Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Integraal structuurplan noorden des lands

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Integraal structuurplan noorden des lands

14 minuten leestijd

door de heer Van Dis

ALGEMEEN

Het was een lange weg naar het Noorden des Lands. In 1971 werd het ISP aangekondigd in het regeerakkoord van het kabinet-Biesheuvel en op 9 a- pril 1979 werd het beleidsrapport Integraal Structuurplan Noorden des Lands aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Kabinet en colleges van gedeputeerde staten van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel hadden elkaar gevonden. Op diverse niveaus was vervolgens sprake van teleurstelling en verheuging. Teleurstelling omdat destijds de verwachtingen hoog waren gespannen terwijl allengs duidelijk werd, dat die op geen stukken na konden worden waargemaakt; verheuging omdat er uiteindelijk toch wat uit de bus is gekomen.

De colleges van gedeputeerde staten aanvaardden het onder het motto: „Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan". Een gevleugeld woord als het gaat om de smalle marges in de politiek. Waarom het echter stuk moest lopen wordt ook met zoveel woorden in het beleidsrapport gesignaleerd:

„Onderzoekinstellingen verwachtten naast opdrachten een ontwikkeling op het gebied van integrale planning in wetenschappelijk opzicht. Beleidsinstanties rekenden met een vooruitgang in de coördinatie van het beleid. Inspraakdeskundigen hoopten op een grotere participatie van de bevolking. Provinciale besturen en bevolkingsgroepen keken uit naar een verdere beleidsvorming ten gunste van het Noorden en naar een financiële versterking van het beleid (boter bij de vis."

Maar had men dat niet eerder kunnen bevroeden? Eén van de variabelen in het ambitieuze integrale en structurele planningssysteem had toch wel het mogelijk mislukken van deze wetenschappelijke opzet mogen wezen? Houdt verifieerbaar in dit opzicht ook niet in falsificeerbaar, althans als mogelijkheid?

VRUCHT VAN OPTIMISME

De opzet was vrucht van optimisme, waaraan de economische groei in de jaren '60 zeker niet vreemd is geweest. De welvaart en de groeikracht in het Westen des lands moesten gelijkmatiger verder gaan uitstralen naar de regio's. Geheel misplaatst was deze visie niet: de conjuncturele trekpaardfunctie van de Randstad bood voldoende aangrijpingspunten om perifere landsdelen de helpende hand te bieden in hun relatieve achterstand. De natuurlijke rijkdommen in het Zuiden werden vernageld, die van het Noorden in exploitatie genomen. Steenkool werd ingewisseld tegen gas, zozeer zelfs dat nu wordt gesproken over steenkoolvergassing in het Noorden. Het kan blijkbaar verkeren!

Maar goed, nu staan we weer met beide benen op de grond. Als hoogste wijsheid geldt nu de twee-fasen-planning. Na de oliecrisis, de verslechterde concurrentiepositie en de stagnerende wereldhandel wordt er gemikt op stagnatie tot 1981 van de regionale werkloosheidscomponent (het tegengaan van een relatieve achteruitgang van de werkgelegenheidssituatie in het Noorden) en voor de jaren 1982-1985 op een terugdringen c.q. wegwerken van de regionale component tot nul. Deze bescheidenheid siert het huidige beleid. Desondanks blijven er nog vele vragen.

ARBEID EN WERKLOOSHEID

De taakstelling tot eind 1981 luidt: 10.000 te scheppen arbeidsplaatsen. Voor de jaren 1982-1985: 10.000 a 12.000. Mijn spreektijd is te kort om hier verder in meer dan algemene zin op in te gaan. In hoeverre zullen aan deze cijfers geen al te absoluut karakter worden gegeven? Ligt het in de bedoeling om ze meer als toetssteen bij de voortgangscontrole te laten functioneren? Want er valt over onderdelen die ten slotte de einduitkomst zullen gaan uitmaken wel het nodige op te merken. Allereerst zullen de voorspelde gunstige conjuncturele gevolgen van Bestek '81 zo dit al geheel kan worden verwerkelijkt, in veel mindere mate voor het Noorden opgeld doen. Ik noem slechts één oorzaak: het verloop van de arbeidsplaatsen in de landbouw beweegt zich onafhankelijk van de conjunctuur (gelet op het groter aandeel van deze bedrijfstak in de noordelijke provincies). Daarom alleen al zijn extra inspanningen op hun plaats. Zijn in dit verband, terwille van het behoud van structurele werkgelegenheid, dan niet een voortzetting en aanpassing van het individuele steunbeleid, gericht op bedrijven met continuïteitsproblemen, van zeer groot belang?

Ten slotte gaat het hierbij om behoud van zo'n 1500 a 2500 arbeidsplaatsen. Uit de beantwoording van de vragen 146 t/m 148 blijkt niet alleen dat minder steunverlening zal worden gegeven, maar zelfs dat de gevoteerde 25 miljoen niet zal worden gebruikt. Moet hieruit niet worden geconcludeerd, dat de in de onlangs verschenen Sectornota genoemde criteria - 7% werkloosheid en 500 bedreigde arbeidsplaatsen - als te stringent moeten worden beschouwd? Met wat dit betreft niet de relatief hoge WSW/WAO-participatie in bepaalde delen van het Noorden niet mede in de beschouwing worden betrokken, alsook de invloed die de sluiting van bedrijven zélf heeft op de werkloosheid in het betrokken gebied?

MIDDEN-EN KLEINBEDRIJF

Een ander willekeurig punt, dat wij slechts mondjesmaat kunnen aanstippen, is de aandacht die we willen vragen voor het midden- en kleinbedrijf. Niet onderschat mag worden dat de veelheid van het MKB in het Noorden qua te treffen maatregelen een behoorlijk groot werkgelegenheidseffect kunnen sorteren. Dat noopt tot de vraag, of bij het toekennen van de uitbreidingspremie de hobbel, dat 35% van de investering in vaste activa met eigen middelen moeten geschieden, niet moet worden herzien? Berust deze eis niet op een te willekeurige vuistregel ter bepaling van een voldoende sterke financiële structuur, dat als gevolg hiervan vooral het kleine gevestigde bedrijf, dat niet de mogelijkheid heeft om via emissie van aandelen zich van eigen vermogen te voorzien en in het verleden onvoldoende winst heeft gemaakt om intern te groeien, van deze voorwaarde het slachtoffer dreigt te worden?

Een ander punt is het spreidingsbeleid. De 300 arbeidsplaatsen, te realiseren tot 1981, zijn een doekje voor het bloeden. Wij leggen ons daarbij neer, maar wel zouden we onze eis gehonoreerd willen zien dat het spreidingsbeleid zich vooral richt op het scheppen van nieuwe diensten en groeidiensten. Dat geeft minder pijn, zowel aan de gever als de ontvanger. Hoe taxeren de bewindslieden de mogelijkheden in deze subsidie naar regio te differen wordt geplaatst tegen de achtergrond van de noodzaak, dat een veelheid van nieuwe plaatsen moet worden vertaald in een betrekkelijk gering aantal te stichten dan wel over te plaatsen diensten of instellingen.

WERKGELEGENHEIDSEFFECTEN

De Wet op de investeringsrekening (WIR) kent een toeslag voor energiebesparende investeringen (± 10%). Zijn er geen goede redenen aanwezig om deze subsidie naar regio te differentiëren? Moet niet juist in de gebieden, waar geen vervangende werkgelegenheid is, voorkomen worden dat de verplichting tot zuivering leidt tot bedrijfssluiting?

Van vele zijden is opgemerkt dat de ramingen inzake de werkgelegenheidseffecten zeer optimistisch zijn. Vooral de particuliere sector lijdt onder het euvel van tekortschietende garanties. Zij krijgt 6000 plaatsen te scheppen, die geenszins zijn gebaseerd op keiharde veronderstellingen. Begrijpelijk is de zorg, ook in overige sectoren, die daardoor wordt opgeroepen want zo er al sprake van is, geldt hier toch zeker de vestzak-broekzaktheorie. Zullen bij een tegenvallende ontwikkeling in de particuliere sector andere mogelijkheden worden ontwikkeld dan het terugvallen in de sfeer van de arbeidsmaatregelen? Hoewel onontbeerlijk als tijdelijke maatregel, kan toch niet worden ontkend dat zij slechts noodverbanden zijn.

Welke projecten zouden gekwalificeerd opgenomen kunnen worden in het kader van een speerpuntenbeleid? Hoe te oordelen in dit verband over de instelling van de Stuurgroep Noordelijk Isolatiebeleid (SNOID)? Zal aan deze stuurgroep van rijkswege extra medewerking worden verleend?

Op deze plaats zou het eveneens zinvol zijn, enige aandacht te besteden aan de grote verborgen werkloosheid die in het Noorden heerst; een regio die de aanzuigende werking van een krappe arbeidsmarkt node heeft gemist; een regio die alleen in de „groeijaren" als overloopgebied in aanmerking kwam, een regio, tenslotte, die niet voor niets om een bijzondere aandacht heeft gevraagd! Het is geen eenvoudige zaak om in een kort tijdsbestek zoveel als mogelijk is recht te doen aan de veelheid van problemen die een behandeling van de onderhavige problematiek enigszins rechtvaardigen. Ik kan daarom niet anders dan snel overspringen op een ander onderwerp.

HET EEMSMONDGEBIED

Het Eemsmondgebied springt er inderdaad uit. De kernthematische relaties als „Grondgebruik en natuurlijk milieu", , , Platteland en stad" en „Individuele ontplooiing" laten we nu maar schieten. Wat dan nog resteert? Met voorbijzien van vele geraadpleegde stukken: de invulling van een program van actie.

Het Intergemeentelijk Overlegorgaan Werkgelegenheid Éemsmond heeft een Actieplan Werkgelegenheid opgesteld dat om reactie vraagt van de zijde van de Regering. Ik som in dit verband een aantal zaken op. De aanlanding van LNG op de Eemshaven dient niet opnieuw ter discussie te komen; ook voor het tot stand komen van eventuele volgprojecten wordt de aandacht gevraagd; de beschikbaarheid van ethyleen (pijpleiding, aanvoer per schip, winning uit aardgas (LNG) via een ethaankraker) als een onmisbaar onderdeel van de infrastructuur voor ethyleenproduktie; het behoud c.q. de uitbreiding van de chloorproduktie, de verwerking van magnesiumzouten tot magnesiummetaal en niet alleen tot magnesiumoxyde; de realisering van een assemblagebedrijf buitendijks in de Éemsmond ten einde de werfindustrie in staat te stellen de toekomstige markt voor zeeschepen onverkort en op efficiënte wijze te kunnen bedienen.

In het bijzonder voor dit laatste punt zouden wij een lans willen breken. Trouwens, over alle zojuist opgesomde actiepunten zouden wij het oordeel van een van de bewindslieden willen horen. En dan met een afweging van het voor en tegen want onomstreden zijn al deze wensen bepaald niet.

Kan ook nog nader worden ingegaan op een gewenste vervanging van de import van bouwstenen uit Engeland door een bescheiden steenindustrie in het Noorden? Zijn de saneringsplannen voor deze bedrijfstak niet te star om nu een en ander mogelijk te maken?

De zwakke regio's en zeker het Noorden verdienen het, in het centrum van onze aandacht te worden geplaatst. Afhankelijk als ze tevens zijn van onze nationale inspanningen moet dit ons allen aangaan. Bovenal begeren wij dat dit mag geschieden in biddend opzien tot Hem, aan Wiens zegen alles is gelegen.

UIT HET ANTWOORD VAN DE MINISTER (VAN AARDENNE)

NIET AL TE WETENSCHAPPELIJK

De heer Van Dis heeft erop gewezen dat de colleges van gedeputeerde staten dit stuk hebben aanvaard. Dat hebben zij niet voor niets gedaan. Hij heeft opgemerkt dat er een variabele ingevoerd had moeten worden en dat dit niet al te wetenschappelijk opgezet had moeten worden. Dat is in de praktijk ook gebleken. Wellicht is er te veel geloofd in de wetenschap van de planning. Wat er echter ten slotte uitgekomen is, is een politiek stuk dat in een vergadering van het kabinet met de vertegenwoordigers van de noordelijke besturen is besproken. Dat waren echt geen koffiepraatjes, waarover men het van tevoren al eens was. Daarbij is duidelijk onderhandeld; men zat als gelijke partners tegenover elkaar met één doel voor ogen, doch natuurlijk wel met verschillende gedachten over het tempo en de weg waarlangs dat doel zou moeten worden bereikt.

Ik heb er al op gewezen dat de criteria toch wat anders zijn geformuleerd dan vroeger het geval was. Door het stellen van het criteria is het juist mogelijk, in de zwakkere gebieden steun te bieden.

WAARDEVOLLE OPMERKING

Wat de heer Van Dis voorts heeft gezegd over het midden- en kleinbedrijf vind ik een waardevolle opmerking. Hij heeft gevraagd, of de eis van financiering niet te hoog wordt gesteld, als men over de uitbreidingen spreekt. Ik wil dat graag eens bekijken. Ik heb de indruk dat financiering in het algemeen voor ons bedrijfsleven een knelpunt is en dat wij bij individuele steun eigenlijk te veel rentabiliteitssteun geven. Dat zou eigenlijk niet moeten; financieringssteun zou dan wellicht eerder op zijn plaats kunnen zijn. Zonder hierover al toezeggingen te doen, neem ik de opmerkingen van de heer Van Dis graag mee. Hij krijgt hierover nadere informatie.

Voorts is gesproken over de kleine pasjes, die worden gezet. Wel, die kleine pasjes brengen ons misschien dichter bij het doel dan de grote sprong voorwaarts. Dat is ergens anders namelijk ook wel eens mislukt; men moet daarmee voorzichtig zijn. Met kleine pasjes kan je het doel soms heel goed benaderen.

REPLIEK

Ik dank beide bewindslieden voor hun antwoord. Ik dank met name de Minister van Economische Zaken voor zijn toezegging, dat de mogelijkheid van financieringsfaciliteiten voor het midden- en kleinbedrijf nader zal worden bestudeerd. Ik hoop, dat dit tot een positief resultaat zal leiden en dat wij daarvan dan zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.

Ook is gesteld, dat de werkloosheidsnorm van 7% niet alleen betrekking had op de mannelijke maar ook op de vrouwelijke sectoren. Dat is mij niet geheel duidelijk. Als dit percentage wordt gehandhaafd, wordt de norm wat verzwaard, terwijl ik had begrepen dat de norm wat zou worden verlaagd. Kan dit nader uiteen worden gezet?

Wat betreft de taakstelling voor de particuliere sector van 6000 plaatsen vond ik het antwoord zeer mager uitgevallen. Graag verneem ik een meer uitvoerig antwoord hierop.

De Minister zal later terugkomen op zaken, die ik in verband met het actieplan noemde. Ik neem aan dat dit ook geldt voor de opmerkingen, die ik maakte over de WIR, het voortzetten van het individuele steunbeleid ten aanzien van bedrijven met continuïteitsproblemen, het verloop van arbeidsplaatsen in de landbouw, het WAO- en WSW-aandeel in het Noorden, enz.

VERDERE BEANTWOORDING

7% Wat de vraag van de heer Van Dis over die 7% betreft, merk ik op dat het hier inderdaad gaat om een verlichting. Er zijn relatief meer vrouwelijke werklozen dan mannelijke werklozen. Als men die 7% betrekt op de totale beroepsbevolking, krijgt men een wat ander quotiënt dan wanneer men dat alleen op de mannen betrekt.

Over de taakstelling van de particuliere sector kunnen wij wellicht later nog spreken. Dat blijft natuurlijk altijd iets dat men moet benaderen via een aantal maatregelen, die men wel duidelijk kan richten (men denke aan de LNGaanlanding, een versterkt isolatieplan, etc). Beide zullen leiden tot arbeidsplaatsen in de particuliere sector, niet in de overheidssector, maar ze worden duidelijk door overheidshandelen uitgelokt.

WERKLOOSHEIDSCRITERIA

De heer Van Dis heeft gezegd dat bij de werkloosheidscriteria de WSW en de WAO eigenlijk meegenomen zouden moeten worden. Dat zou eigenlijk wel moeten. Wij hebben daar ook naar gezocht. Wij hebben aan alle kanten gezocht naar een mogelijke verfijning, ook door de vraagpositie op de arbeidsmarkt erin te disconteren. Het bleek echter niet mogelijk tot een duidelijk interpreteerbaar cijfer te komen. Dat bleek wel mogelijk te zijn bij het betrekken van de vrouwen op de arbeidsmarkt. Dat hebben wij dan ook onmiddellijk gedaan. Wij zijn natuurlijk altijd in voor verfijningen. Dit is helaas niet gelukt.

Overigens komen wij daarover uiteraard bij de Sectornota nog uitvoerig te spreken.

Dat het kabinet het wegwerken van de regionale component onderschrijft, heb ik langzamerhand naar ik meen wel voldoende betoogd. Ik maak nog eens een onderscheid tussen de doelstelling die wij in 1981 niet zullen halen en de taakstelling voor 1981 die wij wel zullen moeten halen.

BUITENDIJKSE ASSEMBLAGE-WERF

Ik sta in principe positief tegenover een buitendijkse assemblagewerf. Het moet natuurlijk wel een rendabele zaak zijn. Hetzelfde geldt voor de plannen van Harlingen om de exportstroom om te leiden. Dat is ook een zaak voor het bedrijfsleven zelf. Als men de exportstroom wil omleiden, dan zal men met een calculatie moeten komen, waaruit blijkt dat dit een aanmerkelijk voordelige zaak is. Wellicht kan de overheid dan de infrastructuur aanpassen. Wij hebben die buitenhaven niet voor niets gegraven. Als het aan komt op een klein stukje installatie, en de plaatselijke overheid heeft daarvoor steun van het Rijk nodig, dan kan daarover worden gesproken.

Wat de WIR betreft, merk ik op dat wij nog onvoldoende gegevens hebben. Zodra een en ander duidelijker wordt, zullen wij erop terugkomen. De gebiedsbegrenzing van de regionale gebieden van de WIR komt ongetwijfeld in de nieuwe nota inzake het regionaaleconomisch beleid volgend jaar aan de orde. De huidige periode loopt in 1980 af.

Wat de steenindustrie betreft, moet ik helaas het antwoord schuldig blijven. Een aantal jaren geleden hebben wij de steenindustrie gesaneerd. Daarna is het weer goed gegaan. Wij moeten op­ passen voor overinvesteringen, zodat wij weer problemen krijgen. Ik zal mij nader in deze zaak verdiepen.

Het is heel moeilijk om het speerpuntenbeleid regionaal te richten. Een speerpunt is in feite een activiteit op het terrein van de vernieuwing, die vooral op het markttechnische aspect moet worden bezien. Zo'n activiteit kan overal opkomen, óók in het Noorden. Als dat gebeurt, is verplaatsing heel moeilijk. Gesteld, dat bepaalde ontwikkelingen in de vliegtuigfabricage een speerpunt vormen, dan is het niet mogelijk om de fabrieken naar het Noorden te verplaatsen. Doet zich echter in het Noorden iets voor dat ervoor in aanmerking komt, als speerpunt te worden aangemerkt, dan zal dit zeker gebeuren. Wat dit betreft kan er geen twijfel over de intenties bestaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1979

De Banier | 8 Pagina's

Integraal structuurplan noorden des lands

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1979

De Banier | 8 Pagina's