Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„O land, land, land! Hoor des Heeren Woord!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„O land, land, land! Hoor des Heeren Woord!”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

jeremia 22:29.

door Ds. A. Bac, Oostkapelle

Niets zal hier zijn stand behouden, maar alles wisselt en neemt een einde. Zo gaat de een en komt de ander, dat ziet u ook in de geschiedenis van Gods Woord. Wij komen onder de regering van Jojakin de zoon van koning Josia, het is dus al in de laatste dagen van Juda.

Josia, was een koning die de Heere vreesde en dat kwam ook in de vruchten uit. Dat juist is ook zo groot, want de boom wordt aan de vruchten gekend. Het komt helaas zo vaak voor, dat er veel gesproken wordt, maar dat het leven er niet naar is, en dan gaat er niets van ons leven uit, dan zijn wij holle vaten en die klinken het hardst.

Welnu, wij zien hoe Josia, de Heere vreesde, en het ging het volk daarin ook goed. Zo is het echter niet gebleven, Josia is gesneuveld in de strijd van Juda en Egypte. Daarin heeft Juda een grote slag ontvangen. Niet alleen viel een mens weg, maar hier viel een man weg die de Heere vreesde, en vanuit de vreze des Heeren het volk voorging. Zijn dood had gevolgen voor het gehele volk. De plaats van Josia wordt door zijn zoon weer ingenomen, door Joahaz, dit was een goddeloze jongeling, die maar drie maanden geregeerd heeft, toen werd hij afgezet door Farao Neeho de vorst van Egypte. Daarna, maakte Farao Neeho, een volgende zoon van Josia koning over Juda, deze heette Eljakim, maar werd door Farao Neeho Jojakim genoemd. Welnu, deze Jojakim was een vorst die Juda voor ging in de dienst van de zonde. Wat Josia in de vreze des Heeren op had mogen bouwen, dat werd nu weer afgebroken, ja met snelle schrede ging het bergafwaarts, zodat het ongenoegen des Heeren over het volk van Juda komt. Hier zal in vervulling gaan wat wel eens opgemerkt wordt „wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen". Dat woord, dat wordt aan Juda bevestigd. Dat wordt bevestigd in de ontwikkeling van het volksleven. Een mens, een volk die in de zonde leeft, is nooit tevreden, maar wil altijd meer. En nu denkt de mens altijd dat wanneer hij vrij is, dus eigen gang kan gaan, dat het dan goed gaat, maar wij beseffen niet, dat het dan juist niet goedgaat. De zogenaamde vrijheid in de zondedienst, leidt alleen tot grotere slavernij, van de satan. En dat verstaat de mens pas dan, als het te laat is.

Toen Josia regeerde, bracht hij het volk terug naar de dienst des Heeren, daarin werd Juda gebonden door de wet des Heeren, om te leven tot eer des Heere. Wat zien wij dan? Wel, dat het volk gezegend wordt. De Heere zegt: „die Mij eren, zal Ik eren, doch die Mij verachten, zullen licht geacht worden." Toen ging het goed, ook al dacht men van niet. Wanneer Jojakim aan de regering komt, dan worden andere regels aangelegd, met Gods Woord wordt afgerekend, en Gods wet wordt terzijde gelegd. Nieuwe heren, nieuwe wetten, maar wat een verschrikkelijke gevolgen brengt dat met zich mee! Met het afrekenen van Gods wet wordt ook met God afgerekend. Ogenschijnlijk lijkt dat een goede zaak te zijn, doch het tegenovergestelde dat blijkt. Het gaat met Juda, de mens die God verlaat met rasse schreden naar de ondergang toe. Temidden van al deze droevige ontwikkelingen staat nu de profeet Jeremia, die van God gezonden is. Hij is de wachter op de muren van Sion, om het het volk aan te zeggen, opdat het zal wederkeren tot de Heere. Zo, betoonde God, nog geen lust te hebben in de dood van de goddeloze, maar daarin lust te hebben dat de goddeloze zou leven en zich tot de Heere bekeren. Helaas wordt op de prediking van de profeet geen acht geslagen, het volk gaat hun eigen weg. Met smart moet de profeet opmerken, dat het volk geen lust heeft om de Heere te vrezen. Wij kunnen in Gods Woord lezen, wat een smart dit voor de profeet is geweest, hij zou vanwege moedeloosheid niet meer gesproken hebben. Doch ook dat was niet mogelijk en zo gaat de profeet toch uit om het volk op te roepen de zonde te verlaten en zich tot de Heere te bekeren. Zo ook in de tekst: „O, land, land, land! hoor des Heeren Woord." Nee, het is niet mijn woord, het is niet eens mensen woord, doch het woord van de levende God, de God van onze vaderen! In heilige ernst mag Jeremia het volk wijzen op de zegen des Heere, die alleen rijk maakt, op de onderhouding van Gods Wet waar alleen vrede in ligt. Doch zij weigerde te horen. De vraag is wel: hoe komt het toch, dat Juda zo wil leven? Wel, het zijn de bittere vruchten van de zonde, wij hebben onszelf lief, en haten alles wat des Heeren is en met inspanning van alles zoekt de mens zich daarin te handhaven. Door de zondeval in het paradijs, is in ons hart een bittere vijandschap tegen God en Zijn dienst ontstaan, en sindsdien zoekt de mens zichzelf, omdanks dat Gods Woord en wet ons waarschuwen en zelfs ons geweten ons beschuldigt. Dit juist is de duisternis van de zondeval, die over ons is gekomen. De mens denkt dat het meevalt en beseft niet dat het tegenvalt, ja eeuwig tegenvalt. Alleen door de krachtige en genadige werking van de Heilige Geest, in de weg van de wedergeboorte en geloof, worden ogen en harte geopend, wordt het verstand verlicht waardoor een mens mag verstaan en opmerken. Wanneer dat gebeurt, wordt alles volle werkelijkheid, dan kunnen wij het in de zonde niet meer uithouden, maar gaan wij ook over de zonde wezen. En dan zijn er vele zonden, zonden van bedrijf en nalatigheid, ook zijn er inwonende zonden, dat is de vuile bron die wij overal mee naar toe dragen. Die Gods ware volk wel uit zou willen baimen, en die zij toch nooit kwijt raken, daarin ligt de strijd van de inwendige mens, die zich Gods wet niet onderwerpt. De woorden van onze tekst, zijn woorden die ook nu gezegd moeten worden, als wij zien op land en volk. Daar zijn mensen geweerd, als wachter op Sions mure, ook ons koningshuis heeft die mensen gekend. Doch helaas, hoe is het nu? Een geest heeft ons bezet, die opstand, revolutie en onrust met zich meebrengt.

De tevredenheid is zoek en het vlees heeft nog nooit genoeg. Stakingsdrang en onrust houden velen van ons bezig. Ja, o land, land, land! hoor des Heeren woord. „Komt laat ons wederkeren tot de Heere, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezenl Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden." Dan alleen, wanneer Mijn volk zich zal schuldig kennen zal Ik aan Mijn Verbond gedenken. Dan is er nog hoop, niet in iets van de mens, maar wel in God, door de genade die in Jezus Christus is. Daarin is verzoening ook van de zonden van een ondergaande natie. O, dat het gebed in boete en berouw vermeerderen opdat Hij, ook ons genadig zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1980

De Banier | 8 Pagina's

„O land, land, land! Hoor des Heeren Woord!”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1980

De Banier | 8 Pagina's