Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hulpverlening aan minderjarigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hulpverlening aan minderjarigen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorstel van wet van de leden Roethof en Haas-Berger tot aanvulling van artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht

door Ds. Abma

ALGEMENE GEZICHTSPUNTEN

Wij zouden gemakkelijk in de verleiding komen om bij gelegenheid van de behandeling van dit initiatief-ontwerp beschouwingen te wijden aan het totale vraagstuk van de bejegening door de wetgever van de verhouding ouders-kinderen. Gedachtig aan het feit dat de indieners bij herhaling de beperkte opzet van hun wetsvoorstel benadrukken, willen wij ervoor waken ons in breedvoerige beschouwingen te verliezen. Toch is het wenselijk dat de benadering van het wetsontwerp verduidelijkt wordt aan de hand van enige algemene gezichtspunten. Ook de indieners kijken tenslotte verder. Want hoewel zij hun bijdrage aan de wetgeving op dit punt aanduiden als „een bescheiden initiatief" (Mem. v. Antw. blz. 3), toch is het ons evenmin ontgaan dat zij in de Memorie van Toelichting (blz. 7) schrijven: „In de tweede plaats wordt een begin gemaakt met het openbreken van de wetgeving door de wensen en belangen van het kind als een zelfstandig element in de overweging te betrekken". De indieners pogen slechts een oplossing te geven voor wat zij als een deelprobleem kenschetsen. In de Nota n.a.v. het Eindverslag (blz. 1) wordt nog eens herhaald dat het totale probleem alleen op werkelijk bevredigende wijze kan worden opgelost door wijziging van de rechtspositie van de minderjarigen.

Wij hebben van de aanvang af (Voorlopig Verslag blz. 8) bezwaar gemaakt tegen de beperkte opzet, zonder overigens uit te spreken dat wij de totaalaanpak van de indieners zouden voorstaan. Want de belangrijkste vraag voor ons is en blijft of men in de oplossing van deelproblemen kan meegaan zonder dat men de positie van de minderjarigen in het geding brengt. (Wij hopen daar bij onze beschouwing over het wetsontwerp zelf aanstonds nog op terug te komen). Want de indieners kunnen op blz. 2 van de Nota n.a.v. het Eindverslag wel verzekeren dat - ondanks de nietstrafbaarheid van de zorgvuldige hulpverlener - de mogelijkheid bUjft bestaan voor de politie om de minderjarige aan te houden en naar zijn ouders terug te geleiden en dat de ouders via een civielrechtelijke procedure de hulpverlener kunnen doen verpUchten zijn medewerking te verlenen aan het terugbrengen van de minderjarige, de vraag bUjft voor ons nog steeds of aanneming van het thans in bespreking zijnde voorstel geen neveneffecten heeft ook voor de zojuist genoemde mogelijkheden.

OUDERLIJK GEZAG

De wetgever omschrijft het begrip „ouderlijke macht" niet. Wij zouden wat ons betreft niet bij voorkeur willen spreken van ouderlijke macht, niet omdat wij het woord macht een vies woord vinden, maar omdat onzes inziens bij het bepalen van de ouderlijke macht het dienstbaar karakter van die macht benadrukt moet worden.

Dat kan door te spreken over het ouderlijk gezag of over de ouderüjke verantwoordelijkheid. Om die verantwoordelijkheid gestalte te geven en dat gezag uit te oefenen is macht nodig als instrument. De ouderlijke macht isgeen doel in zichzelf en daarom ook niet ongenormeerd absoluut. Het ouderlijk gezag is een zaak van rechten èn plichten. In de huidige discussies wordt het zgn. „volledige" karakter van het ouderlijk gezag nogal eens ge­

gispt. Wat ons betreft valt niet zozeer de nadruk op de volledigheid van het ouderUjk gezag als wel op de exclusiviteit van dat gezag. Deze exclusiviteit wordt niet gefundeerd op stellingen die erop neerkomen dat „de kinderen van de ouders zijn" maar deze rust in de primaire taak welke ouders hebben. De ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. Slechts in extreme situaties vindt toetsing van het gebruik van het ouderlijk gezag plaats door de overheid, als n.l. het belang van het kind (ernstig) gevaar loopt. Ingrijpen is dan mogelijk middels voorlopige toevertrouwing, onder toezichtstelling, ontheffing of zelfs ontzetting. Het zijn de ouders of het is de overheid die het gezag uitoefent, geen derde persoon of instantie. (Onder ouders begrijpen wij uiteraard ook voogden).

REVOLUTIONAIRE AKTIE

De beperkte opzet van het wetsontwerp - uitsluiting van de strafbaarheid van de zg. zorgvuldige hulpverlener — zou de gedachte op kunnen roepen dat de indieners voornamelijk het oog gehad hebben op de z.g. alternatieve hulpverlening. Dat zou een misverstand zijn. In de Memorie van Antwoord (blz. 1 en 4) en in de Nota n.a.v. het Eindverslag lezen we dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen alternatieve en traditionele, professionele en incidentele hulpverleners. Toch zal het niet toevallig genoemd moeten worden dat de problemen die de aanleiding vormden tot de indiening van het voorstel zich uitsluitend voorgedaan hadden met zgn. alternatieve hulpverleners. Het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 oktober 1973, hetwelk door de indieners genoemd wordt, betrof immers zo'n geval en eerst ruim drie jaar later (ruim een jaar na indiening van het initiatief — deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak die een hulpverlener van een erkende instantie betrof (HR 18-l-'77).

Voorzover de alternatieve hulpverlening in deze een rol gespeeld heeft, is het goed dat wij ons het karakter daarvan realiseren. Zij huldigt toch immers de opvatting dat het verlenen van hulp gekoppeld moet worden aan het voeren van sociale aktie teneinde de bestaande structuren in de maatschappij te slechten.

Revolutionair élan en radicalisme zijn aan dit streven niet vreemd. En het is toch een kenmerk van alle revolutio-

naire aktie dat het opnieuw wil beginnen, met een schone lei, met een nieuwe generatie die daartoe losgemaakt, gescheiden moet worden - niet eens zozeer in fysiek als wel in ideëel opzicht — van de oudere generatie. Dat kunnen wij niet vergeten als wij pogen het voorstel in een wat bredere contekst te plaatsen. Maar tegelijkertijd laten we ook goed tot ons doordringen hetgeen de initiatiefnemers op blz. 5 van de Memorie van Antwoord opmerken: „Een onderscheiding te maken tussen alternatieve en traditionele hulpverlening is ook minder relevant geworden doordat het functioneren van de eerstgenoemde het effect gehad heeft dat er zich ook een wijziging heeft voorgedaan in de oriëntatie op de cUënt bij de traditionele hulpverlening". Niet alleen wie de, naam van alternatieven dragen zijn alternatief.

DE GESCHIEDENIS

De initiatiefnemers ontlenen een gewichtig argument voor hun voorstel - het scheppen van een strafuitsluitingsgrond voor de bona fide hulpverlener - aan de geschiedenis. Naar zij op blz. 1 van de Nota n.a.v. het Eindverslag zeggen heeft de 19-eeuwse wetgever nimmer de bedoeling gehad noch kan deze de bedoeUng gehad hebben zorgvuldige hulpverleners, die zich enige tijd over een weggelopen minderjarige ontfermen teneinde de relatie met de ouders te herstellen, onder de werking van artikel 280 van het Wetboek van Strafrecht te laten vallen. Dit moge zo . zijn, maar denken de indieners dat de wetgever van 1880 zich vermoedehjk voor heeft kunnen stellen dat hulpverlenende instanties hun medewerking zouden weigeren om een weggelopen mindeijarige naar zijn ouderlijk huis terug te brengen? Bij het formuleren van art. 280 Sr. zal men inderdaad aan anderen dan bona fide hulpverleners gedacht hebben maar men zal het niet voor mogeUjk gehouden hebben dat anderen dan de ouders zouden besUssen over wat in het belang van hun kind geacht wordt.

Bij de beoordehng van art. 280 - en bij de beoordeling van wat wordt voorgesteld als verbeteringen van dat artikel - zullen wij naar onze mening enige fundamentele uitganspunten achter het artikel in het oog moeten vatten.

Ten eerste bUjkt dat het artikel niet alleen de slachtoffers maar ook de rechten van de ouders beschermen wil, want ook het verbergen van een minderjarige die zichzelf aan het wettig over hem gesteld gezag onttrokken heeft is strafbaar gesteld. Vervolgens blijkt dat het hier niet alleen, ingevolge boek 2 titel 18, over een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid handelt maar tevens over een deüct tegen de openbare orde of tegen het openbaar gezag: het weigeren van medewerking bij de opsporing van minderjarigen, de vrije werking van poUtie en justitie. Het artikel wil aldus een probaat beschermingsmiddel bieden tegen nietgelegitimeerde inmenging in de uitoefening van de ouderüjke macht en de taak van poUtie en justitie. De achtergrond is dat men de belangen van de minderjarige wil beschermen. Aan de andere kant is het artikel ook afgestemd op de reaÜteit. Het weglopen als zodanig is niet strafbaar gesteld. Niet elk weglopen, elke ongeoorloofde afwezigheid behoeft als een zich onttrekken aan het wettig gezag aangemerkt te worden. Het niet-akkoord gaan der ouders is voorwaarde. Ook aan derden-hulpverleners geeft het ar-

Vervolg op pagina 4 Vervolg van pagina 3

tikel ruimte. Het enkel bij zich houden of onderdak verschaffen is niet strafbaar; men moet de opzet hebben het kind te laten onderduiken. Ook is actieve medewerking aan de opsporing niet voorgeschreven; slechts het om de tuin leiden van de politie is strafbaar. Het artikel bevat geen belemmering voor de alternatieve hulpverlening als zodanig. De alternatieve hulpverlener heeft alle ruimte maar kan het verbergen van de minderjarige niet motiveren met de vrees voor terugbrenging van het kind bij de ouders omdat het „nasporen" in het artikel niet tot doel heeft het terugbrengen van het kind, maar slechts om vast te stellen waar de minderjarige is; op dat laatste hebben ouders altijd recht en het is tevens een openbaar belang. Voor ons is derhalve de grote vraag: waarom is aanvulling van artikel 280 nodig ten behoeve van de bona fide hulpverleners als niet de bedoeling is een in beginsel eigenmachtig, concurrerend met de ouders optreden op wat nog steeds volgens de geldende burgerlijke wet - de norm waarvan artikel 280 de sanktie vormt - het exclusieve terrein van de ouders is?

GROTE VRAAGTEKENS

Hoe onschuldig en beperkt men de wetswijziging ook voorstelt, er wordt toch geknabbeld aan de rechten van de ouders en er wordt een zelfbeschikkingsrecht voor de minderjarige gecreëerd. Waaraan zouden de hulpverleners anders het recht kunnen ontlenen om zich - zij het dan zgn. gecontroleerd - eigenmachtig op het terrein dat thans nog aan de ouders toebehoort te bewegen?

Vanuit deze optiek plaatsen wij ook grote vraagtekens bij de zorgvuldigheid van de hulpverlening en de controle daarvan. Ons voornaamste bezwaar is wel dat de controle, afgezien van de inhoud, te laat komt, n.I. niet ten tijde van de hulpverlening maar eerst in een strafproces. Pas dan komt de zorgvuldigheid ter toetsing. We laten nu het strijdpunt door wie deze toetsing het beste uitgevoerd kan worden, de strafrechter of de kinderrechter, maar rusten al achten wij de argumenten tegen de laatste instantie nog steeds niet overtuigend. Er zouden effectieve controlemogelijkheden moeten bestaan vanaf het moment dat de hulpverlener als zodanig bemoeienis heeft met de minderjarige. Wie is dan bevoegd de hulpverlening die niet uitgaat van overheidswege te toetsen? Welk houvast biedt een code die geen tuchtrechtelijke basis heeft? Wie heeft enige „vat" op een „ongebonden" hulpverlener?

Büjkens de Memorie van Antwoord (blz. 7) en de Nota n.a.v. het Eindverslag (blz. 2) heeft de minderjarige zelf ook een stem bij de toetsing van de zorgvuldigheid. Die stem behoeft „niet doorslaggevend" te zijn maar ze vormt wel een „relevante aanwijzing", aldus de indieners.

Wat mogen wij van het oordeel van de minderjarige verwachten als de alternatieve hulpverlener krachtens zijn uitgangspunt zich niet naast - zoals de Memorie van Antwoord blz. 4 zegt - maar onvoorwaardelijk achter de cliënt opstelt?

Er resten ons nog een tweetal technische vragen. Als bekend is in de artikelen 279 en 280 ook het oud-vaderlandse deüct kinderdieverij, of moderner gezegd: kidnapping, verwerkt. Geldt de exceptie ook bij het verbergen van kinderen die onttrokken zijn aan het wettig gezag, dus bij gekiïaapte kinderen? Men kan denken aan de strijd om de kinderen als de ouders zijn gescheiden. Artikel 280 kan toch immers omdat het verbergen geen strafbare deehieming aan het verbergen is, niet naast 279 gemist worden bij de bestrijding van kidnapping?

In het Reformatorisch Dagblad van 31 december 1975 lezen wij de stelling dat op grond van de uitspraak van de Europese commissie voor de rechten van de mens (16 december 1974, gepubliceerd in de Nederlandse Jurisprudentie 1975 no. 474) dit wetsontwerp strijdig zou wezen met artikel 8 van het Verdrag van Rome tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hoe denken de indieners hierover?

WEERSTA HET BEGIN!

Uit het betoog tot dusver is genoegzaam duidelijk dat onze fractie de grootste moeite heeft met het initiatief. Indieners betuigen hun spijt dat zij de leden van de fracties van D'66 en SGP niet of nog niet hebben kunnen overtuigen van de wenselijkheid van de door hen geboden oplossing. Inderdaad is het slechts een deel van de gehele problematiek die pas binnen een wijziging van de rechtspositie van minderjarigen bevredigend kan worden geregeld.

Dit initiatief maakt echter een begin dat naar ons gevoelen ongewenst is. Wij duchten dat indieners het water opening verschaffen. Na ons de vloed is voor mijn fractie niet de leus. Liever zeggen we: weersta het begin!

Indieners konden ons niet overtuigen. Dat is een gevolg van de omstandigheid dat onzerzijds een serieuze overtuiging in het geding wordt betrokken. Voor ons is niet als reeds uiteengezet de macht van de ouders het belangrijk gegeven. Er is meer aan de orde dan kennis, inkomen en macht in dit land. Het gaat als gezegd om het gezag van de ouders. Dit gezag is de ouders volgens geloofsovertuiging opgedragen. Een gewichtige uitspraak is voor ons de belijdenis dat God de kinderen door de hand van de ouders regeert. Daaraan mag niemand zo maar tornen of turnen. Geenszins huldigen wij de opvatting dat dit ouderlijk gezag geen feilen kan vertonen. Absoluut niet. Wij reali­ seren ons het woord dat de ouders als gebod is opgelegd dat zij hun kinderen niet tot toorn mogen verwekken. Een dergelijke uitspraak wordt niet voor niets geuit.

Conflictsituaties zijn derhalve per definitie niet uitgesloten. Het gaat ons echter te ver een hulpverlener van wiens onpartijdigheid wij niet kunnen uitgaan, straffeloos te stellen.

Indieners menen te mogen uitgaan van een geheel andere situatie dan die in 1879 de wetgever voor ogen stond. Maar of elk baatzuchtig oogmerk en iedere bedoeling tot ongeoorloofde handeling afwezig is, geldt voor ons als vraag. In ieder geval zijn wij niet overtuigd van een objectieve, neutrale aanpak van de hulpverlener.

Formeel wordt de zeggenschap niet aan de ouders ontnomen, zeggen indieners. Wanneer ik stuit op de uitdrukking: formeel niet, maak ik mij ongerust. Wat dan wel, vraag je je af. De naam van het initiatief. Hulpverlening aan minderjarigen doet het al direct niet bij ons. Die suggereert te zeer dat minderjarigen per definitie en bij voorbaat in hun gelijk staan. Men zou een oplossing moeten zoeken die hulp verleent met de bedoeling de harten van de kinderen tot hun ouders weder te brengen en de harten van de ouders tot hun kinderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1978

De Banier | 8 Pagina's

Hulpverlening aan minderjarigen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1978

De Banier | 8 Pagina's