Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de positie van de kiesverenigingen ten opzichte van de partij in het licht van het nieuwe verenigingsrecht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de positie van de kiesverenigingen ten opzichte van de partij in het licht van het nieuwe verenigingsrecht

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

door mr. G. Holdijk

Regelmatig bereiken ons dit jaar vragen en verzoeken om advies betreffende de rechtspositie van de kiesverenigingen. De aanleiding blijkt nogal eens te zijn het feit dat de penningmeester een girorekening ten name van de kiesvereniging wü openen en dat hem dan bij die gelegenheid door de betreffende PTT-ambtenaar gevraagd wordt het inschrijvingsnummer van de vereniging op te geven. Het is met name langs deze, maar mogelijk ook nog wel langs andere weg dat de besturen van de kiesverenigingen geconfronteerd worden met het nieuwe verenigingsrecht. Men ziet zich dan voor problemen geplaatst: Waarom is zo'n inschrijvingsnummer nu ineens - anders dan vroeger - nodig en hoe komen wij aan zo'n nummer. Uit het vervolg van dit stukje zal wel duidelijk worden dat er nog veel meer vragen rijzen; de gestelde vragen zijn eigenlijk het bekende topje van de ijsberg. Er moeten eerst een aantal onderliggende vragen beantwoord worden vooraleer men op een verantwoorde wijze in kan gaan op de aan de oppervlakte komende vragen. Het is allemaal niet zo moeilijk, maar het ontbreekt gewoonweg aan duidelijkheid. We hopen de gewenste duidelijkheid in het onderstaande te verschaffen, zonder ons met de illusie te koesteren dat alle vragen beantwoord zijn.

Om misverstanden of het maken van verkeerde gevolgtrekkingen te voorkomen merk ik met nadruk op dat, na enige algemene opmerkingen over het nieuwe verenigingsrecht, het geschrevene uitsluitend op de kiesverenigingen betrekking heeft, voorzover niet anders blijkt. Men moet dus aan hetgeen over de kiesverenigingen gezegd wordt niet zondermeer toe gaan passen op andersoortige verenigingen als schoolverenigingen, kerkelijke en andere verenigingen. Want bij andere verenigingen dan kiesverenigingen ligt het soms heel verschillend. Men moet elke vereniging op zichzelf beschouwen. Algemene beschouwingen die alle (gewone) verenigingen raken moet men hier dus vooral niet te veel zoeken. Daarvoor zij verwezen naar de wet, de handboeken, de commentaren, etc.

1. HET NIEUWE VERENIGINGS­ RECHT VAN BOEK 2 NBW

Voor wie het nog niet wist: op 26 juli 1976 is Boek 2 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Dit gebeuren maakte onderdeel uit van een grootscheeps proces van wetsherziening, de vernieuwing van het Burgerlijk Wetboek. Op het ogenblik zijn twee onderdelen (Boeken) van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Boek 1 dat handelt over het personen-en familierecht, trad in werking op 1 januari 1970. Boek 2 bevat het zgn. rechtspersonenrecht, waartoe o.a. behoort het venpootschaps-en het verenigingsrecht.

Het vennootschapsrecht blijft buiten beschouwing verder. Het verenigingsrecht omvat het recht betreffende de „gewone" vereniging, de coöperatieve vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij. In het vervolg gaat het uiteraard alleen over de „gewone" vereniging.

Het verenigingsrecht was sterk verouderd, vertoonde vele lacunes en was zeer verbrokkeld gecodificeerd. Het oude recht werd behalve door het Burgerlijk Wetboek voornamelijk beheerst door de uit 1855 daterende „Wet tot regehng en beperking der uitoefening van het recht van vereniging en vergadering". Uit deze wet zijn de aan zovele bestuurders van verenigingen bekende „Koninklijke Goedkeuring" of „erkenning", de oprichting voor 29 jaar (en 11 maanden), de bijlage van de Staatscourant en andere fenomenen afkomstig. Niettemin hebben vele duizenden verenigingen zich goed weten te redden (of was het soms behelpen? ) met die oude regeling.

Er is betrekkelijk weinig over de toepassing van de oude wet geprocedeerd. De meeste problemen ontstonden met de niet-erkende verenigingen en verenigingen waarvan de statutaire duur was verstreken. Interne problemen, dus conflicten tussen bestuur en leden e.d., zijn slechts enkele malen voor de rechter uitgevochten.

Maar genoeg over de oude wetgeving. Het nieuwe recht heeft gevolgen voor alle verenigingen. Nieuwe verenigingen moeten bij hun oprichting rekening houden met en voldoen aan de nieuwe wettelijke regels. Bestaande verenigingen zullen zich moeten aanpassen aan de nieuwe wet en zullen zonodig hun statuten moeten herzien. Voor deze aanpassing hebben zij de tijd tot 26 juH 1979. Het is niet altijd even duidelijk hoe die aanpassing zal moeten geschieden: de wet is in opzet zeer elastisch en treedt zelden in details. Vooral voor de vereniging met afdelingen kan de wet vele nieuwe onzekerheden scheppen.

De rechtspositie van de afdeling zal ingrijpend kunnen veranderen.

Verschillen tussen oud en nieuw

Eén van de belangrijkste verschillen van het oude in vergelijking met het nieuwe recht is dat het onderscheid tussen rechtspersoonlijkheid bezittende (zgn. koninklijk goedgekeurde of erkende) vereniging en niet-rechtspersoonlijkheid bezittende (zgn. nietgoedgekeurde of niet-erkende) verenigingen is vervallen.

Onder het nieuwe recht bezitten alle verenigingen rechtspersoonlijkheid.

Het instituut van de koninklijke goedkeuring op de statuten bestaat niet meer. Goedkeuring behoeft (of beter: kan) niet meer gevraagd worden.

De duurverlenging (in verband met verstrijken van de 29-jaar termijn) bij het Ministerie van Justitie kan nog wel gevraagd worden. Maar ook dat zal steeds minder worden, omdat het onder het nieuwe recht mogelijk is, zowel bij nieuw op te richten als bij bestaande verenigingen die de statutenbepaling betreffende de duur van de vereniging wijzigen, dat de meeste, zo niet alle verenigingen aangegaan kunnen en zullen worden voor onbepaalde tijd. Nu alle verenigingen als zodanig rechtspersoon zijn, komt dan wel de vraag naar voren wat een vereniging is. Welke kenmerken moeten aanwezig zijn? Dit is geen eenvoudige vraag voor de theorie; in de praktijk zal het veelal wel duidelijk zijn of men met een vereniging of met een ander verband, een comité, een actiegroep, enz. te maken heeft. Er zijn natuurlijk twijfelgevallen. Bij een vereniging horen vier kenmerken: Er is (1) een samenwerkingsverband tussen (2) de leden. Binnen dit samenwerkingsverband zijn (3) regels gesteld. De samenwerking richt zich op (4) een bepaald doel. Ofschoon alle verenigingen (ook de bestaande vanaf 26 juli 1976) rechtspersoon zijn, ze zijn niet allemaal gelijk qua rechtsbevoegdheid. Er zijn verenigingen met volledige en verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid.

Volledige rechtsbevoegdheid heeft de vereniging die bij notariële akte is opgericht, of waarvan de statuten later (bijvoorbeeld bij gelegenheid van een statutenwijziging) in een notariële akte zijn opgenomen. Als zo'n vereniging de statuten wil wijzigen moet ook daarvan weer een notariële akte worden opgemaakt.

Beperkte rechtsbevoegdheid heeft de vereniging, die wordt opgericht zonder notariële akte, maar bijvoorbeeld bij mondelinge afspraak of bij een onderhandse akte. De vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid kan geen registergoederen (bijvoorbeeld onroerende goederen) in eigendom verkrijgen. Die vereniging kan ook geen erfgenaam zijn, maar wel kan zij legaten-aanvaarden. Wie namens zo'n vereniging een rechtsbehandeling verricht (bijvoorbeeld koopt, verkoopt of een andere overeenkomst sluit) is hoofdelijk (d.w.z. ieder bestuurslid voor het geheel) aansprakelijk naast de vereniging. Bestuursleden van volledig rechtsbevoegde verenigingen zijn als ze zich tenminste aan regels van statuten gehouden hebben, nooit in hun persoonlijk vermogen aansprakelijk; slechts het vermogen van de vereniging-rechtspersoon kan door schuldeisers van de vereniging uitgewonnen worden.

Nog een nieuwigheid die Boek 2 ons gebracht heeft is het verenigingsregister. Dit register wordt aangehouden door de Kamers van Koophandel. Alle gemeenten in Nederland zijn ingedeeld in het ressort van één van de 37 Kamers van Koophandel en Fabrieken, kortweg Kamers van Koophandel genoemd. De openbare registers, die de Kamers van Koophandel bijhouden, zijn in de praktijk gemakkelijk en vlot te raadplegen en bovendien is die raadpleging goedkoop of zelfs gratis. Vooral degenen die met een vereniging(sbestuurder) rechtshandelingen verrichten of zij die de vereniging als erfgenaam zouden willen benoemen zullen belang bij dit register hebben. Wat in het openbaar register is ingeschreven mag door de buitenwereld voor waar gehouden worden. De vereniging zelf kan zich niet op de onjuistheid of onvolledigheid van de inschrijving beroepen.

AlUe verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid moeten ervoor zorgdragen dat zij in dat register worden ingeschreven. Zolang dat niet is gebeurd, is iedere bestuurder naast de vereniging aansprakelijk. Behalve de statuten dienen ook de namen en verdere gegevens van bestuursleden en (eventueel) van anderen, die volgens de statuten bevoegd zijn namens de vereniging op te treden, in het register vermeld zijn. Jaarlijks moet eeri nieuwe opgave gedaan worden van eventuele veranderingen van bestuursleden. Statutenwijziging moet onmiddellijk ingeschreven worden.

Verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid kunnen zich in het verenigingsregister laten inschrijven. Dat heeft een voordeel: wie bevoegd voor de vereniging optreedt, kan dan pas worden aangesproken voorzover de

Vervolg op pagina 4 Vervoljï van pagina 3

tegenpartij aannemelijk kan maken dat de vereniging niet aan haar verplichtingen zal voldoen. Dus ook al zijn de statuten van een vereniging niet in een notariële akte opgenomen is het desniettemin mogelijk om de vereniging in het register te doen inschrijven.

2. DE STAATKUNDIG GEREFOR­ MEERDE PARTIJ ALS VERENIGING

De SGP is, ondanks de benaming „partij", ook een vereniging (zie de slotzin van artikel 1 van de statuten). De partij heeft lange tijd, vanaf de oprichting op 24 april 1918 tot 5 juli 1971, bestaan als een niet-rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging. Waarom eerst in 1971 en niet eerder koninklijke goedkeuring op de statuten is gevraagd is mij niet bekend. In ieder geval was de partij op het moment van het inwerkingtreden van Boek 2 NBW, 26 juli 1976 een rechtspersoonlij kheidbezittende vereniging. De duur van de partij loopt tot 31 december 1999. (voor dit alles zie artikel 1 van de statuten). Welke consequenties heeft het gebeuren op 26 juli 1976 nu voor de partij?

Dat de partij rechtspersoon is, was al buiten kijf. Maar of zij een volledig rechtsbevoegde vereniging is hangt at van het feit of de statuten destijds (vóór 26 juli 1976) of nadien in een notariële akte zijn opgenomen. (Ik weet niet of dat gebeurd is, maar ik vermoed van niet). Als dat niet het geval is heeft de vereniging desondanks volledige rechtsbevoegdheid, omdat dit in het overgangsrecht zo geregeld is. Maar deze volledige rechtsbevoegdheid zal, indien de statuten niet vóór 26 juli 1979 in een notariële akte worden opgenomen, met ingang van die datum vervallen tot beperkte rechtsbevoegdheid.

Ook met de inschrijving zou men maximaal tot 26 juli 1979 kunnen wachten. Is het dan nog niet gebeurd dan zouden de bestuurders naast de vereniging aansprakelijk worden, wat ze nu niet zijn. Let wel, het gaat hier om een subsidiaire aansprakelijkheid naast de vereniging voorzover de wederpartij aannemelijk maakt dat de vereniging niet aan de verbintenis zal voldoen.

Het heeft geen zin hier nu nader in te gaan op de rechtspositie van de partij en de aansprakelijkheid van de bestuursleden.

3. KIESVERENIGINGEN/AFDE­ LINGEN

Thans verdient de plaats van de kiesverenigingen aandacht. Over de organisatie van de partij wordt in artikel 4 van de statuten o.m. het volgende gezegd: „De partij is onderverdeeld in plaatselijke kiesverenigingen, die in hun reglement de in artikel 2 genoemde grondslag hebben aanvaard". Het woord „onderverdeeld" doet denken aan afdelingen. De vraag komt onmiddellijk op wat precies de status van die afdelingen is. Men zou, zonder verder te lezen, een ogenblik op de gedachte kunnen komen dat de kiesverenigingen als plaatselijke (gemeentelijke) verbanden de leden van de partij vormen. Maar dife gedachte wordt snel geloochenstraft, waar wij in artikel 5 der statuten o.m. lezen: „leden der partij zijn zij, die zich bij de kiesvereniging in hun gemeente hebben aangesloten". Daaruit blijkt - en overigens a contrario uit het ontbreken van een statutaire voorziening dienaangaande - dat men nimmer rechtstreeks lid van de partij-vereniging kan zijn. Maar alvorens een uitspraak te doen over de status van de kiesverenigingenafdelingen onder het huidige recht is het m.i. goed eerst even onder ogen te zien hoe de zaak onder het oude recht lag. Wat voor de kiesvereniging geldt, geldt eveneens voor de statenkringvereniging en de provinciale vereniging.

Wat is een afdeling?

Om te beginnen moet opgemerkt wor­ den dat zowel in het oude als in het nieuwe recht de positie van de afdeling niet uitdrukkelijk is geregeld. In het algemeen kunnen we zeggen dat de groep leden die een afdeling vormt met een zekere zelfstandigheid naar buiten treedt. Vaak zal men kunnen stellen dat de afdeling zelfstandig aan het rechtsverkeer deelneemt. Anderzijds moet eveneens gezegd worden dat een afdeling van een vereniging zich in ieder geval hierdoor kenmerkt dat zij altijd een zekere afhankelijkheid - hoe gering die ook kan zijn - bezit ten opzichte van de (hoofd-)vereniging. De wijze waarop die afhankelijkheid juridisch is vastgelegd kan verschillen: door rechtsvorm, door structuur en door bevoegdheden. De grens tussen afdeling en vereniging enerzijds en tussen zelfstandige verenigingen die zich tot elkaar verbonden als hoofdvereniging en ondervereniging anderzijds zal niet altijd gemakkelijk te trekken zijn. Een afdeling kan immers zeer zelfstandig zijn en een vereniging kan sterk aan een andere vereniging gebonden zijn.

Zowel onder het oude als onder het nieuwe recht bevindt de afdeling zich tussen twee uitersten: enerzijds een groep leden van vereniging, die in afdeling zijn ondergebracht om bijvoorbeeld zuiver praktische redenen, zonder dat de „afdeling" genoemde groep ook maar enige zelfstandigheid bezit, anderzijds de afdeling met volledige rechtspersoonlijkheid (dus zelf ook een vereniging) die volledig zelfstandig opereert naast de hoofdvereniging. Alle mogelijke vormen van afdelingen kunnen een plaats vinden in alle mogelijke soorten van verenigingen.

Was/is een kiesvereniging een afdeling?

Hoe moeten we de kiesverenigingen in het licht van voorgaande algemene beschouwingen zien, om te beginnen onder het oude recht?

Hoewel artikel 4 van de statuten spreekt van „onderverdeeld in" en hoewel men hierin een zeer geringe mate van zelfstandigheid voor de plaatselijke kiesvereniging zou kunnen lezen, meen ik dat wij ons door dat woordgebruik niet moet laten misleiden. De werkelijkheid spreekt ook een woordje mee en in de werkelijkheid van alle dag speelden en spelen de kiesverenigingen een belangrijke en zelfstandige rol naast de partij. Ik denk ook dat wij, gezien de geaardheid van de SGP, de structuur van de protestantse kerken waarin men de leden van de SGP aantreft in het oog moet vatten. Ook daar is de plaatselijke gemeente, behalve deel van het geheel van het kerkverband, zeer zelfstandig. Men moet zelfs, kerkrechtelijk beschouwd, zeggen dat het accent bij de plaatselijke gemeente ligt.

Aan deze structuur van de kerken zullen wij ook mogen (moeten? ) denken bij de opbouw van de partij. Het denken in deze richting, pleit voor een grote mate van zelfstandigheid van de kiesverenigingen. De grote ruimte die de partij aan die plaatselijke, regionale en provinciale verenigingen laat enerzijds en de vrij algemene band die deze verenigingen aan de partij-vereniging bindt anderzijds, laat zich aflezen uit artikel 9 van de statuten en artikel 6 onder c en d van het algemeen reglement.

a. Vóór 1971

Onder het oude recht, vóór 1971 (dus voordat de partij-vereniging rechtspersoonlijkheid bezat), moest men zondermeer aannemen dat de afdelingen (kiesverenigingen) eveneens rechtspersoonlijkheid ontbeerden. Wanneer de afdelingen wel erkend zouden zijn, en daardoor rechtspersoonlijkheid zouden hebben gehad, dan zou het toch voor de hand gelegen hebben dat men deze erkenning eveneens voor de partij-vereniging gevraagd (en verkregen) zou hebben. Omdat dit vóór 1971 niet het geval was, was de partij-vereniging toen niet als rechtens zelfstandig subject te beschouwen en was het ook minder zin­ vol om een afdeling die wel een zelfstandig rechtssubject was nog als afdeling (hetgeen toch meebrengt: een onderdeel, onzelfstandig) te beschouwen.

De mogelijkheid is intussen niet uitgesloten dat een dergelijke figuur zich wel eens heeft voorgedaan, maar waarschijnlijk lijkt ze mij niet. Overigens kunnen we de vraag wat rechtens was vóór 1971 zonder bezwaar achter ons laten; belangrijk is slechts hoe de situatie op 26 juli 1976 was en hoe die daarna werd.

b. Van 1971 tot 26 juli 1976

Op 26 juH 1976 bezat de partij-vereniging rechtspersoonlijkheid. De kiesverenigingen, naar ik aanneem, niet omdat wellicht vrijwel geen enkele kiesvereniging koninklijke goedkeuring op zijn statuten zal hebben gevraagd. Gelet op de wijze waarop de verkrijging van dat lidmaatschap van de partij is geregeld in artikel 5 van de statuten, moet men toch zeggen dat de kiesverenigingen in belangrijke mate een zelfstandige positie iimamen en dat ze niet puur administratieve, onzelfstandige afdelingen waren. Men zou het beste kunnen spreken van hoofdvereniging (de partij) en ondervereniging (de kiesvereniging) — de laatste dus zonder rechtspersoonlijkheid! De inrichtingen van beide verenigingen moeten uit de aard der verhoudingen op elkaar afgestemd zijn, hetgeen o.m. blijkt uit het volgende. Het lidmaatschap van de hoofdvereniging wordt verkregen doordat men zich aanmeldt bij de ondervereniging. De financiële middelen van de hoofdvereniging bestaan uit afdrachten van de onderverenigingen (en natuurlijk eventueel eigen middelen van de hoofdvereniging), zie artikel 9 statuten. De algemene vergadering van de partij-hoofdvereniging is toegankelijk voor en het stemrecht aldaar wordt uitgeoefend door afgevaardigden van de kiesverenigingen - onderverenigingen (zie artikel 7 onder b en d van de statuten). Men zie ook nog de eerste zin van artikel 9 van de statuten, waar te lezen is dat het „huishoudelijk reglement" van kiesverenigingen geen bepalingen mag bevatten strijdig met de statuten of het algemeen reglement van de partij. (Opmerkelijk is dat hier over het „huishoudelijk reglement" gesproken wordt. Men zou daar uit af leiden kunnen dat men de regels die de orde van de kiesverenigingen bepalen van lagere orde zijn dan die van de partij. Was men zich bewust dat de kiesverenigingen geen rechtspersoonlijkheid bezaten? Anders ware het toch meer voor de handliggend geweest om van „statuten" te spreken.

c. Na 26 juli 1976

Hoe is de situatie nu, na 26 juli 1976? Wat betreft de partij is er niets veranderd en verandert er ook niets tot 26 juli 1979. We gaan er maar vanuit dat het hoofdbestuur vóór die datum de maatregelen neemt die nodig zijn om de positie van volledig rechtsbevoegde vereniging te behouden.

Wat betreft de kiesverenigingen is er wel iets veranderd. Zoals uit het voorgaande — zie onder „het nieuwe verenigingsrecht" - bleek, zijn vanaf 26 juli 1976 alle verenigingen automatisch rechtspersoonlij kheidbezittende verenigingen, eenvoudigweg omdat de kiesverenigingen de kenmerken van een vereniging bezitten. Men kan nu op nog sterkere gronden dan vóór 26 juli stellen dat de kiesverenigingen onderverenigingen zijn ten opzichte van de partij — hoofdvereniging.

Wanneer geen verdere stappen worden ondernomen is bij de kiesverenigingen sprake van verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid. Zij kunnen zich — zoals ook reeds werd vermeld - doen inschrijven in het verenigingsregister, waardoor de bestuurders secundair, na de vereniging zelf aansprakelijk worden. Wil een kiesvereniging alle aansprakelijkheid (tegenover derden natuurlijk) uitsluiten en willen zij bovendien registergoederen kunnen verwerven en als erfgenaam op kurmen treden dan moeten zij naar de notaris en hun statuten in een notariële akte laten opnemen. De notaris zorgt er dan voor dat de statuten aangepast worden aan de minimum eisen die de wet stelt aan volledig rechtsbevoegde verenigingen (aangenomen dat zulk een aanpassing nodig zou blijken). Hij zorgt er tevens voor dat de vereniging ingeschreven wordt in het verenigingsregister bij de Kamer van Koophandel. Eén en ander brengt natuurlijk wel kosten mee. Voor het opmaken en passeren van akten die de statuten vaststellen geldt een minimum-tarief van 230 gulden, exclusief kosten van registratie, omzetbelasting e.d. Minimumtarief wil zeggen dat de declaratie van de notaris hoger kan zijn bij ingewikkelde en tijdrovende gevallen of bij meer dan mormale bijkomende werkzaamheden. Het tarief van de Kamers van Koophandel per inschrijving in het verenigingsregister bedraagt thans 50 gulden per jaar of een gedeelte van een jaar.

Uit het voorgaande kan dus opgemaakt worden dat een notariële akte niet noodzakelijk is. Voor de inschrijving kan het bestuur van de kiesvereniging zelf zorgen. Formulieren hiervoor kunnen aangevraagd worden bij de Kamer van Koophandel. Na opgave van de verlangde gegevens plus twee exemplaren van de statuten en na storting van het verschuldigde bedrag ontvangt men een inschrijvingsnummer. En daarmee hebben we een antwoord gegeven op de vraag die de aanleiding vormde tot het schrijven van dit stukje.

Overweegt men de statuten in een notariële akte te laten opnemen dan kan de volgende vingerwijzing misschien dienstig zijn om het bestuur onnodig heen en weer geloop tussen notaris en de ledenvergadering (èn onnodig veel vergaderen) te voorkomen. Men kan twee wegen bewandelen. Of het bestuur gaat met de bestaande statuten naar de notaris en vraagt hem die aan de nieuwe wettelijke eisen aan te passen, waarna men dit ontwerp (eventueel aangevuld met statutenwijzigingen welke het bestuur nog voorstelt) aan de ledenvergadering ter goedkeuring voorlegt. Of men beslist éérst op de ledenvergadering over het voorstel tot statutenwijziging, echter niet zonder tevens te besluiten dat het bestuur gemachtigd is in de aangenomen statuten die wijzigingen aan te brengen, welke door de notaris, die de akte van vaststelling van de statuten zal passeren, in overweging worden gegeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1978

De Banier | 8 Pagina's

Over de positie van de kiesverenigingen ten opzichte van de partij in het licht van het nieuwe verenigingsrecht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1978

De Banier | 8 Pagina's