Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambtseed of -belofte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambtseed of -belofte

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal bekend zijn dat in het verleden aan dit onderwerp diverse keren al aandacht is besteed in onder meer dit blad, maar nu de gekozen vertegenwoordigers in de provinciale staten en de gemeenteraden in september a.s. zullen worden gevraagd de eed of de belofte op de Grondwet en de wetten des Rijks af te leggen, is het nuttig over deze erg belangrijke zaak nog eens iets te schrijven. Overigens vormt eveneens een aanleiding het feit dat binnen onze kring wat vragen bestaan omtrent dit onderwerp en/of divers gedacht wordt. Wellicht dat dit artikel een bijdrage kan leveren aan een meningsvorming.

Afgevaardigden in Staten en Raden leggen voor het aanvaarden van hun functie allereerst de zuiveringseed af.

De zuiveringseed houdt in de plechtige verklaring dat men tot het verkrijgen van de functie geen giften of beloften gedaan of beloofd heeft of geschenken of beloften zal aannemen. Daarna wordt de eed van trouw aan de Grondwet en de wetten des Rijks afgelegd. Om die laatste eed gaat het nu.

WAT IS EEN EED?

De eed is een heilige en gewichtige handeling. Een openbare belijdenis tot God. Het is een eren van de alwetende 'God boven alle schepselen. Een erkenning van Hem, Die alles ziet en ons hart doorziet. „Doch ik aanroepe God tot een Getuige over mijn ziel" (2 Kor. 1:23)

ZOMAAR EEDZWEREN?

Inderdaad is het zo, dat niet lichtvaardig en onnodig een eed dient te worden afgelegd. Bovendien moet er voor gewaakt worden, dat niet inzake ijdele of onbehoorlijke dingen een eed wordt gezworen. Wat God verbiedt te doen, dat verbiedt Hij ook te beloven of te zweren.

Het op deze wijze afleggen van een eed is misbruik maken van Gods Naam. Die eden zijn geoorloofd, die godzaliglijk tot het algemeen welzijn moeten worden afgelegd. Deze eden dienen tot Gods eer en onzes naasten welzijn.

WAAROM EEDZWEREN?

De eedzwering leidt ons terug naar onze diepe val in het paradijs. Vóór onze bondsbreuk in ons verbondshoofd Adam was er geen eedzwering nodig. In de staat der rechtheid waren we versierd met Gods beeld. Ja droegen we de waarheid in ons hart; kwam de waarheid uit onze mond. In gedachten, woorden en werken waren we oprecht voor God en de mensen. Sinds de val is dat veranderd. We hebben de leugenaar van de beginne geloofd en zijn zelf leugenaars geworden. Ds. G. van Reenen zegt het in zijn catechismusverklaring zo: , , Naast de satan is er geen onbetrouwbaarder schepsel dan de mens". Deze onbetrouwbaarheid en leugenachtigheid van de mens, is de oorzaak van het ontstaan van de eed.

GEEN EEDZWEREN

Ten dage van de onwandeling van de Heere Jezus op aarde waren er mensen (Esseërs), die het afleggen van de eed afkeurden. Ook Augustinus had er moeite mee. Hij verklaarde alleen dan te zullen zweren, wanneer hij daartoe gedwongen zou worden door de macht der noodzakelijkheid. En niet te vergeten de Wederdopers, volgelingen van Menno Simons. Zij gingen van het standpunt uit dat een christen uit de Waarheid is geboren en derhalve nooit kan en zal liegen. De Wederdopers gingen echter in hun optreden nog verder. Zij beweerden dat een christen zich met de wereld waarin hij leeft niet zou mogen bemoeien. Derhalve ook geen overheidsambt aanvaarden.

Laat ons deze doperse opvatting niet overnemen. We zijn in deze wereld door God geschapen en hebben een roeping, een ambt te vervullen. Maar wat betekenen dan de woorden uit Mattheus 5:34? Hebben de dopersen dan toch gelijk? Mogen we dan toch geen eed afleggen?

Deze woorden hielden een ernstige waarschuwing in van de Heere Jezus aan het adres van de Joden. De farizeeërs hadden enkele zware eedsformules vastgesteld, waaraan men gebonden was. Daarnaast hadden ze ook meer lichte formules bedacht, die men rustig mocht breken. In eden, gezworen bij de tempel, bij de hemel, bij het altaar, werd de naam des Heeren niet ontheiligd, zeiden ze. Zulke eden behoefde men niet te houden. En zo werd de eed gesteld in dienst van de leugen. Bedrog met behulp van „goede" formules.

EED OF BELOFTE

Onze eed is een openbare geloofsbelijdenis. Belijden te geloven in een almachtig, alwetend, overaltegenwoordig, goedertieren en rechtvaardig God. Het moet ons een eer zijn zulk een belijdenis te mogen (en nog te kunnen) afleggen. De overheid, als dienaresse Gods, heeft het recht en de plicht die eed te vorderen. De belofte mag daarom niet in de plaats komen van de eed. Ds. G. H. Kersten merkte daar het volgende over op:

, , Is het niet een ontzettende zaak, dat velen de eed niet afleggen, uit atheïstische en doperse overwegingen. Is het niet nog erger dat de overheid zulken daarin ter wille is door de mogelijkheid van het afleggen van de belofte? Het betaamt de onderdanen niet de eed te weigeren.

De overheid eist, in Gods tegenwoor- digheid, dat bij de Naam Gods heiliglijk de eed wordt gezworen om trouw en waarheid daardoor te bevestigen". Op de vraag of iemand met een vrij geweten de eed op de Grondwet en de wetten des Rijks kan afleggen zegt wijlen ds. Kersten:

„Ik geloof, ja! Ik heb bij ondervinding dat ik met grote vrijmoedigheid en tegen hen die God miskennend alleen het „Dat beloof ik" riepen, met blijdschap zeggen mocht: , , Zo waarlijk helpe mij God Almachtig". Want toch in de eed op de Grondwet ligt volstrekt niet dat men alles wat die grondwet voorschrijft, elk verkeerd denkbeeld dat zij bevat, aanneemt. Integendeel. Van stonde aan heeft ieder het volste recht en de dure roeping te arbeiden om het verkeerde door het goede te vervangen. Zo oordeelt ook Groen van Prinsterer, wiens woord wij hier nogmaals herhalen:

„Wij hebben allen de grondwet te goeder trouw bezworen. Maar wij hebben dit gedaan, niet opdat wij ons door die eed gebonden zouden achten met de grondwet de verkeerde denkbeelden aan te nemen die sommigen daarin gelieven te leggen". Alleen maar, die verbetering kome niet langs revolutionaire weg, maar wordt gezocht in gehoorzaamheid aan bestaande wetgeving waartoe men zich bij ede verbond. Het is te hopen dat ons volk zich dan ook niet laat opzwepen door hen die steeds chermen met fouten in de grondwet die zij misschien zelf nog nooit gelezen hebben; noch ook dat de oprechten onder ons die God met gaven en wijsheid bedeelde, zich onttrekken van Raad of Staten, maar dat met gebed en noeste arbeid een ieder doe wat in zijn vermogen is tot heil van ons diep gezonken vaderland".

Nu kunnen er bij onze SGP-raads-of statenleden na het voorgaande toch nog enkele vragen rijzen. Bij het lezen van wat literatuur over dit onderwerp stuitte ik op een artikel van de heer N. Verdouw uit Barneveld - geplaatst in Ons Contact - waaruit ik met zijn toestemming graag citeer omdat daarin zo gericht vanuit de praktijk de zaken worden gesteld en behandeld.

UIT ONS CONTACT

Kunnen SGP-gemeentebestuurders de ambtseed nog wel afleggen?

Het is goed om enkele zaken te overdenken.

1. In elke wet is een artikel opgenomen waarin bepaald wordt hoe de desbetreffende wet veranderd kan worden. Kamerleden bijvoorbeeld hebben het volstrekte recht veranderingen via de geëigende wegen voor te staan. Raadsleden zouden in dit verband ook veel meer principieel appèl kunnen doen op de landelijke overheid om zondige wetten te wijzigen. Waar blijven de gemeentelijke smeekbrieven om de Zondagswet te herstellen? Zouden de hogere overheden niet anders handelen, wanneer zij voortdurend kennis namen van de gewetensnood der lagere overheden?

2. De eed op de grondwet wordt afgelegd met inbegrip van het veranderingsartikel. Het pleiten voor „het weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst" is, bijvoorbeeld, zeer wel mogelijk. Maar een gemeentebestuur mag niet eerder daadwerkelijk gaan weren vóór de wet in die zin gewijzigd is. Het beginsel uitdragen geeft geen enkel wettelijk probleem, maar wel het handelen naar het beginsel wanneer dit in strijd is met de wet. Vandaar misschien dat wel eens gezegd, wordt dat de SGP zich steeds meer zal moeten beperken tot het getuigen. Het is dan een noodgedwongen beperking, maar de praktijk leert dat een bestuurder niet om handelen heen kan. Hij moet minstens vóór of tegen stemmen.

3. Reeds het stemmen tégen openstelling van sportaccommodaties op zondag is in strijd met een wet van de hogere overheid. Maar deze daad is beslist niet zondig. Wij doen daarmee de waardigheid der machten boven ons gesteld géén onrecht. Calvijn is daar duidelijk in:

, , Want die waardigheid wordt geen onrecht aangedaan, als zij onder Gods bijzondere en werkelijk opperste macht gehouden wordt. Zodoende kan Daniël betuigen, dat hij niet tegen de koning had gezondigd, toen hij diens goddeloos bevel niet opvolgde (Dan. 6:22). Want de koning was zijn perken te buiten gegaan en was niet alleen tegenover de mensen onrechtvaardig geweest, maar had ook, door zich tegen God te verheffen, zelf zijn eigen macht vernietigd."

4. Als een raadslid op Gods bevel ontrouw is aan een zondige wet, dan is hij niet schuldig, maar de overheid die zulk een wet maakte. In wezen is op dat moment juist dat raadslid écht overheidspersoon (dienaresse Gods), terwijl de landelijke overheid met een dergelijke wet zijn macht, volgens Calvijn dus, op dit punt heeft vernietigd.

5. Maar bij de aflegging van de ambtseed was deze wet een feit. En dan toch trouw zweren, ook aan deze wet? De ambtseed luidt: „Ik zweer trouw aan de Grondwet en aan de Wetten des Rijks, en dat ik de belangen der gemeente met al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen." Een zondige wet bevordert het belang der gemeente niet. Zondige wetgeving schept tegenstrijdigheid in de tekst van de eed. Een SGP-er kan de eed afleggen, zoals die luidt: zonder tegenstrijdigheden.

6. Bovendien roept hij met het: „Zo waarlijk helpe mij God almachtig" Gods hulp in bij het houden van de eed, om trouw te zijn aan de wetten en het bevorderen van de gemeentebelangen. Zeeft deze plechtige uitspraak niet alle zondige wetten uit de inhoud van de eed?

7. Tenslotte een laatste citaat uit de Institutie:

„Het lijkt er dus niet op dat het voorwendsel van gehoorzaamheid loflijk is, waarachter de vleiers aan het hof zich verschuilen, en waarmee zij de eenvoudigen bedriegen door te zeggen dat het hun niet geoorloofd is om iets te weigeren, dat hun door hun koningen is opgedragen. Alsof God Zijn recht aan sterveUngen zou hebben overgedragen, toen Hij hen aanstelde over het menselijk geslacht en alsof de aardse macht kleiner zou worden, als zij aan haar Auteur wordt onderworpen, voor Wiens aangezicht ook de hemelse heerschappijen onderdanig vrezen."

H. F. J. van Erkel

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1982

De Banier | 24 Pagina's

Ambtseed of -belofte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1982

De Banier | 24 Pagina's