van de inkomstenbelasting wel helemaal waar? Daarin zit niet alleen winst, maar ook belasting over salarissen, dividenden, uitkeringen etc. Op blz. 59 van de memorie van antwoord is de mogelijkheid gesteld dat in een bepaald jaar de uitkeringen hoger zijn dan de ontvangsten. Wordt het nadelig verschil dan bij voorbeeld monetair gefinancierd? Ik wil met name het antwoord afwachten van de bewindslieden op door voorgaande sprekers gestelde kritische vragen en opmerkingen over het fondskarakter en over de noodzaak daarvan.
Onze fractie is er voorshands van overtuigd dat er wat de betaling op grond van de WIR en de SIR betreft door de getroffen regeling zoveel mogelijk aansluiting is verkregen. Is het ook zo dat op deze posten evenzeer z.g. uitstelregelingen via de ontvanger in moeilijke gevallen van toepassing kunnen zijn? Dat zou de vrees voor niet-gelijke afwikkeling nog meer kunnen verminderen.
' Ook dient te worden gewaakt voor het optreden van anticipatie effecten. En aangezien de grotere investerii^en veelal een langere voorbereidingstijd eisen zal de eis van continuïteit een groot gewicht moeten hebben. Dat betekent ook het uitsluiten van discriminatie tussen de oude en de nieuwe regeling. Wij menen overigens dat aan dit punt voldoende aandacht is besteed.
Onze fractie sluit zich aan bij die sprekers die hebben bepleit een hoger investeringsbedrag te stellen voor de z.g. grote projectentoeslag f 15, min is in de huidige situatie niet zo erg veel. Wij menen dat om werkelijk activerend te zijn een veelvoud van dat bedrag nodig is. Bovendien heeft onze fractie de indruk dat de omvang van de nieuwe dienst bij Economische Zaken dan belangrijk kleiner kan zijn. Wij zouden in dezen alleen overstag willen gaan wanneer er meer gefundeerde argumenten op tafel komen.
Tenslotte nog enkele opmerkingen die meer van staatsrechtelijke aard zijn. De eerste is de vraag of het juist is, als investeringsdatum te nemen de datum waarop het wetsontwerp door de Tweede Kamer is aanvaard. Getuigt dit wel van de nodige eerbied voor de functie van de Eerste Kamer en de functie van H. M. de Koningin, het staatshoofd?
Wij vinden dit staatsrechtelijk een onjuiste gang van zaken en bepleiten dan ook een ingangsdatum zoals die normaal is, vallende na de plaatsing in het Staatsblad. De tweede kwestie heeft betrekking op het feit dat de wetgever zichzelf de plicht oplegt om wettelijke regelingen te maken. Is dat een fraaie zaak? Ik wijs op artikel 5 waarin dat wordt gesteld. Geeft de wetgever zichzelf dan niet een brevet van onvermogen, zo vragen wij.
SPOED NIET BEVORDERUJK VOOR GOEDE WETGEVING.
Wij ontkomen niet aan de indruk dat de spoed die vooral de laatste tijd is gezet niet bevorderlijk kan zijn voor een goede wetgeving; het ware ons liever geweest wanneer er meer tijd zou zijn geweest om de WIR-SIR-combinatie op haar merites te bezien, ook al zou dat gepaard hebben moeten gaan met een tijdelijke verlenging van de vervroegde afschrijving. Nu het reeds door mij gememoreerde tijdsverloop van IV2 jaar er is, kan de Europese Commissie hier tegen toch moeilijk bezwaar maken. Het blijft (Miduidelijk uit de officiële stukken waarom een combinatie WIR/ SIR wel aanvaard wordt en de oorspronkelijke gedachte niet. Precedentwerking? Is dat misschien de reden? Maar de andere lidstaten kunnen toch ook hoge algemene premies verlenen en heffingen leggen op congestiegebieden? En dan bereiken zij hetzelfde als wat in het wetsontwerp stond!
De invoering van het nieuwe stelsel heeft ook invloed met name in de IB-sfeer voor belastingplichtigen met studerende kinderen, die individuele huursubsidie krijgen, die buitengewone lasten, giften enz. hebben. Juist wanneer het gaat om de zelfstandigen. De Staatssecretaris heeft gewezen op de mogelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule. Maar dan rijst wel de vraag hoe dit gepast kan worden in het beleid terzake.
Dan verwijs ik naar de discussie die terzake nog niet zo lang geleden met de voorganger van de Staatssecretaris over de toepassing van de hardheidsclausule is gevoerd. Moet ik uit de mededeling afleiden dat hij een wat ruimer standpunt zal innemen?
Daarvan neem ik dan graag akte! Het zal u duidelijk zijn dat dit wetsontwerp en de nieuwe binding aan de SIR-heffing ons niet onverdeeld gunstig voorkomen. Wij wachten het antwoord van de bewindslieden af en zouden bij de afweging van ons oordeel met name ook willen laten meewegen dat dit kabinet kiest, principieel kiest voor objectieve en de rechtszekerheid bevorderende criteria als het gaat om gerichte maatregelen. Dat vindt onze fractie van belang. Als er zinvolle en verantwoorde nieuwe elementen kunnen worden ingevoerd op basis van objectiviteit en rechtszekerheid en in het geheel toch de nadruk blijft liggen op globaal gerichte steun, dan willen wij daarover gaarne meedenken want het gaat toch om met alle gebrek die aan mensenwerk verbonden is toch om het doel: de de bevordering van de werkgelegenheid, versterking van zwakke regio's en evenzeer de bestrijding van milieuverontreiniging en andere kwalijke ontwikkelingen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1978
De Banier | 8 Pagina's